.and van Heusden en Linrelraai en (ie Bominelerwaard. In zijn stand blijven, Jozef en zijne broeders. FEUILLETON. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusdsn. M 1718. Z\TERDAG 6 AUG. 1898. eft* UND VAN ALTENA^- VOOB O Dit blad verschgnt WOENSDAG ea ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prj'svei hooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentien van 16 regels 50 et. Elke regel meer 7lft ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagavond ingewacht. »lIoe gaa;ne zou ik morgen van de partjj zijn, maar ik h»b niets om san te trekken.* Ge hebt dezen zucht toch zeker meer dan eens hooren slaken door een der leden onzer zwakke sekse. En in de kleerenkast hiogen tal van zeer bruikbare japonnen en baar hoed was nog zoo goed als nieuw. Toch had die dame niets ooi aan te trekken Haar mooie, dure hoed, met smaak gegar neerd, dagteekent van den vorigen zomer en is nauweljjks een Jozjjn keeren gedragen. Maar hjj is van 't vorige jaar! De mode heeft hem veroordeeld. De torens van Babel, waarom verleden jaar gelachen werd, thans echter op vrouwenhoofden gedragen, maken op ban beurt al wat van het vorig seizoen is overgebleven, al is het nog zoo hupseh en lief, belachelijk. Het dnre garneersel, waarnaar manlief dikwjjls met een beden kelijk oog geblikt heeft, is thans verouderd en zjjn stille bede dat dit dure, lichte en onnutte ding wel eenige jaren zal kunnen meedoen, wordt niet vervuld, 't Is uit de mode en daarmee is alles gezegd. »Maar kindlief, me dunkt >Ge wilt toch niet dat ik als een vogel verschrikker rondloop, niet waar, we moeten toch onzen stand ophouden!* En tegen dit argument kan geen redelijk echtgenoot iets inbrengen, zoodat deze kleine woordenwisseling met een nieuwen hoed, een kapot met theerozen eindigt. »In zjjn stand bljjven,* ook genoemd, »zjjn stand ophouden,* is een der goden van onzen tegenwoordigen tjjd, aan wien «Ik juar schatten geofferd worden, schatten van vrede, geluk en welvaart. »Zjjn stand ophouden* is de vloek van den burgerman. In zjjn grooten muil slokt bij manndtljjks honderden kooplieden en dozjjnen ambte naren en zijn vraatzucht neemt bij den dag toe. In onze steden zwaait bjj den scepter op een onrustbarende wjjze. Indien iemand onder zjjn bereik komt en dat ge schiedt als in Bachus' rjjk meestal onge merkt, vat bjj aan en voert hem voort, langs schoone wegen en weelderige landou wen naar de woestjjn der armoe en ellende, of in een doolhof van schulden, waar geen redden mogeljjk is. O als de huizen in de comfortable buurten onzer steden eens spreken konden, ze zou den u in den nazomer wat te vertellen htbben (1 Orer de weilanden lag die dichte, witte zomernachtsnevel, waarvan het volk in EemsLnd zegt: »üe vos is aan 't brouwen*, eene uitdrukking, die nog is overgebleven uit den goeden, ouden tjjd, toen nog in elk groot huishouden het eigen bier werd ge brouwen. Daar vele der weiden eerst zóó kort geleden gemaaid waren, dat het gras nog in zwaden lag, steeg er tegeljjk met den nevel een bedwelmend sterke hooigeur uit op, de wegvluchtenden levensadem van milliarden planten, in haar weligsten bloei onbarmhartig afgesneden. Ook aan den hooi- tjjd moest het zeker worden toegeschreven, dat er reeds 's avonds tusschen negen en tien nachteljjke stilte heerschte in het ge hucht, waarvan men vlakke, breede pannen daken der verstrooid liggende huizen, in de avondschemering nog maar even tusschen 't groene loof der overhangende hoornen zag doorschemeren. De ondervinding heeft den landman geleerd, dat het maaien nooit beter van de hand gaat, dan 's morgens in de vioegte als de halmen vochtig zjjn cn neg tiet slap hangen