119
Maar, hoeveel hij ook vraagde, ja bad en dreigde, den naam van zijn werkelijker!
vader wilde ze hem niet noemen. Vrouw Marianne was bang voor den blik in de
oogen van haar kind. Slechts zooveel bekende ze hem, dat voornaam, dat vorstenbloed
door zijn aderen vloeide, en sinds dien tijd haatte hij den adel met een duivelsche haat,
want in een zijner leden zag hij den verleider zijner moeder.
Nog dienzelfden nacht verliet hij, zonder afscheid te nemen, heimelijk Gilgenbergv
voor altijd.
»Ook zij is een arristocratische,sprak hij, toen hij aan Wanda dacht, ernaar ze is
een vrouw en zonder beschermermen heeft haar kwaad gedaan, en ik zal haar wreken»
Ik, eer. hij sprak 't woord niet uit, 't scheen hem, dat hij daarmee de plaats ont
heiligen zou, waar ze nog voor kort was geweest; maar hij stond op en liep lang, lang
in de enge cel op en neer.
Ach, van nu af waren de melodieën in hem en om hem verstomd, om niet meer te
ontwaken; en toch was zijn symphonie eerst half voltooid.
XIX
't Avondrood gloeide reeds aan den hemel, toen Wanda met snelle schreden door
de wijde laan ging, die haar van de gevangenis naar huis leidde, langs den zoom van 't
prachtige park, dat zich bij de poort der residentie bevond.
Ze had haar sluier niet meer voor 't gelaat getrokken, en de aandoening die het
gesprek met Landry in haar had opgero^en, spiegelde zich duidelijk af op haar gelaat
en gaf haar een nieuwe bekoorlijkheid. De wandelaars, die haar ontmoetten, bleven
staan en zagen haar aan, ja, wendden nog menigmaal 7t hoofd om, maar ze was te veel
in haar gedachten verdiept, om daarop te letten.
Ze zag haar dierbaren vader weer uit een zijlaan van 't park komen, de handen op
den rug, zooals hij gewoonlijk ging, ze zag het kolossale standbeeld der Amazone voor
zich, waarvan ze zooveel gehouden had, en toen voelde ze, dat haar oogen vochtig werden,
en ze sloeg 't park in, om nieuwsgierige blikken te ontgaan.
Nog droegen de booinen hun teedere, groene, vederachtige blaadjes, een lichte,
blauwe damp hing tusschen de stammen en een geur van vochtige, versche aarde
doorstroomde de lucht. Wanda dwaalde zonder vast plan verder. Ze smaakte de aan
gename rust, dat het geheel eenzaam om haar werd, eenzaam maar ook donker»
Eindelijk bleef ze op een brug met een lage leuning staan, die over een rivier-armpje
leidde, en zag, de handen op de ijzeren leuning gesteund, in 't donkere water, waarin
de verbleekte hemel zware schaduwen wierp. Zij zelve stond daar, bewegingloos als
een beeld van steen. Dat iemand naast haar kwam staan, bemerkte ze niet, evenmin
dat het een elegant gekleede jonge man was, die den arm in een band droeg en alle