De Rijkspostspaarbank. FEUILLETON. WOENSDAG 17 FEBRUARI. 1< '2. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. Een f ranscte ronmÈijver als trïsMi. \o 1072 VOOR Dit blad versch^nt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prjjs- verhooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Het 10-jarig bestaan der Rijkspostspaar bank heeft tot een groot aantal publicaties aanleiding gegeven, die allen getuigenis af leggen van groote ingenomenheid met die heilrijke instelling, die de gelegenheid tot sparea algemeen heeft gemaakt. Deze op merking dient men in het oog te houden, omdat daaruit volgt, dat ingenomenheid met de Rijkspostspaarbank niet behoeft ge paard te gaan met geringschatting der diensten van de nuts- en andere bijzondere spaarbanken. Integendeelook deze hebben, waar zjj waren, groote, onwaardeerbare diensten bewezen, maar zij waren niet over al en zg stonden niet altijd open en hadden vele gemakken niet, die de Rijkspostspaar bank geven kon. Deze mag zich dan ook in eene gestadige, verblijdende, krachtige ontwikkeling ver heugen. Wie dat in bijzonderheden wil na gaan, raadplege het belangrjjk statistisch- historisch overzicht betrekkelijk het eerste tienjarig tjjdvak van haar bestaan. Uit dien staat bljjkt, dat in het eerste volle jaar van haar werking 23411 boekjes meer uitge geven dan afbetaald zjjn en in het laatste volle jaar (1891) 40695, dat in het eerste volle jaar f 1.124.378.015 meer ingelegd dan terugbetaald is en in het laatste f 3.234.054.73s, en gedurende het geheele 10-jarig tjjdvak is ingelegd f 66.318.862.81, terugbetaald f 46.460.661.005, dus meer in gelegd f 18.858.201.005. Dit bewijst dat er niet alleen een belangrjjk tegoed ontstaat, dat door de bijgeschreven rente nog met eenige millioenen hooger berekend kan Alexander Dumas, de vader, wiens romans door geheel Europa gelezen worden, is zonder twjjfel uit zijne werken ook aan de lezers en lezeressen van dit blad bekend. Dat hij echter geheel alleen een vesting ingenomen heeft, zal voor velen wel nieuw zijn. Daar een gunstig bekend historicus die episode mededeelt, en niet de held in kwestie zelf, mogen wij aan de waarheid niet twjjfelen. Het was in Juli van het vermaarde jaar 1830. De revolutie, die Karei X van den troon verdreef, was eenige dagen achter den rug, Dumas was toen een man van 27 jaren en secretaris van den hertog van Orleans, die nog in hetzelfde jaar onder den naam van Louis Filippe den troon be steeg. In een gezelschap van aanzienlijke personen hoorde Dumas den grijzen markies Lafajjette zeggen, dat wanneer Karei X met zjjn troepen op Parjjs aanrukte, de stad weerloos zou zijn, omdat er geen kruit voorhanden was. De jonge schrijver kreeg een koene gedachte hjj sloeg den ouden markies voor, hem naar Soissons te laten gaan, om daar het zich in de magazjjnen bevindende kruit in beslag te nemen. Lafajjette lachte over dezen zeldzamen inval, maar wist te bewerken, dat Dumas van den minister van Oorlog een schrijven kreeg, waarin deze den kommandant van Soissons beval gaf, om den houder van dit schrijven het kruit uit te leveren. Lafajjette gaf hem verder nog een proclamatie aan de burgers van Soissons mede, waarin hij hen uitnoodigde, »den moedigen Julistrijder Dumas* zooveel mogelgk te ondersteunen. Den 30sten Juli 's middags om drie uur ondernam Dumas zijn avontuurlijke tocht. In de straten van Parijs ontmoette bjj een 19 jarigen schilder, Bard genaamd, die hjj worden en op het eind van 1891, toen 281.870 boekjes in omloop waren, reeds f 21.250.500.655 bedroeg, maar dat voor een groot aantal onzer medeburgers een kapitaal van ruim 46 millioen tijdelijk be waard wordt, dat in goede tijden ge spaard is, om in kwader tijden te gebruiken, of dat met een bepaald doel vooraf is ter zijde gelegd. Belangrijk is in dit opzicht bijv., dat in de strenge wintermaanden van December 1890 en Jan. 1891 de terugbe talingen zeer groot zijn geweest, zoodat de Rijkspostspaarbank vele medeburgers door een zeer kwaden tijd heeft heengeholpen. Merkwaardig is, dat in de maand Jan. (nieuwjaarsfooien) het bedrag der inlagen steeds en bjj toeneming grooter is dan in andere maanden, dat de postschoolspaar- banken (postzegelformulieren van 1 cent) steeds toenemen. In 1887 toen het stelsel werd ingevoerd was