lEcl Land van üeusden en Altena, de Langstraat en de Boininelerwaard.
DE HEILSTAAT.
FEUILLETON.
Kapitein Ourson-IJzerhoofd
Uitgever: L.. J. VEERMAN, Heusden.
Am 1315.
ZATERDAG 16 JUNI.
1894.
VOOR
Dit blad verschjjnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f l.OO.
franco per post zonder pr jjs ve» hooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentièn van 16 regels 60 ct. Elke regel
meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Yrg dagmor
gen ingewacht.
I.
Wanneer we de
bladeren, treft het
der oudheid, der middeleeuwen
helaas, nog hebben.
Omstreeks 400 j. v. Chr., dus reeds vóór
2300 jaren droomde zich de Grieksche wijs
geer Plato zulk een geluksstaat in zijn
geschiedboeken door- j werk, de Republiek getiteld2000 jaar
ons dat in alle staten j later, in 1516 kwam te Leuven een werk
en der j van de pers, geschreven door Thomas More,
jongste t.jjden het maatschappelijk leveneen Engelsch staatsman, die ter dood ver
te wenschen overliet; hier meer, daar min- j oordeeld werd, omdat hij de oppermacht
der, maar
op heden
kon zijn. Al terstond kan men
gevolgtrekking afleiden dat
overal ontbrak zóóveel, dat tot j v»n zijn Koning in kerkelijke zaken niet
nog van geen Heilstaat sprake j verkoos te erkennen. Dat werk heette
hieruit de j U t o p a, waarvan we enkele jaren geleden
't geen licht een overzicht gaven. Hetzelfde hebben we ver
werk is een staat te grondvesten, waarin
de sociale toestanden weinig of niets te
wenschen overlaten. Men bedenke toch dat
in alle staten alle partijen steeds gestreefd
hebben in dat opzicht het ideaal nabij te
komen. Eu wanneer we nu zien dat dit
nergens nog gelukt is, ja, dat volgens velen
de sociale toestanden in onzen tegeowoor-
digen tijd slechter dan ooit zijn, dan be
wijst dit althans zeker wel dat de grond
vesting van een staat des heils zeer ernstige
hinderpalen ontmoet.
Wanneer we onze eigen vaderlandsche
geschiedenis overzien, dan zien we al vroeg1,
tal van lichtpunten, helder afstekende in
de Europeesche duisternis. Dit pleksken
grond was de bakermat der vrijheid, zeker
wel de eerste voorwaarde voor een ge
zonden staat. Nu nog staan we in dat
opzicht zoo niet aan de spits, dan toch in
het voorste gelid. En toch behoeft men
geen sociaal-democraat te zijn om toe te
stemmen dat ook onze sociale toestanden
ver van rooskleurig, dat sommige zelfs
bitter slecht zijn.
Een en ander heeft enkelen wereldbe
woners doen wanhopen ;of uit den onge
zonden toestand onzer dagen wei ooit een
schooner dageraad kan opgaan, *doen wan
hopen aan de mogeljjkheid om die zee van
ellende te lenigen, dien berg van misstan
den op te ruimen.
We zien dan ook in de wereldgeschiedenis
van tjjd tot tijd geniale koppen peinzen op
de mogeljjkheid van stichting eener geheel
nieuwe maatschappij, vrij van al 't verkeerde,
dat de oude aankleefde. Gelukkig is onze
aarde groot genoeg om daarvoor althans
de ruimte te vinden. Jammer maar dat die
nieuwe werelden niet anders kunnen be
volkt worden dan met de oude menschen,
behept met dezelfde hartstochten en booze
neigingen als ze ten allen tijde en ook nu
,i
GUST A VE AIM A R D.
leden jaar gedaan van Bellamy1 s werkhet
jaar 2000. Alle drie deze geschriften be
helzen een beschrijving van den ideaalstaat,
waarin 't allen menschen goed is te wonen.
Noch Plato, noch More of Bellamy heb
ben ook slechts een oogenblik gedacht zich
aanhangers te werven en heen te trekken
naar eenig onbekend oord en daar een heil
staat volgens hun grondbeginselen te vesti
gen. Ze hebben de vrucht hunner fantasie
gegeven en aan anderen over elaten die te
plukken.
We stellen onzen lezers thans een tweetal
personen voor, die zich niet tevreden ge
steld hebben met een beschrijving, maar die
tevens stappen gedaan hebben tot verwezen
lijking hunner hooge idealen.
