Wat men noodig heeft. aar Siberië. J\V 879. WOENSDAG 9 APRIL. Uitgever: L. J. VETERMAN, Heusden. lb Si O. VOOR Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. verhooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentien -worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Agent voor FrankrijkWester Co., 20 Rue Hérold, Parijs. Als men den menschen tevredenheid pre dikt, en hun zegt, dat wie met. zijn beschei den deel toekomt, rijker is dan degeen, die, met meer geld niet in al zijn behoeften kan voorzien, is het antwoord gewoonlijk nu ja, als ik in al mijn behoeften kan voorzien, dan zou ik tevreden zijndaaraan echter ont breekt het hem juist. De vraag is dus wat zijn de behoeften van den mensch? Is het eene behoefte in eene koets met vier paarden te rijden, fijne diners te hebben, champagne te drinken, muziekuitvoeringen te hooren, schouwburgen te bezoeken? Er zijn menschen voor wie dit alles inderdaad behoeften zijn, omdat zij zich die behoeften geschapen hebben, omdat er aan hun aardsch geluk wat ontbreekt, als zij van dat alles iets ontberen moeten. Jawel, zal men zeggen dat is nu maar gekheid; die met het noodigste toe wil komen, kan het heel wat minder doen. Goed, maar met hoe weinig? Eenigen tijd geleden verscheen er een Eugelsch boekje: y»How to live on nothing,»boe men van niemendal kan leven.Dat niemendal was nu niet zoo letterlijk gemeend, zei de dame in haar voorbericht, dat was maar zoo »bij manier van spreken.En wat vond men nu ook in dat boekje? Een schat van voor schriften over de bereiding van allerlei ge rechten van vleesch en visch, van gebakken, van dranken, die althans hier te lande, zelfs op de tafel der gegoede burgerij, niet tot de alledaagsche behooren. Toch meent die dame een dienst te bewijzen aan hen, die eenmaal rijk geweest zijnde, tot armoede vervallen zijn. Die »armen« krijgen toch wel iets meer dan »het noodigste Wat men noodig heeft, om te leven, is zeer weinig en is door ieder, die werken kan en wil, voor zich en de zijnen wel te bekomen. Maar men schept zich behoeften, door zich te gewennen aan zaken, die men zeer goed zou kunnen missen. Neem een zeer verbreide Hollandsche gewoonte, het gebruik van »een bittertje« voor den maal tijd. Wie zich daaraan gewend heeft, ge voelt tegen het bepaalde uur een onweer staanbare behoefte daaraan. Als hij zijn bittertje niet kreeg, zou dat voor hem een ontbering zijn, en zich die gewoonte te ontwennen zou hem groote moeite kosten. Toch is een bittertje evenmin een levens behoefte als een pijp of sigaar, waaraan men zich evenzeer zóó gewennen kan, dat men eene leemte gevoelt, een onvoldane be hoefte heeft, als men ze niet heeft. Vermeerdert men r.u met het aannemen van zulke gewoonten zijn levensgenot? Neen. Wat men gewoon is dagelijks te genieten, verliest daardoor allengs het karakter van genieting en verandert in eene behoefte, en dcor die dagelijksche gewoonte moet men, als men zich eens te goed wil doen, den kring zijner verlangens al weer uitbreiden. W ie gewoon is met brood en boter te outbijten, kan een stukje kaas of rook- vleesch er bij nemen, als hij een extraatje verlangt. Maar wie alle dagen kaas of vleesch bij zijn brood gebruikt, dient minstens een broodje met zalm te eten, als hij zich eens trakteeren wil. Nu zeggen wij niet, dat iedereen daarom alles moet nalaten, wat hij meer zou ge bruiken dan noodig is, om in het leven te ders van een gepast levensgenot, ook in spijs en drank en ontspanningen. Maar men moet de tering naar de nering zetten. Men moet, wat men dagelijks gebruikt, zóó rege len, dat men dit met zijne inkomsten ruim betalen kan. Dan heeft men het dubbele voordeel, dat men vooreerst iets overhoudt, en zich onder bijzondere omstandigheden eens wat meer dan het alledaagsche ver oorloven kanmaar in de tweede plaats dat dit meerdere, al moge het dan be scheiden zijn, toch een groot genot ver schaffen kan. Wie dus den kring, van wat hij zijne behoeften noemt, beperkt, maakt zich zeiven rijker, al bezit bij