Het Land van flensden en tllena, de Langstraat en de Bonmielerwaard. Het Volkslied. FEUILLETON. Bet teeken der Vier. Uitgever: L. J. YEERMAII, Heusden. M 1668. ZATERDAG 12 FE BR. 1898. LAND VAN ALTENA VOOB Dit blad verschjjHt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f l.OO. Franco per post zonder prjjsvei hooging. Afzonderlpke nummers 5 cent. Advertentiën Tan 16 regels 50 ct. Elke regel meer 71/, ct. Groote letters naar plaatsruimte. Adrertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagavond ingewacht. Geljjk een mensch, op jaren gekomen, van tijd tot tjjd nog gaarne een melodie hoort uit zjjn prille jeugd en de liederen neuriet, die hg aan moeders knie zoo dik- wjjls gehoord en gezongen heeft, zoo ver meit zich ook een geheel volk, tot wasdom gekomen, nog met vreugde in de herinne ring van vroegere eeuwen, het hoort gaarne de verhalen van groote daden en gebeur tenissen, het zingt of hoort met genot de liederen door het voorgeslacht gedicht en gezongen. Ons vocrgeslacht was dichterlijk en zang lustig. Hun leefwjjze verschilde hemelsbreed van de onze. Hun »uitgaan« bepaalde zich tot vriendschappelijke bezoeken, waarbjj ze de >mopskens< in den zak meedroegen en gezellig onder elkaar zongen van vrjjen en trouwen, van den ouden en den jongen tgd enz. Dien tgd hebben wjj gehad. Als wjj nu elkaar komen, is 't een zeldzaamheid dat er een algemeen gezang aangeheven wordt. We hebben er nu onze tmannefjes* voor, die we beialen en die voor ons zingen in alle talen der wereld, een enkele maal ook in onze eigene. Dat er ooit nog een tgd zal aanbreken, waarin als vroeger het volk zingen zal in zjjn eigen, onopgesmukte taal en fop zjjn eigen wjjs, wie, die van land en volk houdt, zou dat niet wenschen? Doch de omstan digheden zjjn zoo geheel anders dan vroeger, het leven der kinderen verschilt zooveel ▼an dat der vaderen, dat we voorshands nog wel niet verwachten dat het Volk zelf weer als voorheen, dichter en componist zjjner liederen worden zal. We mogen voorloopig dankbaar zjjn dat jjverige vaderlandsche mannen uit de nage laten schat van vroeger eeuwen, zooveel juweeltjes opdelven en in modernen vorm aan ons overleveren. Wees verzekerd dat daarvoor studie noodig is. Onze vaderen hadden nog maar zeer gebrekkige teekens om tonen voor te stellen en 't is daaraan waarschijnlijk te wjjten dat hun nagelaten liederen zoolang in 't vergeetboek gebleven zgn. Thans echter hebben mannen Pieter Benoit, Preedens van Duyse, A. D. Loman, Dan. de Lange enz. enz., ons hun zangen in 't tegenwoordig notenschrift verklaard en voorgelegd en kunnen we ons hart ophalen door A. Conan Doyle. (15 ln den tgd dat ik mij naar beneden be gaf, was Sherlock Holmes op den zolder, en zag ik hem als een glimworm zeer lang zaam langs het latwerk kruipen. Achter een schoorsteen-uitstek verloor ik hem uit het gezicht, doc-h onmiddeljjk daarna kwam bjj weder te voorschjjn en verdween toen weder aan de tegenovergestelde zjjde. Toen ik mg ook naar boven begaf vond ik hem zittend op de hoek-balken. »Gjj daar, Watson?* riep hg. >Ja.< Dit is de plaats. Wat is dat zwarte ding daar beneden?* »Een regenpijp.* »Een bak aan het einde?* >Ja.< »Geen bewjjs van een ladder? >Neen.« »Een verwenschte kerel? Het is ren hals brekend werk. Ik diende toch in staat te zgn naar omlaag te komen waarlangs hg naar boven kon klauteren. De regenpijp Ijjkt stevig. In elk geval, daar ga ik!