Ofschoon Cabet oorspronkelijk niet het
de Spaansche koloniën
(21
opgetuigd die in
gebruikelijk was.
De beide mannen stegen te paard en
plaatsten zich aan het hoofd eener ruiter
bende, die hen op de voet volgde.
plan had zijn schoonen droom te belichamen,
werd hjj daartoe gedrongeB door den on-
gehoorden bijval, waarin zjjn werk zich mocht
verheugen. Er kwam een bond van Ikariërs
tot stand, die in 1847 reeds 400 000 aan
hangers telde, die onder de lens: »Op, naar
Ikarie* Cabet tot volksverhuizing aanzette.
In 1848 gingen de eerste 69 te Havre
scheep en landden in Texas. Men ging dus
Ikarie stichten in Amerika. Het volgend
jaar kwam nog 19 man. Merkt op, dat 't
getal Ikariërs ver beneden dat der aan
hangers in theorie bleef. De eerstkomenden
hadden met groote bezwaren te kampen en
zochten en vonden eindeljjk in den staat
Illinois een terrein, waar ze verlof kregen
zich neer te zetten. In 1854 telde de nieuwe
staat 500 personen. Nog geen jaar later
ontstond er in den heilstaat Ikarie zqlk
een verschil van gevoelen of 't den presi
dent veroorloofd zou zjjn gemeenteambte
naren te benoemen en af te zetten, dat
Cabet zich met een grooten aanhang af
scheidde en in de buurt van Nieuw-Orleans,
in den staat Louisiana een nieuwen staat
grondvestte, die na veel wederwaardigheden
in 1864 teniet ging.
De overgeblevenen trokken ook weg en
stichtten een tweede Ikarie in de prairiën
van Jowa, maar de worm knaagde ook
hier aan de grondvesten van den staat. In
de hoofden der jongeren spookten de Pa-
rijsche commune van '71, de leeringen der
Duitsche socialisten en der Russische nihi
listen, terwijl de anderen zich nog maar
niet konden vinden in de communistische
stelling: alles voor allen. In 1878 kwam
het nogmaals tot een scheiding, trokken
de ouden weg en grondden een Nieuw-
Ikarie, dat nog bestaat, doch waar van het
gedroomde heil geen spoor te vinden is.
Het andere Ikarie der jongeren kon even
min tot groei komen en vereenigde zich
al spoedig met ten andere Fransche com
munisten kolonie in Californië, thans Ikarie-
Speranza geheeten, waarin het persoonlijk
bezit is binnengeslopen, hoewel het be
perkt is.
Deze vluchtige blik op den verwerke
lijkten droom van Etienne Cabet is genoeg
om in 't licht te stellen, wat we hier boven
beweerden
staat des
lukt omdat de menschen, trots hun leer,
toch menschen big ven.
Tegenwoordig gaat een nieuwe oproep
door Europa tot de stichting van een nieuwe
wereld, waarover we in een volgend artikel
handelen zullen.
Buitenland.
De sultan van Marokko is overleden, 't
geen voor de meeste Europeesche mogend
heden van groot gewicht worden kan ten
gevolge van de verschillende belangen welke
er samen komen. Yoor verwikkelingen wordt
sterk gevreesd.
De dood van den sultan wordt beurtelings
aan moeraskoorts, dysenterie en vergiftiging
toegeschreven. De sultan, die tot het laatste
zjjn volle bewustzijn hield, bestemde op zijn
sterfbed den jeugdigen Abdul-Aziz, zijnen
lievelingszoon, geboren uit eene Circassische
moeder, tot zjjnen opvolger. Deze is dan
ook als sultan uitgeroepen. De oudste zoon
des sultans zal zich echter ver moedel jjk niet
daarbjj nederleggen. Yier broeders van den
sultan zullen waarschjjnljjk ook lastige mede
dingers blijken. Intnsschen blijft alles rustig.
De groote mogendheden hebben niettemin
besloten, naar de Marokkaansche wateren
schepen te zenden.