door 't branden van te zon. Daarom begint hjj dat werk dan ook reeds bjj 't eerste morgenkrieken, om 's avonds als het »Ave« wordt geluid, zjjne dagtaak als gtëmdigd te beschouwen en zjjn leger op te zoeken. Ginds in dit hoekhuis huur f 575, woont een gi Wezen officier, op het best van zijn 1 eftijd nit den dienst getreden. Hij zit daar nu met een vrouw van stand en zes schoolgaande kinderen, die tair hun stand moeten grootgel racht worden. Zijn pen werkt dag en om nacht in de behoeften te voorzien. Een paar jongens zijn kadet, maar de meisjes kosten htm een macht van g^ld. Hij moet niet alleen naar zjjn stand wonen, maar zgn vrouw, die niet vergeten kan dat ze vroeger op grooten voet leefde, is verzot op een groot dienstpersoneel. Bediening en meubilair laten dan ook niets te wensehen over. Toen de zomer in 't land kwam, ging het niet aan in de stad te bljjven, men zou naar een badplaats. Nu, waarom niet? De afgewerkte man en de schrale bleeke kindertjes hadden dringend behoefte aan verademing. Bovendien stelde de kleine, meest door burgerlieden bezochte badplaats, geen groote eischen aan haar bezoekers. De genadige vrouw dacht daarover echter eenigszins anders. Men moest ook aan het strand der zee zjjn stand ophouden en de gelegenheid was daar juist schoon om te toonen hoe goed zjj daarvoor berekend was. We moeten zeggen 't ging haar goed af. De aankomst geleek een zegetocht en de bagage, versch ingeslagen, deed voor een vorsteljjke nasleep niet onder. Zooals men weet, wordt men op een badplaats geteld naar 't aantal gevulde koffers, welk*? men meevoert. De eerste indruk was bjjzonder gunstig en 't optreden, eiken dag van de dame met baar in 't nieuw gestoken kroost aan 't strand der zee, was een theatercoup, die alle badgasten ver blindde, tot dat Een paar dagen later werd het gefluisterd, nog een dag later hardop gezegd en spoedig was iedereen in 't geheim, zoodat we 't nu ook wel vertellen mogen. De familie woonde op kamers en had een meid meegenomen. Voor deze zeven personen liet mevrouw eiken middag eten van den kok komen, d. w. z. vier portiën voor de. zeven en daarvan werd telkens wat bespaard, om 's avonds te soupeeren Dat was nu niet om den stand op te houden, maar om 't mogeljjk t9 maken naar buiten op te treden als menschen van stand, als geboren aristocraten. De mensehen zien toch alleen de kleeren en den opschik, den uiterljjken zwier, een leege maag kan Maar al is 't nacht, ook dan is een land schap in de Noordduitsche vlakte niet doodsch of somber te noemen. Bjj de om heining van eikentakken en dooreenge vlochten struikgewas, nestelt onder braam- bezie-ranken een nacktegaalswjjfje, en niet ver van daar, in den top van een wilg, wiens kroon reeds dikwijls onder den bjjl is gevallen, zit het mannetje en zingt, nu jubelend, dan smeltend teeder, zjjn wonder liefelijk lied. Dof klinkt uit het moeras, dat men in de schemering voor de blauwe zee zou kunnen houden, een korte, klagende toon, die aan 't huilen der hyena herinnert dat is de hoppe, die kluizenaar onder de vogels. Ook uit het korenveld, waar de groene roggehalmen reeds golven, komt er geluiddrie tonen, zoo helder als glas en steeds in dezelfde cadans; 't is de lieve, lieve kwartelslag: Lobet Gott (looft God) lobet Gott lobet Gott! Maar wat beteekent toch dat gerinkink en gekletter als van zwaard op schild? Akelige, angstwekkende metaalklanken! Hebben zich de graven van den voortijd geopend en zjjn de reuzengestalten der hunen daaruit opgestegen, om een onbeslist ge bleven kamp uit te vechten? Niemand te zien. 