112
»Hier binnen niemand, Uwe Doorluchtigheid, maar in de voorkamer en hij1
noemde een heele menigte beroemde namen, wier dragers allen gekomen waren om-
naar hem te vernemen. Ongeduldig viel de zieke hem in de rede.
»A1 goed,« en zachtkens vroeg hij: »en geen dame?«
Bewaar ons!« antwoordde de kamerdienaar half verontwaardigd, om er gerust--
stellend bij te voegen: »'t was misschien een droom.
Ja, een droom was 't geweest, ïiiaar deze herhaalde zich met zeldzame hard--
nekkigheid. Geen enkele maal verscheen hem Varuna's beeld in geheel dien smarte-
lijken en koortsachtigen tijd; altijd weer was 't Wanda! Als hij dan wakker werd,
zag hij met een vurigen blik vol verwachting door het donkergemaakte vertrek,,
welks stilte hem bijna beangstigde't was ledig als altijd. Ook den kamerdienaar
vroeg hij niet meer, hoewel hij onrustig op 't eerste woord van hem wachtte, dat
evenwel nooit de bevestiging van zijn hoop bracht; maar die uren van koortsachtigen'
slaap werden hem de liefste en hij werd boos, als iemand ze stoorde.
Maar deze toestand duurde niet eeuwig. Egon Tessenheim's krachtige natuur
kreeg de overhand en zijn genezing vorderde schielijk. Hij mocht het bed verlaten
en bracht, den arm in een doek, de dagen in zijn kamer door, thans ongeduldig,,
dat deze laatste belemmering nog niet was opgeheven. In dezelfde mate als hij
lichamelijk gezonder werd, verdween ook het droombeeld van Wanda uit zijn ge
dachten en maakte plaats voor het leven, dat met nieuwe bekoorlijkheden getooid
hem weer tegenlachte. Hij ontving zijn kennissen en verviel soms weer in zijn droef--
geestigen hartstocht voor vorstin Tornya, van wie hij sinds dien avond niets meer
gehoord had, en die hij maar nu en dan met gravin L. of den Marchese vluchtig
gezien had. Wist Varuna misschien hoe zeer hij Wanda bewonderde? Hij besloot
dat te onderzoeken.
Op een heerlijk schoonen lentedag was 't, dat Donato den prins bezocht. Hij
was naar de nieuwste mode gekleed en bracht een gansche wolk verkwikkende,,
geurige lentelucht mee in de stille, donkere kamer van den herstellende, die uit ver
veling al dadelijk zijn bezoeker met vragen bestormde; op zijn onverschillige, lang
zame manier antwoordde Donato hem.
»A propos,begon prins Egon weer na een kleine pauze, terwijl hij zijn gast
sigaren en lucifers toeschoof. »Wat is er toch eigenlijk van den dapperen beschermer
geworden, aan wien ik mijn verwonding te danken heb? Ik heb nog niets van hem
gehoord, en gij zijt gewoonlijk goed onderricht, Marchese.
»Voor zoover ik weet, is hij nog in voorloopig arrest, en 't zal van u afhangen,,
rnon prince, wat er met hem gebeurt.
»Mort de ma vieEgon sprong op. »In 't geheel niet. 't Was toch altijd een
ridderlijk gevoel, dat den gegrimeerden hansworst aandreef zijn wapen tot bescherming
van een dame op te heffen; hoe zou ik hem daarvoor kunnen straffen; in een dergelijk
geval had ik eveneens gehandeld. Heeft het mij een paar ons bloed gekost, dat was
toeval.
»Hij streed zeker voor de dame van zijn hart, die clown.