De »N. R. Ct.« schrijft omtrent dit over
igden. De plotselinge dood van den sultan
van Marokko brengt nieuwe onrust in de
Europeesche kabinetten. Zul de troonsop
volging tot burgersorlog leiden, en dit tot
inmenging van- eene Europeesche mogend
heid? Maar kunnen de andere mogendheden,
die bjj een onzijdig Marokko belang hebben,
zoo zij al niet meer aanspraken zouden
willen laten gelden, dat toelaten? Ziedaar
vragen, waarvoor des sultans overljjden het
opgeschrikte Europa stelt. Spanje heeft nog
onlangs een nieuw verdrag met Marokko
gesloten, en het meent buitendien Marokko
het naast te bestaan. Frankrjjk, dat met
Algerië onmiddelljjk aan het land grenst,
kan echter niet toelaten, dat Spanje er
vasten voet verkrijgt. Italië zou niet dulden,
dat Frankrjjk zijne macht aan de Middel-
landsche Zee uitbreidt. Eu Engeland, ge
zwegen van zjjne handelsbetrekkingen, mag
omtrent de vestiging van een tegenover Gibraltar geen Europeesche macht
heils. Cabet heeft het beproefdden ingang der Middellandsche Zee zien
onder de beste vooruitzichten met geest- bewaken. En dan hebben wjj nog niet ge-
driftige aanhangers, in de maagdeljjke sproken van den beheerscher aller geloovigen
wereld van Amerika. Het is hem niet ge- te Konstantinopel, die nog altjjd Marokko
onder zjjn gezag rekent. Zoo houdt afgunst
de oogen wjjd open en bespiedt argwanend
de komende dingen.
Moulaï-Hassan, sultan van Marokko sedert
1873, was met zijne 63 jaren nog een man
van flinke gezondheid en van groote werk
kracht. De geduchte vermoeienissen van
den veldtocht van Tafilalet kwam hjj ver
leden jaar glansrijk door, en juist was hg
op eene andere expeditie uitgetogen, toen
de dood hem overviel. Waaraan en hoe hg
gestorven is, weet men nog niet. Geruchten
van eenen dood door vergiftiging doen de
rondte.
Zijn opvolger is reeds tot sultan opge
roepen. Het is zijn 16-jarige zoon Moulaï-
abdul-Aziz, geboren uit de sultane favorite,
eene Circassische, die haren gemaal op al
zjjne tochten vergezelde. (De Circassische
had den sultan indertijd 25,000 frank ge
kost.) Zal Abdul-Aziz zich echter kunnen
handhaven? Wel schjjnt hjj den steun van
het leger te bezitten, en dit zet hem zeker
stevig op den troon. Maar hg heeft een
ouderen broeder, die vroeger al eens door
Moulaï-Hassan tot zjjnen opvolger bestemd
is, Moulaï-Mehemed, een krachtig man van
26 jaren, die zich in den oorlog onderscheiden
heeft. Zal het leger zich misschien niet van
den zachtzinnigen Abdul-Aziz af keer en en
den krijgshaftigen Mehemed aanhangen?
Ook schjjnen er onder de broeders van den
overleden vorst te zjjn, die naar het sultanaat
begeerig uitzien.
Nog afgezien van deze mededingers ia
het een hacheljjk ding voor een zestien
jarigen knaap de teugels van dat wilde paard
Marokko in de vuist te nemen. Te heerschen
over 12 millioen rumoerige, wilde onder
danen, van de eene grens van het rjjk naar
de andere te moeten vliegen om opstanden
te temmenbovendien het aanzien en den
eerbied te winnen allereerst van de oelema's
en dan van de gansche bevolking om zich
ook als gees tel jjk hoofd te kunnen staande
houdendat alles lijkt voor een, die nauwe
lijks meer dan een knaap is, schier een te
zware taak. Driejaren had zjjn kloeke vader
noodig om voor goed het gezag in handen
te krjjgeu, en het is nu niet zoo rustig in
het nog onlangs door den opstand der
Kabylen van het Rif geschokte Marokko
als toen.
Met al deze overwegingen ziet Europa
bezorgd naar Marokko uit.
»Kom ongegeneerd bjj mij eten.«
mes stak in zjjn gordel en zijne beide handen
»Ik zeg niet neengjj kunt tot zeven uur rustten kruislings op een boekaniers-geweer
op mij wachten.* jdat met de kolf op den grond stond; in die
houding wachtte hij don Torribio af.
cabal leros Deze hield voor de hut stil.