« Ik hoorde het geschuifel van voeten en de lantaarn begon langs den muur omlaag te gigden. Daarop bereikte bjj met een lich ten zwaai de pgp en gleed daarlangs op den grond. >Het was gemakkelijk hem te volgen,* zeide bjj terwjjl hg zgn kousen en schoenen aan de lieve, innige, naieve liedekens onzer vaderen. En verre vandaar dat de schat uitgeput is, in de zuideljjke Nederlanden, waar tot ver over de Fransche grenzen onze taal ge sproken wordt, leeft nog een groote voor raad liederen in den mond des volks, die maar wacht op belangstellende muziekvrien- den om spoedig algemeen bekend te worden. Dat oude lied onzer vaderen, van geslacht aan geslacht voorgezongen, is van groote beteekenis voor de kennis der historie. In dat lied hebben de vaderen neergelegd, wat in het hart sluimerde; het is een afspie geling hunner zeden en gewoonten, van hun huiseljjk en maatschappelijk leven en hun godsdienstige gevoelens. Als er één band is, die de kinderen van hetzelfde vaderland samenhoudt, dan is dat zeker wel de taal en het lied. En daarom, nog eens, mogen alle pogingen om den Nederland- schen zang te verbreiden van harte toege juicht worden. We mogen hier wel in de eerste plaats hulde brengen aan het Willemsgenootscbap te Gent, dat uit den overrjjken schat twee prachtige bundels heeft saamgelezen en voor geringen prjjs algemeen verkrijgbaar gesteld heeft. Zjj bevatten, de eene 43, de andere 94 oude en nieuwe liederen, met piano begeleiding. In 't algemeen zgn de steeds strjjdende Vlamingen met veel meer vuur bezield voor onze taal, letteren en muziek, dan wjj Noord- Nederlanders. Een hunner beste zonen prof. Paul Fredericq heeft voor enkele jaren hier te lande propaganda gemaakt voor 't Neder- landsche lied, door lezingen te houden en die met zgn uitmuntend geschoolde tenor stem te illn8treeren. In deze dagen doet dit de heer Sabbe, zoon van een der samen stellers van genoemden bundel en dat deze minnaar van 't volkslied, ofschoon hg noch als redenaar, noch als zanger uitmunt, overal een belangstellend gehoor vinden, komt vooral doordat die oud-Nederlandsche muziek zelfs nog in onze dagen tot het hart toegang vindt. En laat ons nu noemen de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, die insgeljjks een ljjvigen bundel volksliederen, oude en nieuwe, in 't licht heeft gegeven, waarvan zeer kort na de verschjjning, de eerste uitgave was uitverkocht. Deze bundel, mede goedkoop in den handel gebracht, bevat 139 liederen van pianobegeleiding voorzien. weder aantrok, >langs den ganschen weg waren steenen losgeraakt en in zjjn baast heeft bjj dit verloren. Het bevestigt mjjn diagnose, zooals gjj doktoren het noemt.* Het voorwerp dat hjj omhoog hief was een kleine zak of koker van gekleurd ge vlochten stroo met eenige waardelooze kralen versierd. Het geleek veel op een sigaretten koker. Daarin bevonden zich een half dozjjn splinters van donkerkleurig hout, aan een eind scherp puntig en aan het andere af gerond, juist als die waardoor Bartholomeus Sholto getroffen was. Dit zjja helsche dingen,* zeide hg, >pas op dat gjj u er niet mede prikt. Ik ben bigde dat ik ze heb, want het is hoogst waarschijnlijk dat het zgn gansche voor raad is. Er is dus in langen tgd voor u noch voor mg kans er een in onze huid te vinden. Ik voor mjj zou nog liever met een Martini-bom te doen hebben. Gevoelt ge u tot een wandeling van zes injjlen in staat, Watson?* Zeker,* antwoordde ik. »Zjjt gjj daar, hondje. Goede oude Toby. Ruik dit Toby, ruik!