Het Land van Heusden en Ailena, de Langstraat en de Sontnielerwaard. Het kind van den haat. Privaat-bezit. FEUILLETON. O Dit blad verschjjnt WOENSDAG en ZATERDAG. Uitcr0Y6r.' Lt. J. VElEIRAA AN, HöUSdeil, Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. meer 71/, ct. Groote letters naar plaatsruimte. nummers 5 cent. 1696. /^ATIjRDAG 21 INIEI 1898. ingewacht. Men geeft zich tegenwoordig veel moeite om te doen gelooven, dat bet zoogenaamde privaat-bezitdat hierop neerkomt, dat de grond en het kapitaal in handen zijn van een betrekkelijk klein getal menschen, nood zakelijk moet eindigendat de bezittende klagen geen recht hebben op hnn bezit en dat hun bezit niet strekt ten algemeenen nutte. Het komt ons voor, dat ieder, die de maatschappelijke toestanden goed heeft na gegaan, wel tot de overtuiging gekomen zal zjjn, dat bet groote kapitaal niet volledig aan zjjne bestemming beantwoordt, dat tegen het al te groote bezit, de opeenstapeling van zeer vele goederen in dezelfde hand, uit een oogpunt van stoffelijke welvaart ernstige bezwaren zijn en dat maatregelen, die het eigendomsrecht tot zekere hoogte beperken, wel in het algemeen belang kunnen wezeD. Doch waarom zou een mensch op hetgeen hg door eerljjke middelen of zelfs zonder bepaalde middelen verkregen heeft, geen zedeljjk recht hebben Men zegt, de mensch heeft alleen recht op hetgeen bjj zelf heeft voortgebracht, dus niet op wat hij voort gebracht heeft met behulp van anderenen, daar het land niet eens voortgebracht is, heeft niemand reeht op één duim grond. Die land koopt, heeft er geen recht op, want zijn voorgangers hadden ook al geen recht en bet land wordt betaald met geld, dat m^n niet zelf verdiend heeft. Gesteld, zoo redeneert men, iemand be zit huizen, die hjj verhuurt. Die huizen heeft hij niet zelf gebouwd evenmin heeft hg zelf de steenen of het hout gemaakt. Het werk werd door arbeiders verricht en deze werden betaald met geld, dat de bouw heer niet zelf heeft verdiend; en daarom heeft de eigenaar ook geen recht op zjjn huizen en evenmin heeft hjj recht om ar den bewoner huur voor in rekening te brengen. Het betalen van rente is, zegt men, ook al onrecht, want als A. aan B. honderd gulden leent, dan moet B. daar vjjf gulden rente voor betalen en daarvoor moet hg werken, terwijl A. niet werkt. Wèl beschouwt komt dit alles hierop neer, dat de wet, die het eigendomsrecht erkent en beschermt, een onding is. Die wet heeft geen zedeljjken steun of, zooals men het ook wel uitdrukt, er is voor het privaat bezit, voor het vrjje bezit en de aanwending van het kapitaal, geen rechtsgrond. Een verhaal uit Oost-Friesland, van Emmy von Dincklage. (1 De groote Friesch# paarden voor den groen geschilderden ladderwagen, krabden onge duldig met de voorpooten in 't zand. Vrouw Katrien had reeds plaats genomen op de zitbank, die door hare welgedane gestalte bjjna geheel werd gevuld. De stralen der morgenzon, die tusschen het loof der bloei ende linden door, hun weg hadden weten te vinden, lokten een fonkelenden weerschijn uit het niet weinig omslachtige versiersel op haar halsdoek. Het was het bengelwerk dat tot den tooi der Eemslandsche vrouwen behoorde en by Katrien afhing van eene keten, die zevenmaal om den omvangrijken hals was geslingerd. Katrien was eene aanzienlijke boerin, die er warmpjes inzat en buurman Brinkhof mocht het zich tot eer rekenen, in haar ge zelschap naar de markt te rjjden. Slechts met zeer veel moeite gelukte het boer Brink hof zelf, op zjjne beurt, den wagen te be- stjjgen. Ofschoon zgn knecht hem onder den arm steunde, bleef hg op den dissel boom nog weer een tydlang staan, daar zgn oudste, een geelbleeke, eigenzinnige kleine jongen van zeven