Eij'voegsel, behoorende bij het Nieuwsblad voor het
120
mogelijke moeite deed om in het afgewende gelaat te zien. 't Gelukte hem niethij
moest van plaats veranderen of haar aanspreken; hij besloot tot het laatste.
Mejuffrouw, wat bewondert ge zoo onafgebroken, den hemel in 't water, of
't water onder den hemel
Verschrikt wendde Wanda haar gelaat naar den spreker en deze kon nauwelijks
een kreet van verbazing terughouden. Prins Egon Tessenheim had de schoolrijderes
herkend, zij echter hem niet, door 't schemerlicht en de burgerkleedingevenwel was
hij ijdel genoeg, dat niet te gelooven; een trouw bezoeker van 't circus moest toch
door 't daar werkend personeel gekend zijn. Wel viel 't hem in, dat Wanda zich niet
alleen terughoudend maar zelfs bits tegen hem had getoond en daarom was hem de
teedere blos van 't meisje onverklaarbaar, maar toch verblijdend. Zij sloeg haar oogen
neer, en wendde zich zwijgend af om heen te gaan, want in alle kleine voorvallen
van 't leven was Wanda geen heldin, eer een vreesachtig kind, en alleen als de groote
aandoeningen van haar leven waren wakker geroepen, lette ze op geen kleinigheden.
Maar hier, zoo alleen, zoo laat, tegenover een jongen, onbekenden man, klopte haar
hart en de vlucht scheen haar 't raadzaamst.
Prins Egon bleef aan haar zijde.
Waarom antwoordt ge niet, Mejuffrouw? 't Is laat, en hoe schoon ook 't park
is, jonge dames moeten 't, als ze niet door een man beschermd zijn, vermijden.
»Ik heb niet op den tijd gelet«, zei 't jonge meisje schuchter.
»Ja, ge waart vreeselijk in de studie van 't water verdiept. Sta me nu toe, dat
ik u geleide.
»Ik dank u. Zeg me maar, hoe ik 't spoedigst de stad bereik.
Wanda was blijven staan en zag radeloos rond. Tusschen de boomen blonk hier
en daar een licht, maar nergens zag ze er zooveel, dat ze daaruit de richting der
stad had kunnen raden.
»In mijn rijtuig, Mademoiselle.*
Mijnheer!* zei ze koel, en al de hoogmoed, waarover ze bij onaangename voor
vallen kon beschikken, trad weer te voorschijn. Dan verhaastte ze haar schreden.
Dit schrikte hem niet afhij bleef aan haar zijde, en zag in 't lieflijke, naar hem
toegewende gezicht, terwijl hij haar als een dame uit de hoogste kringen trachtte te
onderhoudenmaar Wanda bleef koel. Eindelijk zei hij in grappige vertwijfeling
»Weet ge wel, Mejuffer, dat ge eigenlijk wel iets bij me hebt goed te maken?*
»'t Doet me leed; maar 't is mijn schuld niet dat ge me geleidt en daarvan
misschien kwade gevolgen zult hebben*, zei ze rustig en wees op zijn arm.
»0 neen, zeker niet! Ge toont me genoeg, dat ik u lastig ben. Ook dacht ik
niet aan de mogelijke gevolgen, maar aan de oorzaak van mijn verwonding en, stipt
genomen, zijt gij alleen die.*
»Ik?*
»Ja, Mademoiselle Guillaume.«
Prins TessenheimWanda bleef staan en perste de hand tegen haar borst.
Alle schuchterheid was verdwenen, haar oogen kregen een vijandige uitdrukking,