geen penning meer dan de ander, die door dien kring uit te brei den, zich zeiven arm maakt. En dat dit zoo is, kan iedereen zien, die veel met werk lieden in aanraking komt. Dan ziet hij, dat met gelijke verdiensten en gelijke le vensomstandigheden de een er net en knap uitziet en in zijn uiterlijk de teekenen eener betrekkelijke welvaart vertoont, terwijl een ander een bedelaar gelijk is. Me »Brrr, het lijkt wel Siberiëis eene uit drukking, die ten onzent vaak gehoord wordt, veel op den wolf uit fide fabel, welke een vrij leven met nu en (fan hongerlijden ver koos, boven een leven zonder gebrek aan eten en drinken, doch met een band om den hals. Ten andere ligt Siberië ten op zichte van den wereldhandel niet zeer gun stig. De weg ter zee is maar een zeer klein gedeelte van het jaar vrij van ijs en be vaarbaar. Yan Europa wordt het in het noordwesten door bevroren moerassen en ten westen door het Oeralische gebergte ge scheiden. Ten zuiden heeft het China tot buurman, zoodat er niet veel meer over blijft dan de oostergrens, die een zeeweg naar Noord-Amerika aanbiedt. Voor eene eigene, energieke bevolking van een hon derd millioen zielen, die van en door elkan der leefden en desnoods in koninkrijken of republieken van elkander gescheiden waren, zou Siberië een gezegend land kunnen zijn, dat uit eigen krachten zich wegen schiep naar alle deelen der wereld. Doch vanwaar die honderd millioenen zielen? Die komen maar niet zoo uit de lucht vallen. In het geheel niet. En eveneens als onze Oost-In dische koloniën vroeger bij ons ook zóó weinig in tel waren, dat alleen hij, die door wangedrag of domheid hier niet meer terecht kon, zijne fortuin in de Indiën ging zoeken en men van een, die »naar de^Oost ging« met een schouderophalen en neusoptrekken men in Rusland Daar even als de winter zich wat buitengewoon doetsprak, zoo ook spreekt gevoelen. Uit dit gezegde blijkt, dat onze van een, die naar Siberië gaat. aardrijkskundige kennis, hoe weinig mis-1 wel met meer recht dan hier. schien ook ontwikkeld, in alle gevallen zóó j Was de Oost voor ons ten allen tijde ver gaat, dat we weten dat het in Siberië een voorraadschuur van allerlei kostbare koud kan zijn. Sta mij evenwel toe er u1 schatten, Rusland wist niet wat het met nog een en ander meer van te zeggen. Siberië doen, of wat het er uit halen moest; Siberië beslaat geheel Noordelijk Azië, en om er dan toch wat aan te hebben zond het behoort tot Rusland en heeft maar even het er zijne boeven onder den naam van eene oppervlakte van bijna 222 duizend bannelingen heen. Zoo had men in Siberië vierkante geographische mijlen, dat is er 54 duizend meer dan Europa heeft. Telt ons werelddeel evenwel op veel kleiner ge bied eene bevolking van 300 millioën in woners, Siberië verschaft op zijne veel groo- tere uitgestrektheid slechts drie en een derde millioen menschen kost en inwoning. Omdat een groot gedeelte van Siberië te ver naar het noorden ligt om er den grond te be bouwen, blijft er minder dan de helft over, waar men den landbouw wel beoefenen kan. Maar dit gedeelte is dan ook vaak onge meen vruchtbaar. Groote rivieren, die, als ze vrij van ijs zijn, een uitmuntenden wa terweg voor den handel leveren, doorsnijden het land. Onafzienbare, ja, onmeetbare wou den bedekken de bergen en een groot deel van het noorden. Pelsdieren vindt men er in overvloed. Goud is er meer dan elders. On- eene gevangenis, zou, voor die nooit te klein worden niemendal, en inplaats van de gevangenen op kosten van den Staat te laten leven, had men aan hen geene andere onkosten dan hun transport naar Siberië en hunne bewaking als ze eenmaal daar waren. Doch die kosten werden nog meer dan ruim vergoed uit de opbrengsten van den arbeid der bannelingen. Goedkooper en beter kon het niet, vandaar dat men er in Rusland nooit tegen opzag om eenige dui zenden van die lui naar Siberië te zenden, en allengs werd het gewoonte de gewone leer dweep, en of ik ze voor onschuldig houd. Misschien meer dan gij verfoei ik hunne