Bijvoegsel, behoorende bij liet Nieuwsblad voor het
124
verzoek klonk een zoo hartstochtelijk verlangen, dat ze eindelijk zuchtend toegaf.
Zoo wandelden broeder en zuster 't vrije veld in, altijd verder, totdat eindelijk
zelfs de verst afgedwaalde uit de residentie verdwenen was, en groene tarwevelden,
waardoor de wind dartel speelde, beide zijden van den weg begrensdedaartusschen
lagen weiden, afzonderlijke boomgroepen, af en toe een dak van een huisje of een
spits kerktorentje en boven dat alles de hooge, stralende hemel, zomerlucht en vredige
stilte. In den anders zoo bleeken, stillen knaap welde voor 't eerst de wildbruischende
lust der jeugd op; hij sprong, jubelde en lachte tot zijn gezicht gloeide, en Wanda
hem dwong in 't eerste logement 't beste tot bedaren te komen en hem een glas
melk aanbood.
»We hebben nog een langen weg naar huis terug, Achim.«
»0, Wandaantwoordde hij schertsend, »mijn voeten kunnen 't nog veel langer
uithouden; ik zou tot 't eind der wereld kunnen loopen, hoor je 't wel? Altijd verder
•en verderEn laat me nu naar de weide gaan en wat in 't hooi rond springen en
dien gelen kapel vangen. Mag ik
Zij streek teeder over zijn blond haar.
Verhit je niet al te erg; en als je moe bent, kom dan terug; ik zal hier op
je wachten.
Hij kuste zijn zuster en liep weg. Zij zette zich op de houten bank, die te midden
van bloeiende boonranken stond, vouwde de handen in de schoot en staarde droomend
in de vei te. 't Slanke, mooie meisje met het roodbruine haar en 't bleeke gelaat was
een lieflijk beeld, zooals ze daar nadenkend neerzat; roode bloemen hadden zich om
haar hoofd en schouders geslingerd en sierden 't eenvoudige, nette rouwkleed, dat ze
droeg, met heur vroolijke kleuren. Wanda bemerkte 't niet. Haar gedachten dwaalden
en dwaalden; ze legde ze geen teugel aan. Nu eens trad Gilgenberg op voor haar
verbeelding, dan de gestalte van Landry, de herinnering aan haar vader, en de
aristocratische gestalte van prins Everhard met zijn spottend geblaseerd gezicht. Half
onbewust zocht ze daarbij nog iets anders, dat ze op 't oogenblik niet kon vinden^
zonder dat het gemis daarvan 't gelukkig gevoel verminderde, dat haar doorstroomde.
Op 't kleine plekje voor de bloeiende boonranken teekende 't zonlicht licht en
schaduw op 't gele zandbijen vlogen gonzend om haar heenvan tijd tot tijd hoorde
ze in de verte den jubelkreet van haar broertje, maar de vredige stilte, die haar
omgaf, werd daardoor niet gestoord, maar kwam slechts te beter er door uit; ze
sloot de oogen.
Uit haar lichten sluimer wekte haar Achim's luid geroep; druk met iemand
pratend naderde hij haar; en toen verscheen zijn vroolijk gelaat tusschen de groene
bladeren, en met stralende oogen toonde hij haar een prachtigen vlinder, dien hij voor
zichtig tusschen de vingers hield, terwijl droog klei en hooi hem in haar en kleeren hing.
>Is hij niet prachtig, Wanda vroeg hij buiten zich zelf van geluk.
»Erg mooi«, bevestigde zij. Waar heb je hem gevangen
»Ik niet; hij vloog zoo hoog; mijn arm was niet lang genoeg; maar hij heeft
kern nog juist gesnapt en hem toen aan mij gegeven.*