jaar, hem by een Er zouden dus andere wetten moeten zijn, die het bijeenvoegen van kapitaal in handen vnn particulieren verhinderen, die dus iemand konden dwingen om het verworvene af te staan aan den Staat, die konden verhinderen dat men winst of voordeel behaalde van het weinige, dat de wet ons wel zou be lieven te laten behouden. Vooral op afschaffing van het erfrecht komt dit neer. De Staat zou ons wellicht eenig recht kunnen laten op hetgeen wjj door arbeid verkregen en bespaarden, maar slechts tot aan onzen dood, onder den titel van bruikleen. Sommige voorstanders van dit nieuwe stelsel zijn zoo welwillend den Staat eerst dan over de nalatenschap te doen beschik ken, wanneer de opvoeding der minderjarige kinderen is voltooid. Maar ook bjj het leven moet het beginsel worden toegepast en elk bezit van kapitaal, waarvan op de eene of andere wjjze blijkt, moet de Staat tot zich trekken voor het algemeen. Immers, al wat daargesteld wordt met den arbeid van an deren, al wat niet uitsluitend door eigen werk verkregen wordt, dat neemt de gemeen schap ten behoeve van allen. Hoe het met de toepassing dezer leer in de prakt jjk zou gaan, dit kunnen wg veilig aan ieders verbeelding overlaten. Door te schetsen hoe het beginsel zou moeten worden toegepast, hebben wij trachten te bewyzen, dat er wel degeljjk een afdoende rechts grond voor bet bezit is, en die is eenvoudig: de noodzakelijkheid. Het is volstrekt niet zonder reden, dat de wet het bezit en het recht van eigen domsbeschikking erkent en ze zjjn werkeljjk onmisbaar tot instandhouding der maat schappelijke samenleving. Het is reed3 aangetoond, wat betreft het grondbezit, en het geldt voor elk ander bezit tevens, dat de Staat niets anders is of wezen kan, dan eene gemeenschap van personen onder een leidend en beheerend bestuur. De omvang dier gemeenschap is van dien aard, dat slechts gebrekkig, na- meljjk door een leger van ambtenaren en met groote kosten, de enorme bezittingen, die de Staat zou inpalmen, kunnen worden geadministreerd, om daarin bronnen van in komst te vinden ten bate van het algemeen. Maar de in den aanvang wellicht rijke bronnen van inkomst zullen niet blijven vloeien, want er is geen wezenljjk belang. Waar de prikkel van een gezond eigenbe lang ontbreekt, en dat is heel wat anders dan zelfzucht in den lageren zin van het woord, daar ontbreken ook de prikkels van verst&ndigea ijver en overleg en daar mist men de hefboomen der voortbrengende kracht. De voortbrengende kracht van den alles inslikkeDden en alles beheerenden Staat zal zeer gering wezen, vergeleken bij die van de duizenden, die thans met het hunne in hun eigen belang en dat der hunnen, maar juist daardoor ook in het belang van allen, streven naar vermeerdering en ver betering van de maatschappelijke behoeften, naar vooruitgang en volmaking. Er is dus niets anders te wachten dan een verstoring in den geregelden gang van den arbeid, minder en slechter voortbrenging; dus een langzame vermindering van het nationaal vermogen en eene algemeene ver arming. Men wil de werkgevers, de kapitalisten wegnemen. Maar ze moeten er zjjn, omdat in de behoeften der samenleving moet wor den voorzien, en dit onmogelijk is, waar ieder, zonder bezit, voor zich zelf op zeer kleine schaal werkt, den grond bebouwt of een handel drjjft. Ze moeten er zjjn, omdat anders niet elk mensch het werk kon vinden, voor hem geschikt, het werk, dat hjj be geert, het werk, dat voldoende is voor de behoeften van hem en de zjjnen, op de plaats, waar hjj zich bevindt. En zoo het al mogeljjk ware, waar nie mand iets van beteekenis heeft en geen uit zicht om het te verkrijgen, wie zal dan die duizenden hoeden voor de alledaagsche ram pen