leer, en houd ik hen voor schuldig. Maar mijn medelijden heeft wijder grenzen dan mijn voordeel. Als de leeuw in zijn hok machte loos opgesloten ligt, en iedereen komt hem dan in de machteloosheid tergen, ja mis handelen, als de leeuw dan ten slotte, al die terging en al die mishandeling moede, evenals Simson in der Filistijnen-tempel, voor het laatst al zijne krachten samengaart, met reuzenkracht de traliën zijner gevan genis verbreekt en zich op al wat mensch heet werpt om hem te verscheuren, niet sparende vrouwen, kinderen en grijsaards, geen onderscheid makende tusschen schul digen en onschuldigen, dan schreeuw ik met allen mee: »Slaat dood! Slaat dood!« Maar als de leeuw, misschien wel onder mijne slagen valt, en ik hem daar dood aan mijne voeten zie liggen, dan zal ik toch zeggen »Arm dier, aan wien de schuld Men doet dus wel, meen ik, met niet al te laag neer te zien op de politieke bannelingen naar Siberië en met rekening te houden met de omstandigheden. Ondertusschen is het leven der bannelingen in Siberië over het algemeen niet zoo ellendig, als men zich dat wel eens voorgesteld heeft. Volgens de Siberische staats-regeling worden de banne lingen in zes klassen verdeeld. In de eerste klasse plaatst men de ge vaarlijkste misdadigers; zij worden als arbei ders in de fabrieken en mijnen gebezigd. In de tweede klasse komen zij, die minder gevaarlijk zijnen dezen worden als ambachts lieden in de steden of op de groote dorpen geplaatst, zoo ze althans een ambacht ge leerd hebben. Is dat niet het geval, dan komen ze wel eens als schrijvers of loop jongens op een of ander rijks- of particu lier bureau. In de derde klasse komen bedienden en in de vierde kolonisten. De vijfde klasse bevat rijks-arbeiders en de zesde lieden met gebreken of ziekten. Yan al dezen zijn de bannelingen, die in de klasse der kolonisten vallen, er misschien wel het beste aan toe. Het geld, dat hun ontnomen werd, toen ze gedeporteerd werden, kunnen ze daar meer dan terug verdienen, en het leven in de kolonies, verre van alle gezelligheid te missen, is er zeer dragelijk. Maar de bannelingen misdadigers in Rusland terdood te brengen, c'er eerste klasse hebben een ellendig leven en alleen de politieke fifisdadigers naar de ien komen niet zelden al zeer spoedig door groote en goedkoope gevangenis te zenden. Duizenden en duizenden werden er heenge voerd. En waarom? Wij, Nederlanders, aan onze vrijheden zoo gewoon, zouden, als we danks den gebrekkigen toestand van het! in Rusland hadden durven doen of zeggen, mijnwezen leverde Siberië in 1871 nog vier en twintig duizend kilogram goud op en vonden bijna dertig duizend menschen in gouddelven en goudwasschen een bestaan. Bovendien vindt men er vele zilver-, ijzer-, koper-, zout- en steenkoolmijnen, die maar op meer menschenhanden wachten om schat ten op te leveren. Zoodra Europa dus dreigt overbevolkt te worden, is er in Siberië nog ruim plaats voor een paar honderd mil lioen zielen. Vreemd schijnt het dus, dat zulk een rijk en groot land zóó weinig in woners heeft en zoo weinig oplevert. Er bestaan hiervoor evenwel geldige redenen. Vooreerst staat Siberië geheel onder Rus sisch bestuur, dat nu niet zoo bijzonder door vrijzinnigheid en inschikkelijkheid blijven. Wij zijn volstrekt geen tegenstan- uitmunt. De meeste menschen gelijken toch wat we hier hebben durven doen of gezegd hebben, voor drievierden naar Siberië ge- te harden arbeid, en mishandeling, slechte woon-, slaap- en werkplaats en karig voedsel om het leven. En wie waagt er zich aan eene bereke ning te maken van het aantal bannelingen, dat sedert 1754, toen de eerste bezending politieke misdadigers daarheen gezonden bannen zijn. Gaat het u, als het mij ging, werd, daar omgekomen is, wellicht onschul- toen ik een afbeelding van gedeporteerden diger dan gij of ik »Naar Siberië!