het aantal formulieren 8094, in 1888 10673, in 1889 109018, in 1890 52039 en in 1191 tot 1 April 6394. Ook het aantal vijf-cents postzegelformulieren (meestal sparen door kinderen) neemt toe. Deze ondervindingen zijn niet bevreem dend, zjj stemmen overeen met de ervaringen elders opgedaan, inzonderheid in Engeland waar men de postspaarbank het eerst heeft ingevoerd. Men wil nu, aangemoedigd door den krachtigen bloei der instelling, haar werk kring uitbreiden. Dat ligt in de reden. Maar daartoe worden allerlei denkbeelden aan de hand gedaan, die niet aanbevelens waard schjjnen. Zoo bijv. om het kapitaal der postspaarbank aan te wenden voor crediet-instellingen voor de kleine nering doenden of nijveren, of voor landbouw- banken, of dergeljjke. Nu zijn die instel lingen, die men op die wijze in het leven wil roepen, zeer nuttig, wellicht kan men aannemen, hoewel dit nader onderzoek vereischt, dat het op den weg van den Staat ligt, zulke zaken te bevorderen, maar dan is het nog niet noodig het geld van de Spaarbank daarvoor te ge bruiken, dat uitsluitend belegd mag worden in fondsen, die, als de spaarders hun geld terug willen hebben, dadel ijk weer beschik baar is, wat met het geld, uitgezet in crediet- of landbouwbanken, niet het geval zou zijn. En waartoe ook? Men zou het geld der spaarbank toch uitsluitend op volkomen veilige willen uit zetten, - maar als de belegging de noodige zekerheid aanbiedt en een voldoende rente geeft, dan is er, vooral als de Staat er zich mee bemoeit, voor dat doel geld genoeg te bekomen. Dit denkbeeld berust op eene be gripsverwarring. In de onderlinge spaar- en voorschotkassen, daar helpt men elkander, daar brengen de spaarders het geld bijeen, dat men aan anderen in voorschot geeft, daar is het een zoowel als het ander een onderdeel van het doel, dat men beoogt. Het eenige, wat men zonder bezwaar doen kan, omdat het geheel in de richting is der beginselen, die tot het oprichten der postspaarbank leidden, is het aankoopen uit de spaargelden der staatsfondsen voor wie dat verlangen mocht. Dat geeft den spaarder meer rente dan de spaarbank, hij krijgt als het ware eene vastere be legging, en hij wordt buiten het bereik gehouden van vele instellingen, dier er in onzen tjjd maar al te veel op uit zijn om met schoone beloften uit de handen van den kleinen man zijne zuurverworven spaar penningen los te krijgen. Hoedt u dit moge ten slotte aan alle spaarders toegeroepen worden hoedt u voor de lieden die u gouden bergen be loven, en die u spoedig rijk willen maken. Wie er spoedig rijk wordt, dat zijt ge niet, dat zijn zij, uwe spaarpenningen ver dwijnen in hunnen bodemloozen zak. Buitenland. De ^Courier de Bruxelles* meldt: >Van een zijde, welke wij voor zeer ver trouwbaar houden, deelt men ons bet vol gende mede. »In zekere kringen hebben er heden onrustbarende geruchten geloopen. Aan den Congo zouden er n.l. eenige Europeanen door de inboorlingen zijn vermoord. Deze inboorlingen waren aan de werken van den spoorweg verbonden. Maar des niettemin hebben wij geen verdere inlich tingen kunnen verkrijgen, want de directie der Spoorwegmaatschappij, welke hier te Brussel is gevestigd, hult zich in het diepste stilzwijgen. Toch heeft een Brusselaar, de heer Maurke Gaett, telegraphisch bericht ontvangen van den Congo, dat zijn schoon vader, die verbonden is aan den spoorweg aanleg te Matadi, door de inboorlingen is vermoord en dat in het geheel vier Euro peanen dit droevig lot hebben ondergaan.* Reeds eenigen tgd geleden deed in de Europeesche pers een bericht de ronde, dat Duitschland wel den schijn aanneemt den slavenhandel te bestrijden, waartoe het, als mede-onderteekenaar van de besluiten der Brusselsche anti-slavernij-conferentiefei telijk verplicht is, maar dat het niettemin, onder den vorm van dragers en werklieden voor zijne koloniën in Afrika aan te werven, zelf slavenhandel drijft. In Dahomy werden op die wijze 5000 slaven gekocht en met Duitsche stoomschepen naar Afrika over gebracht. Met verontwaardiging spraken verschillende bladen die geruchten tegen, tot nu op eens de officieuse »Post« erkent, dat luitenant Von Gravenreuth werkelijk slaven in Dahomy gekocht heeft, met de bewering echter, dat het ministerie van buitenlandsche zaken terstond is tusschen- beiden