* Hg hield de in de creosoot gedoopten zakdoek voor den neus van den hond, terwjjl het dier met een lachwekkenden hoofdknik evenals een ken ner de sterke lacht opsnoof. Daarop wierp Holmes den zakdoek een eind van zich af, maakte een lang touw aan den halsband van den hond vast en bracht hem bjj den voet van den regenpijp. Het beest hief on middeljjk een luid scherp geblaf aan en liep toen zóó snel, met den neus op den grond en opgeheven staart heen, dat wg de grootste moeite hadden te volgen. Het begon langzamerhand in het oosten Uit dezen bundel heeft de maatschappij een kleineren getrokken, zonder begeleiding, 84 liederen bevattende en dezen voor slechts 30 ets. verkrjjgbaar gesteld Wie nu zingen wil, behoeft niet verlegen te staande oude kunstenaars, Sweelink, Orlando di Lassa, Arcadelt e. a., herleven in hun overschoone koren, en de groote, naieve dichter, het volk, in zgn eigenaardige typische zangen. »Musica,« schreef in 1551 de Antwerpsche muziekuitgever Susato in de voorrede van zijn eerste Musyekboexken, »Musica is een zonderlinge hemelsche gave, van God ge ordineerd en den menschen gegeven, niet tot oneerljjk of lichtvaardig gebruik, maar om Hem daarvoor dankend te loven, ledig heid te schuwen, tjjd te winnen, melan cholie te verjagen, onlust te verdrjjven, bezwaarde geesten te verlichten, ontroerde harten te verheugen. Waarom zou men dat voortaan niet alzoo wel met geljjke kunst en zoetheid in onze moedersprake kunnen doen, als men tot nu toe in andere sprake gedaan heeft? Laat ons dan voortaan alle neerstigheid doen om onze vaderlandsche mnziek, die niet van minder kunst en zoetvloeiendheid is dan andere, alomme in 't openbaar en algemeen gebruik te brengen.* Dat is mooi gezegd en wg zeggen het voort. Buitenland. Woensdag werd het proces Zola te Parjjs voortgezet. Evenals de vorige dagen was een groote menschenmassa op de been. Labori, advocaat van Zola vraagt aan Boisdeffre, ehef van den generalen staf, wat voor document Esterhazy aan den minister van oorlog heeft gezonden vóór zjjn verschjjning voor den krijgsraad, waarop deze wegens ambtsgeheim weigert te ant woorden. >Voor mjj,« zegt de generaal, »staat de schuld van Dreyfus vast. Ik ben daarvan ten volle overtuigd.* Ook generaal Gonse weigert te antwoor den op de vraag van Labori, welk stuk Esterhazy aan generaal Billot heeft ter band gesteldweigert te antwoorden op alle vragen, en zegt heftig dat Labori hem valstrikken stelt. Deze woorden verwekken een hevig inci dent, zelfs zoo, dat de voorzitter de zaal laat ontruimen. Bjj de opening der zitting te dagen, en wij konden thans reeds op eenigen afstand door de grauwe lucht heen zien. Het groot vierkant huis met zjjn don kere vensters en hooge, naakte muren ver hief zich treurig en verlaten achter ons. Onze weg liep door de landerjjen over de smalle paden waarmee die doorsneden waren. De geheele plaats, met de verspreide puin- hoopen en boomstronken, kwam ten zeerste overeen met het duistere treurspel dat er binnen was afgespeeld. Toen wg den grensmuur bereikten, liep Toby luid blaffende in de schaduw en bleef ten slotte stilstaan in een hoek die door een jongen beuk begrensd was. Waar de twee muren ineen liepen, waren verscheiden steenen losgeraakt, en de spleten aan de benedenzjjden afgerond, alsof zjj kort gele den als ladder gebruikt waren. Holmes klom naar boven en wierp den hond er overheen aan de andere zjjde. »Daar is de afdruk van de hand van hem, met het houten been,* zeide hg, toen ik naast hem naar boven klom, »gjj ziet de lichte bloedvlek op het witte pleis terwerk. Wat is het gelukkig dat het sedert gisteren geregend heeft. Hoewel zjj ons achtentwintig uien voor zgn, zal hun spoor nog zeer goed op den weg zgn waar te nemen.