Toen zij op zoowat honderd pas afstands elkander. Don José Rivas verliet het dorp »Komt gjj binnen vroeg de man in
»Dat blijft zoo afgesproken.*
Hierop groetten de beide
waren, vroeg don Torribio:
gjj naar Carthagena terug?*
en don Torribio keerde er weer terug, dat het Fransch.
is te zeggen, hjj wendde den kop van zijn »Ja,« antwoordde don Torribio in dezelfde
ant- paard naar den kant van Turbaco; doch taal, als gjj mijn paard ergens kunt bergen,
toen hij eenige schreden in die richting had want het behoeft hier niet gezien te worden.
»Heb daar geen zorg voor,« hernam de
van huis
Keert
»Waar zou ik anders heengeen
woordde de gouverneur verwonderd. 0
Openhartig gesproken, ik was niet van gedaan, sprong hij uit deu zadel en scheen
»Vitè Dios! ik moet wel. Hebt gij nog
iets aan mjjne dochter te zeggen?*
»Niets anders dan de herhaling rnjjner
nederige bede om in haar bjjzjjn te worden
toegelaten.»
Donna Elmina boog zonder te antwoorden.
»Kom aan, zjjt gjj nu tevreden her
vatte don José. »Het begint laat te worden.
Willen wjj nu heengaan, don Torribio, en
'deze kleine meisjes bjj haar speelgoed en
ihare poppen laten?*
»Ik ben tot uwe orders, mijn vriend.«
Goeden dag, ninas.*
Vader, cmhelst gjj mjj niet vóór gij
heengaat?* vioeg het jonge meisje, terwijl
fcjj schroomvallig naar hem toe trad.
Don José drukte een kouden kus op
haar voorhoofd.
»Kom laat ons gaan,* sprak hjj.
De Mexikaan groette de jonkvrouwen
eerbiedig, waarna de beide mannen zich
verwjjderden.
Aan de straatdeur stonden een twaalf
tal ruiters ruen lansen gewapend en door
een officier van minderen rang aangetoerd,
onbewegeljjk als standbeelden.
De gouverneur gaf een wenk; een zwarte'groot gezelschap.*
slaaf bracht twee paarden, met al de weeide »Ik zal zorgen
plan zoo spoedig naar de stad terug te den kinketting van zijn paard vast te maken,ander, terwjjl hg het paard bij den toom
gaan; ik dacht dat gij langer bjj de dames ofschoon die niet los was geraakt; daarna greep»stjjg af en kom binnen.*
zoudt vertoeven en dat, terwijl gjj een steeg hjj weder te paard, doch eerst nadat j Don Torribio voldeed aan dit dubbele
weinig rust naamt, ik tjjd zou hebben een hjj zich verzekerd had dat de graaf en zijn verlangenzjjn wonderljjke bekende voerde
uitstapje naar den rancho te doen, dien ik gevolg in de kronkelingen van den weg
hier in den omtrek bezit.i waren verdwenen en dat, zoover de blik
»'t Is waar ook, ik "heb hooren zeggen dat in alle richtingen reikte, er geen menscheljjk
gjj, op twee of drie geweerschoten afstandswezen was te bespeuren,
van het dorp, een aardig buitenverbljjf hebt Don Torribio sloeg nu haastig rechtsom,
gekocht.« j eenige oogenblikken later linksom, vervol-
»Och, een ellendig, bouwvallig nest, dat gen3 galoppeerde hjj door een hollen weg,
ik eenigszins in orde laat brengen. Gij zult aan beide zijden met zware boomen begroeid,
mij dus ten goede houden dat ik u thans wier dicht gebladerte een ondoordringbaar
verlaat, want ik wil mijne werklieden on- gewelf boven zijn hoofd vormde. Na ver-
verhoeds op het lijf vallen.j loop van nauwelijks een kwartier bereikte
»Ik heb volstrekt gten haast, willen we hij een ellendige hut, uit gevlochten takken
er gezamealjjk naar toe gaan?« j samengesteld, zooals de jagers en buitenlieden
Dat stellig niet!* gewoonljjk opslaan, om zich tegen de bran-
Waarom niet?* Idende zonnestralen of geweldige regenbuien
Omdat ik niet zou weten waar ik u te beschutten.
moest laten, want alles is daar het ondersteOp het vernemen van den hoefslag van
boven. Geloof najj dus, rnjjn vriend, ver- een paard, verscheen er op den drempel
volg rustig uwen weg naar de stad en laat der hut een forschgebouwde kerel, wiens
ik mijne zsaken waarnemen.sombere krachtige gelaatstrekken door ellende
Welnu, het zij zoo! maar gjj weet dat en ontbeering waren verbleekt.
ik u hedenavond verwacht; wjj hebben een Het was een man in het best zjjner jaren,
hoogmoedig met allerlei afzichteljjke, onbe-
tegenwoordig te zijn.* schrjjfeljjke lompen behangen; een lang
verdween er mede
het paard met zich en
tusschen het geboomte.