van het leven, voor de gewone gevolgen van onkunde, onvoorzichtigheid en andere menschelgke ondeugden? Och, het komt alles op den Staat neer! De Staat, die voor alles moet zorgen, moet ook alles staande houden en onderhouden, want de Staat is de groote ruif, de toevlucht vav allen, de algemeene voederbak, die maar te zorgen heeft dat het voeder nooit ontbreektHoe lang zou het wel goed gaan? Wjj willen in alles het voor en tegen doen hooren. Daarom zullen we nog nader aantoonen, welke wezenlijke bezwaren er tegen het onbeperkte recht op en de onbe perkte beschikking over het kapitaal met grond kunnen worden aangevoerd en de richting aangeven, waarin naar onze mee ning de wetgever zich zal behooren te be wegen. Gladstone is sedert Dinsdagochtend vroeg nagenoeg voortdurend buiten kennis ge bleven. Dr. Bits bespeurde toen de eerste verschijnselen van het naderend einde. Dins dagnacht werd de zieke plotseling erger, maar later in den nacht verbeterde zgn toe stand eenigszins. Tegen half vgf echter bevond hg dat de polsslag buitengemeen zwak was, en de ademhaling bgna tweemaal sneller plaats had dan in gewone omstan digheden. De familieleden werden toen ge roepen. Stephen Gladstone zeide gebeden op en de stervende mompelde »OnzeVaderc het laatste woord zoo duidelijk, dat alle aanwezigen het hoorden. Daarna werd de toestand langzamerhand weer wat beter, en hjj sluimerde in. Tegen half negen begon Gladstone nu en dan onsamenhangende woorden te uiten. Mevrouw Gladstone, die den geheelen nacht aan het ziekbed gebleven was, met de hand van haar man in de hare, was op aan dringen van de geneesheeren wat gaan liggen. Het grootste deel van zgn laatsten levensdag bracht Gladstone slapende door. Hjj kon niets meer gebruiken, men verge noegde zich met zjjn lippen te bevochtigen met water en opwekkenden drank. Henry Gladstone was uit Londen aangekomen op Euston Station kwam hjj juist toen er een trein vertrok, maar de stationschef had hier dadelijk een extra-trein laten gereed maken. De prins van Wales heeft, na een wapen schouwing te Southport t? Garswoodhall terugkeerend, aan Henry Gladstone geseind: »Mjjne gedachten zgn met u, uwe moeder en uw familie, in den tijd van beproevingen dien gjj beleeft. God geve dat uw vader geen pjjn ljjdt.* Ia den loop van den morgen verzekerde dr. Dobie dat het einde zeer kalm zou kunnen zjjn, tjjdens een van de perioden van slaap. Alles hing af van de werking van het hart. Gladstone's leven werd ver langd door zjjn buitengewoon sterk gestel. Te half zes werd aan de vertegenwoor digers van de pers gemeld dat de krachten langzamerhand afnamen, maar dat het nog uren duren kon. Te kwart voor tien gaven de doctoren het volgende bulletin uit: »De toestand van den heer Gladstone is den geheelen dag vrjjwel dezelfde gebleven, met eenig op-en-neergaan. Hjj is over het geheel zwakker dan dezen morgen.* In den loop van den dag had de stervende nog twee of drie vragen kunnen beant woorden. Het einde is zeer kalm geweest, tegen wollen boezelaar over 't hoofd van den knaap en drukte hem daarna vast tegen zich aan, tot ze een kleinen, linnen buidel in haar zak had laten gljjden. Wacht maar,* schreeuwde de jongen, >ik zal 't aan vader zeggen!* De moeder lachte minachtend, 't Was, of de reeds zoo lang verkropte toorn den glans van hare bruine oogen met een nevel had o vertogen. Waarom sla en krab en bjjt je mg nu niet?* vroeg ze spottend, met gesmoorde stem, maar op sarrenden toon. Leffert schudde zjjn zwarte hoofd, >Neen, gjj zjjt sterker dan ik, maar ik word grooter en dan en hjj hield haar zjjne kleine, gebalde vuisten dreigend voor. Marianne lachte. Zoodra je een zak koren naar den melen kunt dragen, spreken wij elkaar weer!