't Gedruisch, dat zich telkens weer in onregelmatige houwen doet hooren, ontstaat bjj den slagboom van gindsche hoeve. Neen, geesten zijn er toch niet bjj in 't spel't wordt veroorzaakt door een iiïud, die voor het hek op den grond gezeten, ce snede van zjjne zeis heart. Ter hoogte van zjjne knieën is een geïmprovi seerd aanbeeld, eene reusachtige ijzeren pin, in den grond geslagen en zijne hand men ongezien met zieb om Iragen. Aan deze zucht naar vertoon gaat de brave, werkzame man ten gronde. Het eenige, wat hem nog troosten kan, is dit, dat zjjn vrouw hem een begrafenis naar zijn stand bezorgen zak Ja, er rust ren vloek op dat woord. Er zjjn honderden, die 't eenmaal goed gehad hebben en met of zonder hun schuld in verval geraakt zjjn. Denkt ge dat ze daarom een minder fijn kleed aan zoulen trekken Gt en sprake van. De groote kunst van vervallen menschen is, precies te doen alsof ze nog op den ouden voet voortleven. Ze moeten hun stand ophouden, dat staat vast. Dan maar minder eten, maar voor 't oog der wereld moet alles bjj 't oude bljjven. En hunne wedu wen en weezenBittere armoede is hun lot, maar een armoe, ver scholen onder een klsed van de nieuwste mode. Werken moeten ze, maar zoo, dat niemand 't bemerkt. Voor winkels en maga- zjjnen naaien en borduren ze dag en nacht en brengen hun arbeid in de schemering en langs een omweg naar de plaats der bestemming, opdat toch geen sterveling bespeure dat ze voor hun brood arbeiden. Ze zouden nog liever verhongeren dan dit bekennen. En nu moet ge niet denken dat het verdiende loon besteed wordt aan nutte zaken, aan behoorljjk voedsel in de eerste plaats. De ontvangsten dienen weer allereerst om den stand op te houden ten einde de kennissen zand in de oogen te strooien. Deze glanzende ellende, gepaard aan een hongerende maag, wordt met onderwerping gedragen ten einde »in zjjn stand te bljjven.* Zou iemand nu in ernst meenen met dergelijke handeling zjjn stand eere te doen? Als de groote maatschappeljjke ommekeer komt, waarvan velen droomen, dan zullen we zeker om gelukkig en tevreden te leven, dergeljjke vooroordeelen over boord dienen te werpen. Werken is een zegen voor den mensch, ook al heeft hjj gisteren in een salon gezeten of in een rijtuig met de vier. En wanneer we thuis niet kunnen leven in een stand, geljjk wa gaarne zouden wensehen, laten we dan toch in vredes naam niet naar komedio's of badplaatsen gaan om den schijn aan te nemen, alsof we wel degeljjk in goeden doen* zijn. We foppen er in den regel ons zeiven mee, want de buitenwereld ziet wel degeljjk door onze schoone standkleeding heen in de leege zwaait een kortgesteeldeu, ijz°ren hamer. 't Is eene krachtige, gespierde vuist, die weinig past bij 't ingevallen, holoogig ge laat, juist nu voor een oogenblik verlicht door een laatsten weerschijn van 't weg stervende licht der zon. 't Is waar, deze geweldige, dreunende slagen, die de haarspit als 't ware doen beven en zuchten, getuigen van buitengewone kracht; maar het ziekeljjk bleeke gelaat, waaromheen de lange haar lokken woest neerhangen, da pjjnljjk saam- getrokken wenkbrauwen, de ingevallen, stjjt toegeknepen lippen verraden daarentegen een knagend leed, spreken van eene ver- teerende rusteloosheid, die ook onheilspellend flikkert uit de blauwe, nu her- dan derwaarts dwalende oogea. Zie eens, over den sluit boom van het hek worden driftig twee armen uitgestoken, die naar de lange haar lokken van den man Bchjjnen te grjjpen en dan eensklaps weer neerzinkennu nog eens en een oogenblik later, al weer. De boer is in zjjne hemdsmouwen aan 't werk en dat angstwekkende ding daar is zjjn blauwlinnen wambuis, waar de avond wind nu en dan iu blaast, zoodat de mouwen zich opheffen. »Lobet Gott! lobet Gott! klinkt uit het