gekomen en het verdrag, waarbij de slaven geleverd werden, heeft doen ver nietigen. Het feit wordt daarmede echter niet weggeredeneerd en zal wellicht spoedig tot verdere onthullingen leiden. Te Parijs heeft de 65-jarige Russische generaal Hasfort, die sedert geruimen tijd aan een keelziekte leed, zich in zijn kamer in het Louvre-hotel, doodgeschoten. kende en dien hij wist over te halen, met hem mede te gaan. Zij voorzagen zich van pistolen, kochten eenige meters rood, wit j en blauw katoen, bonden die om een stok, dien zij op een kabriolet plaatste. In vliegende galop ging het nu voorwaarts. Passeerden zij een dorp, dan riepen zij met luide stemmen: »Levo de Republiek,*; welke kreet met geestdrift door de bewoners herhaald werd. Binnen weinige uren be reikte men Yillers-Cotterets, de geboorte plaats van Dumas, waar de verschijning der avonturiers met de driekleur een ge weldig opzien baarde. Zoodra onze held de reden van zijn tocht verklaard en medege deeld had, wat er in de laatste dagen te Parijs gebeurd was, schudden de lieden de hoofden en hielden den romancier voor krankzinnig. Slecht een zijner vroegere kameraden, zekere Hutin, bood zich aan, beiden te begeleiden en veilig door de poorten van Soissons te brengen, daar hg onder de wachters een goede kennis hud. Onder vragen en antwoorden, eten en drinken, schieten en hoeraroepen, was het reeds elf uur in den nacht geworden, toen deze vermetele drieëenigheid de reis voortzette. Twee uren later hield men voor de poorten van Soissons stil en na eenige onderhandelingen werd men binnen gelaten. »De goede wachter*, verhaalde Dumas later, »droomde niet, dat hij de revolutie de poort opende.* Ons revolutionair drietal begaf zich on middellijk naar de woning van Hutin's moeder, die sinds eenige jaren van Villers- Cotterets naar Soissons verhuisd was. Bij haar zou men voor alle dingen een groote driekleurige vlag vervaardigen. Zonder veel omslag gaf' de oude dame hare roode en blauwe gordijnen met een groot tafellaken. Met behulp van de vrouwelijke dienstboden werden die verscheidene deelen tot eene groote vlag genaaid. Eer de zon opging, was het werk reeds gedaan. Om een vlagge- stok bekommerde zich men niet; de stok waaraan de witte vlag der Bourbons op dat oogenblik woei, kon aan de driekleur denzelfden dienst bewijzen. Het plan, dat de drie mannen ontworpen hadden, was in de hoogste mate een dol waagstuk. Men was overeengekomen, dat Bard en Hutin de nieuwe vlag op den toren van de hoofdkerk der stad zouden beves tigen, terwijl ze zich, onder het voorwendsel, dat zij de zon wilden zien opkomen, toe gang zouden weten te verschaffen. Mocht de sakristein tegenstand bieden, dan zouden zij zonder praatjes te maken, hem over de balustrade op straat werpen. Zoodra de witte vaan omvergehaald en de driekleur geplant was, zou Bard Dumas opzoeken en hem bij het in 't beslag nemen van het kruit behulpzaam zijn. Zoo luidde het plan der drie onverschrokken helden. Toen de morgen aanbrak, stonden zij op. Dumas begaf zich naar het fort Saint-Jean, waar de kruitmagazijnen waren, Bard en Hutin gingen regelrecht op de hoofdkerk af. Dumas beklom de niet zeer hooge muur van het fort en wierp een blik in het bin nenste van dit gebouw. Hij zag niet anders dan twee militairen, waarvan de een onder het toezicht van den ander houthakte. Zonder gedruis liet hij zich weder van den muur glijden en richtte zijn blikken naar den toren der hoofdkerk, waar hij duidelijk twee gestalten bemerkte. Op eens zag hij, hoe de witte koningsvlag aau het wankelen geraakte, en werkeljjk, een oogenblik later woei reeds de driekleur in de lucht. Zgn medgezellen hadden dus hunne taak vol bracht, nu moest hij zgn werk verrichten. Onverschrokken beklom hij opnieuw de muur van het fort, zag hoe de beide soldaten met groote verwondering naar de nieuwe vlag tuurden, greep zijn geweer en sprong op de twee mannen toe, waarvan de een Kapi tein Mollard, de ander sergeant Bagou was. Iu korte woorden deelde hij hun de reden van zijn komst mede en liet hun het be velschrift van den minister van oorlog zien. Zooals men wel denken kan, waren de kapitein en de sergeant zeer verwonderd over hetgeen zij hoordenzij wisten niet, wat zij zeggen zouden. In dit oogenblik trad de overste d' Orcourt in den