* zeide zij, trok hare klompen uit en schoenen aan, waarna ze het huis door een zijdeur verliet. Zjj ging iangs de korenakkers, dwars door de weilanden, recht op het blauwgroene dennenbosch af, dat de vlakte aan dem heidekant begrensde. Leffert, die haar met Rolf op eenigen afstand gevolgd was, dacht reeds, dat zyne moeder voor dezen keer zijn aanwezigheid niet had opgemerkt, toen deze plotseling bleef stilstaan op de houten brug, die bijzonder hoog was opgetimmerd over eene op dat oogenblik bgna uitgedroogde moeras sige gracht, en ze zich in het onophoudelijke getwist der knapen mengde. »Rolf heeft volkomen geljjk, de »Röthe- vjjf uur in den ochtend van Donderdag. Op aandringen van de vreemde vertegen woordigers bjj de ontruiming van Thesealië om deze wat te verhaasten, heeft de Turk- sche ministerraad besloten, meer transport schepen te sturen en een deel van de infan terie over land te laten afmarcheeren. Van het oorlogsterrein is er een groote schaarschte aan nieuws de stilte, die den storm voorafgaat. Er moet nu binnen eenigen tjjd een strjjd uitgevochten, een slag geslagen worden, maar hoe of waar laat zich zelfs door de stoutste verbeeldingskracht niet raden. Alleen admiraal Cervera weet dat en vertelt het aan niemand. Hjj heeft de wereldgeschiedenis gedurende de eerstvolgende dagen in zjjn hand. En dat hem geen halfheid bezielt, maar brandende strjjdlust en dat zijn talmen op- zetteljjk is en om den tegenstander te mis leiden bljjkt wel mit de proclamatie door hem uitgevaardigd tot de bemanning van zgn eskader toen dit de Kaap Verdische eilanden verliet. Hjj wjjst er op, dat de opstandelingen op Cuba geen drie jaar den strijd zouden hebben volgehouden zonder de hulp van de Veree» nigde Staten, die nu het masker afwierpen, nadat zjj den opstand uitgeput zagen. »Zjj hebben ons toen den meest onrecht- vaardigen oorlog aangedaan en willen ons afnemen, wat door Spanjaarden onder leiding van Columbus ontdekt is. Wjj zullen den strjjd tegemoet gaan, sterk in ons recht, vertrouwend op God, Die een zoo recht vaardige zaak niet zal verlaten en onze pogingen zal beschermen. Ik zal u noch krjjgstucht noch moed inspreken. Het Spanje van thans is nog altjjd het Spanje van vroeger. Wanneer ik u in het gevecht voer strjjd met vertrouwen. Leve Spanje! Leve de Koning! Leve de Koningin-Regentes!* De Amerikanen bevinden zich in de po sitie van een geblinddoekte, die strjjden moet en van alle kanten klappen kan verwachten, die bgna steeds een onaangename verras sing zullen inhouden. Van hun kant probeeren de Amerikanen nu ook de bewegingen van hunne vloot ge heim te houden, maar daarvoor is de Ame- rikaansche journalistiek te veel ontwikkeld. Nauwelijks is er iets bevolen, of de een of andere dagbladcorrespondent weet het wel uit te visschen en zet het triumfanteljjk in zgn courant. kuhle* behoort even goed tot hunne boer derij als tot de onze. Zij, zoowel als wjj, brengen immers h8t vlas, als 't getrokken is, daarheen om te roten!* »Zie je nu wel?« zeide Rolf. Daarop begon Leffert op zjjn makker in te houwen. De vrouw stond nog altjjd op de brug, dia tegen de winteroverstrooniingen bestand was en riep: »Doe je best Rudolf, sla er maar flink op los; je bent immers sterker en rjjker dan hij!