* Ik beken dat ik dit betwgfelde, toen ik dacht aan de vele voetgangers die in dien tgd den weg naar Londen hadden afgelegd. Mjjne vrees werd echter spoedig gelogen straft. Toby aarzelde geen enkelen keer doch liep steeds snuffelend voort. Klaarbljjkeljjk was de reuk van de creosoot duideljjk bo ven andere waar te nemen. Verbeeld u niet,* zei Holmes, »dat mjjn geeft Gonse, na eene berisping van den advocaat-generaal, uitleg van de beteekenis van zjjn brieven aan Picquart, en zegt: »Deze had mg mondeling als schrjjver van het borderel aangewezen majoor Esterhazy. Ik zeide hem dat hg, als hjj een verrader op 't spoor was, licht moest ontsteken en de officieren opsporen die het achterdocht wekkende stuk hadden kunnen leveren. In dien zin moest hjj de waarheid opsporen. Ik zeide tegen hem dat bjj voorzichtig moest zjjn, want hjj wilde Esterhazy in hechtenis laten nemen. Ik heb geen verlof gegeven tot het openbaar maken van die brieven.* Clémenceau verzoekt met de stukken voor den dag te komen. Na Gonse verklaart nu Lauth, aan wie kolonel Picquart verzocht had de depêche te fotografeeren en daarbjj de sporen van het verscheuren te laten verdwjjnen, dat hjj in dit voorstel eerst geen opwekking om valschheid te plegen had gezien, maar dat hjj naderhand pas op dit denkbeeld was gekomen. Kolonel Picquart, wien hg de opmerking maakte dat die wjjzigingen alle echtheid aan het stuk zouden ontnemen, antwoordde»U zou den oorsprong er van kunnen bevestigen.* »Neen,« had Lauth geantwoord, »ik geef geen verklaring om trent het schrift van een persoon dien u kent, maar ik niet. Generaal Mercier verklaart dat hjj niets afweet van het rapport van majoor Ra vary, en evenmin van het stak dat Esterhazy's onschuld zou aantoonen. Wat aangaat hst uitlekken van bijzon derheden omtrent de inhechtenisneming van Dreyfus, dat was geschied zonder dat het ministerie van oorlog het wist. Labori dringt aanheeft er ooit een ge heim stuk bestaan, of heeft Mercier nooit verklaard dat er een bestaan heeft? Mer cier zegt: >Op de eerste vraag antwoord ik niet, en op de tweede antwoord ik neen.* En als Labori aanhoudt, roept Mercier: »Daar u het mjj vraagt op mjjn soldaten woord, zeg ik u, dat hg een verrader was en rechtvaardig en wettig veroordeeld is,« Labrori vraagt opnieuw>Is er een geheim stuk, ja of neen?* Mercier zegt »Daar hoef ik niet op te antwoorden.* Trarieux, oud-minister van justitie, ver klaart: Op 't eind van 1895 en in 1896 werden mjj ernstige onthullingen gedaan. Men sprak van geheime stukken die, buiten succes in deze zaak alleen afhangt van de omstandigheid dat een dezer kerels zjjn voet in het vocht gezet heeft. Ik weet nu ge noeg dat mjj instaat zou stellen, om hun spoor op verscheiden andere wjjzente vinden. Dit is echter de gemakkelijkste en daar de fortuin haar onder ons bereik heeft gesteld, zou het ondankbaar wezen, indien ik er geen gebruik van maakte. Het vraagstuk is echter moeieljjker geworden, dan het zich eerst liet aanzien. Zonder deze alledaagsche oplossing, zou er wellicht eenigen roem bjj te behalen zgn geweest.* »Dat is toch het geval,* zeide ik, »ik verzeker u, Holmes, dat ik de middelen, waardoor gjj uwe resultaten in deze zaak verkrjjgt, zelfs meer bewonder, dan ik dit deed bjj de moord in Jefferson Hope. Het geval schjjnt mjj meer ingewikkeld en on verklaarbaar. Hoe kondet gjj, bg voorbeeld, met zooveel vertrouwen den man met het houten been beschrjjven »Och, beste jongen, dat was zoo een voudig mogeljjk. Twee officieren die ergens een troep gevangenen te bewaken hebben, ontdekken een belangrjjk geheim betreffende een begraven schat. Er wordt een kaart voor hen geteekend door een Engelschman, met name Jonathan Small. Gjj herinnert u dat wjj dien naam zagen op de kaart in kapitein Morstan's bezit. Hg had die voor zich en zjjne landgenooten onderteekend met het teeken van vier, zooals hg het eenigs- zins dramatisch noemde. Door hulp Tan deze kaart, ontdekken de officieren, of een hunner, den schat en brengen dien naar Engeland over, terwjjl zjj, naar wjj willen veronderstellen, een daarbjj gestelde voorwaarde onvervuld