tuin. Men vertelde hem wat Dumas kwam doen en na veel heen en weder praten beloofden beide officieren zich niet in de zaak te zullen mengen, zoodat het den schijn zou hebben, alsof Dumas den streek geheel alleen en zonder hun medeweten gespeeld had. Nu begaf Dumas vergezeld van Bard zich naar den kommandant van de vesting, den generaal majoor Liniers. Deze heer was juist uit het bed gestapt en beschouwde met verbazing de nieuwe vlag op den dom toren. In beleefde termen verklaarde Dumas het doel zijner komst, maar de generaal wilde van niets weten en lachte verachtelijk, toen de beide jonge mannen verklaarden, dat de bezetting van het fort krijgsgevan gene was, wanneer men de bevelen des ministers niet gehoorzaamde. Hij riep zgn ordonnans en fluisterde dezen iets in het oor. Eenige minuten later verschenen twee andere officieren der bezetting. De komman dant verzocht Dumas nogmaals in hun bijzijn de redenen van zijn komst uiteen te zetten. Onze avonturiers zagen nu in, dat alleen driestheid hen uit dezen onaangenaraen toe stand kon redden. Op brutalen toon gaf Dumas te kennen, dat hij door den minister van oorlog afgezonden was, om het kruit van Soissons naar Parijs te laten over brengen zoo niet, dan zou de kommandant zijn leven verbeurd hebben. De officieren lieten hunne oogen over het schriftelijk bevel gaan en schudden de hoofden. »Alzoo, jonge man*, zeide de komman dant, »gelooft gij, dat ik u en dien vlas baard hij wees op Bard gehoorzamen zal, terwijl wij hier met ons drieën zgn, zonder de manschappen mede te rekenen.* Koelbloedig haalde Dumas zijne pistolen voor den dag en hield dezen den officieren voor de oogen. >Ik geef u mjjn eerewoord, mgne heeren,* sprak hij, »dat zoo gij mij niet binnen vijf minuten de volmacht geeft om het kruit in ontvangst te nemen, wjj Te Baden-Baden heeft men midden in de stad een hol ontdekt. Den toegang vond men bjj het restaureeren van het raadhuis, waaronder de uitholing zich op eene diepte van 10 meter bevindt. Vandaar strekt zg zich tot den berg uit. Verschillende voorwerpen zijn in het hol gevonden, die tot den Roineinschen en voor- Romeinschen tijd behoorenmen hoopt, dat zich daarin ook nog kostbaarheden zullen bevinden. Bij de ontdekking was de uitholing met water gevuld, dat vermoedelijk niet in ver binding staat met de warme bronnen, het- zullen zien, wie van ons de sterkste is.« De kommandant greep naar zijn degen, de beide andere officieren, wien de zaak bedenkelijk voorkwam, zochten de beide partijen tot kalmte te brengen. In dit hachelijk oogenblik ging de deur open en eene dame trad binnen. Houdt op! houdt op!« riep zij uit, »ziet gij dan niet, dat er een opstand der negers in aantocht is? Beschouw dien man daar, ziet hij er niet als een zwarte uit? Ach, denk toch aan mijn armen vader en mijn arme moeder, die zij op St. Domingo zoo gruwelijk vermoord hebben!* De dwaling, waarin de vrouw van den kommandant verkeerde, was niet bijzonder vleiend voor Dumas. Evenwel kon men het haar niet kwalijk duiden, want Dumas had, daar hg de zoon van eene negerin was, een frappant mulatten gezicht. Intusschen voerde hare tusschenkomst hem tot zgn doel; de teergevoelige echtgenoot kon de bede zijner vrouw niet weerstaan. Wel maakte hg nog eenige tegenwerpingen, maar zijne vrouw en de beide officieren bewerkten eindelijk, dat hij Dumas de verlangde volmacht gaf. Verder beloofde hg op zjjn eerewoord, dat hg zich geheel onzijdig zou houden. Het overige deel van Dumas onderneming was nu gemakkeljjk uitgevoerd. Het magazijn werd geopend, het noodige aantal wagens bijeengebracht en het kruit weggevoerd. Den volgenden morgen om vgf uur hadden onze helden met hun roof Soissons reeds achter den rug en de >Moniteur< van 9 Augustus 1830 vermeldde aan de Franschen de daad van hunnen later zoo gevierden romanschrijver. Bezwaarlijk zal men in de geschiedenis de wedergade van het feit vinden, dat een enkel man een vesting tot overgave ge dwongen heeft. Intusschen, men zal moeten bekennen, dat het toeval hier Dumas zeer in de hand gewerkt heeft. De Fransche ge schiedschrijver, die ons het feit mededeelt, verliest dit wel eenigszins uit het oog. Lam! van llensè en iltena, (ie augstraat en omiiielerwaard.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1892 | | pagina 1