De hut zag er van binnen, zoo het moge
lijk was, nog ellendiger uit dan van buiten
in een hoek diende een hoop droog gras tot
legerstede, in het midden vervulde een gat
met drie steenen de plaats van den haard,
twee of drie bekkeneelen van stieren strekten
tot zitplaatsen, terwjjl een oude matrozenkist,
een jjzeren ketel en een paar houten schotels
en borden het huisraad voltooiden.
Don Torribio liet zjjn blik met onver
schilligheid rondgaan door dit verbljjf dat
heui waarschjjnljjk reeds bekend was; hij
ging op een bekkeneel van een stier zitten,
koos eene cigaar uit zijne »cigarera«, stak
ze aan en begon stilletjes te rooken tot
zijn gastheer terug zou zijn.
Het duurde niet lang of deze verscheen.
Duivels!* zeide hij spottend, je houdt er
fijne cigaren op na.
»Daar, neem er ook een,* antwoordde don
Torribio, terwjjl hjj hem zijn cigarera toe
stak. En mjjn paard
»Tot aan den bals in het stroo, met een
bos hooi voor zicb.«
Dit zeggende stak hij zijn cigaar aan die
van don Torribio op en nam tegenover
hem plaats.
Er volgde een oogenblik stilte.
De beide mannen wierpen
onderzoekende blikken op elkander; de
eigenaar der hut vatte eindeljjk het woord op:
»Gjj zjjt lang dezen kant niet uitgekomen.*
»Ik ben met bezigheden overladen.*
Arme vrienden toch hebt gjj aan uw
ouden kameraad gedacht.
Hebben wjj niet te zamen gediend?*
»Dat is waar, maar heel lang geleden:
het was onder Montbarts den Yerdelger,
tijdens den tocht naar Maracaïbo. Herinnert
ge u dien nog?*
»Of ik, sakkerlootI*
»Maar ge zjjt dunkt mij niet hier ge
komen om over het verleden te spreken.
Ik verbeeld me dat gjj liever over het
tegenwoordige wilt praten.*
»Zoo, zoo! hoe hebt ge dat geraden,
Barthélény
»Ocb, men behoeft geen toovenaar te zjjn
om te raden dat als ge mjj komt opzoeken
gij mij ook noodig hebt.*
Welnu, ik zal oprecht zjjn: ik heb jö
noodig.*
»Top, matroos, ik ben je man; maar ik
waarschuw je vooraf dat het je veel zal
kosten.*
»Laat de voorwaarden hooren.*
»Is de zaak de moeite waard?*
»Ja.«
IIIIIWIBUD
9
"fclfr ttHa'ltTH'l—II lil——————W—W—3**!**
Naar het Fransch
DOOR
Dg eerste is Etienne Cabet, een
Fransch advocaat, die door studie der ge
schiedenis tot de overtuiging kwam, dat
alleen politieke hervormingen niet in staat
zijn de de maatschappij te redden. Naar zijn
oordeel waren de slavernij van den ouden
tjjd, de lijfeigenschap der middeleeuwen en
het proletariaat der nieuwere tijden alleen
verschillend in naam, niet in wezen, te voor
schijn geroepen door matelooze rijkdom aan
de eene, grenzenlooze armoede aan de andere
zjjde. De vrucht zijner overdenkingen legde
hij neer in een werk: Reis naar Ikarie, dat
in 1840 verscheen. In dit boek wordt het
communisme verheerlijkt, de leer, die geljjk-
heid van bezit predikt. In Ikarie is na
tuurlijk nlles botertje tot den bodem, geen
armoe, geen misdaad, geen luiheid, overal
vrede en welvaart, vrjjheid, geljjkheid, deugd
en beschavingeen land, overvloeiende van
melk en honig en beste, oppassende burgers.
Proletariër noemt men hem, die tot den maat-
schappelijken rijkdom niets bijdraagt dan zijn persoon
en zijn kinderen i het proletariaat is derhalve de massa
der armen.
(Wfordt vervol-a dj