korenveld 't geroep van den kwartel. >Ting ting ting slaat driemaal achtereen het eene jjzer op het andere, ais 't schorre spot gelach van een waanzinnige. Met zjjne hemdsmouw wischt de man zich het zweet van het voorhootd. Hjj merkt het niet, dat de lucht koel en vochtig is geworden. De wind wakkert aan en 't wambuis schjjnt wanhopig de handen te wringen. Op eens is 't of de arm, dien de man maag, die we meedragen. Buitenland, Te Haute-Croii, in de Belgische provincie Brabanf, werd eenige dagen g-deden een wilds'ronper door oen jachtopziener van den heer Lippens, die daar een kasteel heeft, door een geweerschot gewond. De stroopers uit de buurt besloten zich te wreken. Dins dagnacht kwamen een 30tal hunner, allen gemaskerd, in het bosch rond het kasteel bjjeen en rukten onder aanhoudend vuren steeds nader. De heer Lippens zelf trok met vier jachtopzieners de bende te gemoet. Een geweldig geweervuur werd in het duister gewisseld, maar het kleine troepje moest ten slotte voor zjjne steeds naderende aan vallers in het kasteel vluchten. De stroopers waren echter nog niet voldaantwee uren lang bleven zjj nog vuren, totdat ten slotte geen ruit in het kasteel meer heel was, terwjjl verscheidene personen die zich daarin bevonden gewond werden. Den volgenden ochtend werd de justitie gewaarschuwd, die met een groot aantal gendarmen naar het kasteel is vertrokken en een groot aantal arrestatiea denkt te doen, aangezien zich onder de stroopers fal van bekende boos doeners moeten bevinden. Men maakt zich erns'ig ongerust over de Belgische Zuidpool xpeditie onder luite nant De Gerlaehe. Daar sinds langen tijd ran deze expeditie geen enkele tij iing is ontvangen, vreest men dat zij in het ijs is opgesloten en misschien gebrek lijdt. Er worden pogingen aangewend om de En- gelsche antarctische expeditie onder Borch- grevin, die op het punt staat te vertrekken, te bewegen naar de expeditie De Gerlaehe en haar schip de »Belgica« te zoeken. Op het Elysee zal een ministerraad worden gehouden onder presidium van president Faure, die daartoe opzettelijk uit Havre naar P^rjjs terugkeert, en waarin vermoedelijk de maatregelen zullen worden besproken, die noodig zjjn tegen de dagbla len, welke met steeds toenemende heftigheid op her ziening van het Drryfus-proces aandringen. In de zaak-Zola tegen het Petit Jour nal* veroordeelde de rechtbank den heer Judet tot een boete van 2000 francs, Mari- noni tot 5000 en Lassanr tot 500 frs., en alle drie verder tot het betalen eener schade vergoeding van 5000 frs., benevens 10 maal de bekendmaking van het vonnis. juist weer heeft opgeheven, om den hamer met eene forschen slag op 't ijzer te doen neerkomen, door eene geheimzinnige macht wordt tegengehouden. Niettegenstaande 't geraas, dat hij zelf met smeden maakt, heeft het geoefende oor van den eenzame een geluid opgevangen, dat zich op het heem, aan gene zijde van het hek doet hooren. Voetstappen zijn er op het mossige gras niet te onderscheidenmaar 't is, of de eene ot andere stevige stof, waarscbijnljjk een vrouwenrok, in 't voorbjjgaan heenstrijkt langs de braam bezie-rati ken, waaronder de nachtegaal zit te broeden, en vervolgens langs de brem en den aanwas van sorbe- boomen. Werkelijk knarst en piept thans de slagboom onder eene hand, die hem uit den gaffel licht en opent. De omtrekken van eene groote, magere vrouw worden zichtbaar. Zonder een woord te spreken, plaatst ze zich vlak voor den man, die op den grond is gezeten en legt iets, dat in eene donkere wollen schort is gewikkeld, op de zeis, dwars over zijne knieën. Met koortsachtigen ijver doet de vrouw vervolgens met de rechterhand een grooten lucifer vlam vatten door er mee over haar klomp te stryken, en bjjna te geljjker tijd slaat ze de wollen schort, de gewone dracht der Eemlandsche vrouwen, open. Het licht, waarvoor ze hare hand als scherm gebruikt, vlamt op an werpt een roodachtig schijnsel op het magere, verwrongen gezichtje van een dooden zuigeling, wiens blauwachtige, uitgeteerde handjes nog als in hevige stuip trekking ge aid zijn. »Dood, het tiende het laatste!