« Toen de vechtende kinderen zich al worstelend op den zandigen rjjweg rond wentelden, slaakte Marianne een zucht van verlichting en vervolgde haar weg. Hoe verder ze kwam, hoe meer haar ongemeen schoon gevormd gelaat die ver steende, als door een Medusahoofd teweeg gebrachte uitdrukking verloor. De toover- macht, welke die strakheid, die toch zoo weinig sprak van vrede en rust, als een masker op de schoone trekken had gelegd, scheen gebroken, 't Was, of de mond, met dien trek van minachtenden trots, en het edel gewelfde voorhoofd, als marmer zoo koud en onbewogen, zich onder den invloed van een warmen ademtocht ontspanden. Ze had nu eene kleine hoogte, een zandheuvel bereikt. Daarachter lag de eenzame onaf zienbare heide. Maar Marianne moest haar zeker met andere oogen beschouwen, want de zachtroode lippen openden zich tot een lachje, liefelyk en weemoedig, als van een jong meisje en de armen uitstrekkend, fluisterde ze: »Daar! daar!* pand van zgn jas vasthield, om met schelle stem nog eens alles op te tellen, wat vader hem van de markt moest meebrengen. »En,« zoo besloot het kind, >als ge mjj niet alles meebrengt, sooals ik het wil hebben, dan vertel ik u later Dief, wat ik in huis zie en hoor en wat moeder uitvoert!* »Laat mjj maar los, mjjn hartediefje,* zei de vader meesmuilend, om daarna met al de omslachtigheid van een oud man te gaan zitten. »Je bent mjjn erfgenaam en moet je zin hebben, zeker mjjn lievertje Hoort gjj 't, moeder?* riep de jongen op brutalen toon, »ik ben de erfgenaam en moet mjjn zin hebben. Sliep uit! sliep uit!* en hjj verzuimde niet, daarbjj het gewone tergende gebaar te maken. »Niemand heeft iets over mg te zeggen en wie mij aanroert, dien krab en bjjt ik De vrouw, op wie onder 't uitspreken van deze bedreiging, de fonkelende oogen van het kind zich richtten, stond bjj den stam der linde. Ze had de armen over de borst gekruist, en niets in hare houding noch in haar geheele uiterljjk verried, dat zjj het zich ook maar eenigszins aantrok. Geen toorn, maar evenmin berusting was er te lezen op het schoone gelaat dier bru nette, waaraan alleen de vnurroode linten van 't boerinnenmutsje, die het fladderend omspeelden, eenige levendigheid bijzetten. De rgzige, weelderig gevormde gestalte werd geen haarbreed gebogen, maar uit den vluch- tigen blik, van ter zjjde op vader en zoon geworpen, sprak verachting, ja afschuw. »Ge moest u schamen, buurman,* riep Katrien ongeduldig, >om zoo naar de pjjpen van zulk een vlegel van een jongen te dansenZie eens, hoe ordentelyk myn Rolf zich daarentegen weet te gedragen. Neem een voorbeeld aan onzen Rolf, Leffert, en nu vooruit!* De knecht klakte met de tong en de bruinen draafden den slagboom door en het boerenerf af. Het eenige gevolg van de vermaning, tot den erfgenaam gericht, was, dat hjj tegen den blonden, goedhartigen Rolf, zgn geljjke in stand en in jaren, de tong zoover mo geljjk uitstak, om daarna zjjne moeder in huis te volgen, ten einde daar haar doen en laten te bespieden. Marianne Brinkhof liep den langen stal door naar de keuken, 't Was duideljjk, dat ze geene enkele gedachte over had voor de lange rjj van zwartbonte koeien, die bezig waren haar morgenvoeder te verorberen. Ze vervolgde haar weg, zonder het hoofd om te wenden naar de plaats, waar twee dienst meiden de schuimende melk in emmers overgoten. Ook de keuken ging ze door, zonder ergens acht op te slaan. Zelfs het zaehte gekreun van een bleek kindje scheen van uit zjjn wiegje by het turfvuur, dat op den lagen haard brandde, niet tot het oor der moeder door te dringen. Ze stapte door tot in 't slaapvertrek, waar ze het deksel van eene groote houten kist opsloeg. Leffert was haar nageslopen, maar toen hjj zich behoedzaam vooroverboog, om te zien, wat de boerin zocht, sloeg deze met eene handige beweging haar groven, Franco per post zonder prgsvei hooging. Afzonderlijke Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagavond ~»<l———PT—I BH—MW MWII »l 11M i I de moordenaar. fmnruyarn -n.mimisjratagsR. mii i m» gstjaagagciin miiw1 Buitenland. Wordt vervolgd.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1898 | | pagina 1