* het zegt meer dan »Naar naar Siberië onder de oogen kreeg, dan overvalt u een een gevoel van afgrijzen voor hen, die deze mannen in boeien sloegen, en hebt ge het diepste medelijden met hen, wier gelaat van vastberadenheid spreekt, maar niet van de lage en gemeene harts tochten van sluipmoordenaars en roovers. Die ketenen om hals, polsen, middel en beenen doen ons, die ze niet moeten, maar alleen zien dragen, pijn. Ze slaan de beschaving in het aangezicht en wonden het hart. Neen, wijs me niet op de Nihilis ten, die Siberië tegenwoordig ook zoo helpen bevolken. Vraag me niet, of ik met hunne de Oost Dat het aantal veroordeelden naar die barre gewesten zoo gering niet is, big kt uit de opgave, te vinden in Winkler Prins' geïllustreerde encyclopaedie op het artikel Siberië. Daar lezen we»In den laatsten tijd werden jaarlijks gemiddeld dertien dui zend personen, onder welke vijf en twintig honderd kinderen, die hunne ouders ver gezelden, naar Siberië verwezen.* Den 20en dezer maand wordt de beroemde Afrika-reiziger Stanley van Brindisi via Pa rijs te Brussel verwacht 's namiddags te 2 uur. De ontvangst aan het zuider-station zal feesteljjk zijn. Stanley wordt, gevolgd door een stoet van vertegenwoordigers van weten schappelijke genoptschappen uit het geheele land en onder het eeregeleide der jagers te paard van de Brusselsche burgerwacht, naar het stadhuis begeleid, waar hem de eerewijn geschonken en een welkom toegesproken zal worden. Daarna heeft Stanley's ontvangst ten paleize plaats. De feestelijkheden tijdens Stanley's ver blijf in België zijn als volgt vastgesteld: Den 20en een groote feestmaaltijd ten stad- huize; den 2ien gala-voorstelling in den Muntschouwburg, ter gelegenheid waarvan >Salammbó«, de nieuwe opera van Reyer, wordt opgevoerdden 22en groot festival in het gebouw der Beurs, aangeboden door de Vereeniging der ingenieurs; den 23en het Kongo-bal, waarvan reeds vroeger be richt isdenzelfden dag of den 24en een »garden party* in de groote serres van het van het park van Laekenden 24en of 25en feestelijke ontvangst van Stanley te Ant werpen en den 26en vertrek van den be roemden gast via Ostende naar Londen. Een Londensch syndicaat onder leiding van Lord Sufifield heeft een plan ontworpen voor den aanleg van een zeehaven met drie bassyns nabij Brussel. Door het kanaal, dat de Schelde met Brussel zou verbinden, zou den, naar de »Pall Mali* verneemt, groote schepen geladen met 3000 ton naar Brussel kunnen komen. Een geheimzinnig geval. Vrijdagnacht te een uur, stapten op de Boulevard Ma genta te Parijs een jongman met een net gekleed meisje in het rijtuig, dat hen naar de Rue Lacharrière zou brengen. Nauwe lijks op weg, riep de jongedame, bet raampje openend, den koetsier toe: wacht even, wacht, mijn vriend wordt zoo naar.< De koetsier zag inderdaad dat de jongeman zieltogend lag en daar er geen apotheek meer in de buurt open was, besloot hij, in overleg met de zenuwachtige dame, naar de politiepost in de Rue St. Vincent de Paul te rijden. Hoe verbaasd was men toen, daar aangekomen, de dame verdwenen en de zieke heer alleen in 't rijtuig was. Naar 't gasthuis Lariboisière gebracht, gaf de jon geling, Jules Pepin (volgens zijn kaartjes), een kantoorbediende uit de Rue d'Aboukir, den geest. Te vergeefs zoekt men zijn vriendin. Eiffel heeft aan het gemeentebestuur van Lyon een plan voorgelegd om de ruim 100 M. hooge heuveltoppen van Tourvières enCroix- Rousse, aan de beide zijden van de Saone ge legen, door een 250 M. lange brug over de rivier, te verbinden. Het volgende tragisch-comische voorval heeft te Parijs plaats gehad. De rentenier Claude N., bewoner en eigenaar van een kleine villa bij Parijs, werd 's nachts om 1 uur door een luid schellen uit den slaap gewekt. Onder het maken van allerlei gis singen, wie hem zoo laat in zjjn nachtrust zou komen storen, stond hij op, om te zien wie er was. Nauwelijks had hjj echter de deur geopend, of ontzet week bjj terug een man had zich aan den trekker van de bel opgehangen! en Alteoa, e Langstraat en lie taiiielerwaaii Franco per post zonder prijs- O C7 Buitenland.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1890 | | pagina 1