lieten. Welnu, waar den beklaagde en zgn raadsman om, aan de militaire rechters waren medegedeeld, stukben die de veroordeeling ten gevolge hadden kunnen hebben. Bg het zien en onderzoeken van het borderel trof mjj een ereljjkenis. Toen ik hoorde dat de heer Scbreurer-Kestner zich ook nset de zaak bezighield, sprak ik er met hem over. Kolonel Picquart, zei deze, onderzocht een spionage-zaak, maar zonder doorslaand re sultaat. Zjj betrof Esterhazy. Hjj was op het denkbeeld gekomen dat deze officier de schrjjver van het borderel was. Door kui pergen die het daglicht niet mogen zien werd kolonel Picquart naar Tunis gezonden. Schenrer-Kestner liet mjj toen de brieven zien die gewisseld waren tusschen generaal Gonse en kolonel Picquart. Ik las ze, en er bleef bjj mjj geen zweem van twjjfel bestaan. Ik vond het onwederlegbaar bewjjs dat deze opperofficier het denkbeeld van revisie niet heeft weggeworpen, en dat hjj de daden van zgn mindere met zjjn volle goedkeuring dekte. Al deze omstandigheden brachten op het denkbeeld dat er een rechterljjke dwaling was begaan. Trarieux voegt er nog bjj, dat in den krjjgsraad waarvoor Esterhazy is verschenen, de regeering niet heeft gesproken als be schuldiger maar als verdediger van Esterhazy. Hierna wordt de zitting verdaagd tot Donderdag. Zitting van Donderdag. Labori vraagt aan Trarieux of hjj als minister geen bezoek gehad heeft van ad vocaten, die zich met de zaak Dreyfus bezig hielden, doch de president verbiedt hem hierop te antwoorden. Labori brengt in 't midden, dat Mercier gisteren wel eenige woorden heeft mogen zeggen over de ver oordeeling van Dreyfus, waarop de president antwoord, dat kon ik hem niet beletten. Ook kolonel du Paty de Clam zegt alleen te zullen antwoorden wanneer het niet het ambtsgeheim raakt. De oud-minister van justitie Thénevet verwonderde het, dat men zich verschuilt achter het ambtsgeheim om niet te zeggen of er een geheim stuk aan den krjjgsraad is overgelegd. Was dit feit geconstateerd, dan zou er geen enkel staats geheim openbaar zjjn gemaaktspreker zou zich hebben gebukt voor de woorden van den minister van oorlog en generaal Mercier, als deze hadden verklaard dat er al of niet een geheim stuk was overgelegd. om behield Jonathan Small den schat niet voor zich zeiven? Het antwoord ligt voor de hand. De kaart is gedateerd op een tgd toen Morstan in bizondere aanraking kwam met gevangenen. Jonathan Small behield den schat niet, terwjjl hjj en zjjne bond- genooten zelve gevangenen waren, en niet weg konden komen.* »Maar, dit is slechts eene veronderstelling,* zeide ik. »Het is meer dan dit. Het is de eenige hypothese die de feiten bedekt. Laat ons zien hoe zjj bg het vervolg past. Majoor Sholto leeft gedurende eenige jaren rustig voort, gelukkig in het bezit van zgn schat. Dan ontvangt hg een brief uit Indië die hem grooten angst veroorzaakt. Wat was dat?* >Een brief die hem meldde, dat de lieden tegen wie hg zjjne belofte geschonden had, in vrjjbeid waren gesteld.* »Of ontsnapt waren. Dat is meer waar- schjjnljjk, want ais hjj den duur hunner gevangenschap geweten had, dan zou het geene verrassing voor hem geweest zgn. Wat doet hg toen? Hjj neemt zich ten eerste in acht voor een man met een houten been, een blanke, want hjj ziet op zekeren tgd een blanke voor hem aan en schiet een pistool op dezen af. Welnu, op de kaart bevindt zich de naam van slechts één blanke. Deswege mogen wjj met vertrouwen be weren dat de man met het houten been en Jonathan Small één en dezelfde persoon is. Kooit u deze redeneering valsch voor?* »Neen, zjj is klaar en gegrond.* (Wordt vervolgd^ NIEUWSBLAD

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1898 | | pagina 1