* zei de moeder ruw, en het licht ging uit. In den loop van het debat diende rur. L rbori een aanklacht in tegen een onbekende en wagens bat gebruik van valsche geschrif ten legen Ju.let. Volgens de »Sié;le« wordt thans een ver zoekschrift g8teekend aan de Kamer en den Senaat, waarin wordt aangetoond dat het vonnis tegen Dreyfus op grond van onwet tige middelen is gewezen, en op herziening in het licht der volle openbaarheid wordt aangedrongen. De >Münchener Post* weet thans te ver tellen, dat toen de Duitsche Rijkskanselier onlangs zjjn portret liet maken door den schilder Lenbaeh, deze tij lens een der posee ringen het gesprek bracht op de zaak-Dreyfus Vorst Hohenlohe zou toen woordeljjk ge zegd hebben: Dreyfus is onschuldig, maar als offer van overdreven vaderlandsliefde zal hg op het Duivelseiland te gronde moeten gaan. De eenige schuldige is Esterhazy.c Op eene vraag van Lenbaeh of hjj die woor den aan anderen mocht mededeelen, zou Hohenlohe geantwoord hebben>Ik zie niet in, waarom niet*, waarop de schilder het gesprek mededeelde aan den Noorschen dich ter Björnstjerne Björnson, die het op zjjne beurt publiek maakte. De Fransche geleerden Varich en Ter- wange zullen met zes reisgenooten van Skagway op Vaneouverseiland opstijgen in een ballon, die vijf duizend pond kan mee voeren. De ballon is te New-York gemaakt. Hjj zal zoodanig worden belast, dat hjj niet hooger dan 4000 voet stjjgt en zoodra er tegenwind komt, zal hjj nederdalen en een gunstiger omstandigheid afwachten. De bestuurder zal in de eerste plaats trachten Dawson City in Klondyke te bereiken. Hier zullen vier personen uitstappen, terwjjl de overigen de reis voortzetten, met het doel den Zweelschcn Noordpoolreiziger Andiéi te zoeken. Dr. Terwange verklaarde aan een ver slaggever van de >N.-Y. Herald*, dat hjj nog geen bepaald plan had gemaakt, maar dit eerst zal doen bij de aankomst te Dawson City. Hjj vertrouwt wel dat hjj eenig spoor zal vinden van den koenen ondernemer. Uit de groote hoeveelheid in strumenten, welke de expeditie medeneemt, maakt de verslaggever op, dat het bereiken van de Pool het eigenljjk hoofddoel van den tocht is en het zoeken naar den Zweed en zjjne lotgenooten bjjzaak. »Dus toch!* kwam het trillend van de lippen van den boer. »Ik hoopte dat God ons dit eene, dit laatste zou laten!* >God ja, God laat ze ons wel, maar de vloek, de vloek verworgd ons die arme kleinen, het eene na het andere en ik hoor hunne stemmetjes jammeren in 't vage vuur, waar ze u aanklagen, Rolfes, u, hnn vaderwant voor uwe schuld moeten zjj branden »Hoe kan je toch zoo dwaas praten, Ann* Lene!« dus viel haar man half toornig, half ontzet in de rede. Wat heb ik dan, zoolang jij mij kent, gedaan, dat zulk een vloek zon verdienen?* >Zoolang ik je ken?* ze liet een schellen lach hooren. »Ja, zoolang ik je ken maar vroeger, vroegerMjjn vader zaliger heeft dikwijls genoeg tot mjj gezegd: Met die jongens van Hotlera is 't niet pluis, er kleeft hun iets aan de handen waartegen de herder geene drankjes kan koken. Met die oude geschiedenis van den verdwenen Jozef is 't, zoo waar ik leef, niet in den haak Hjj waarschuwde mjj, de oude; maar onder alle vrijers was jjj het nö eenmaal, op wien ik mijne zinnen had gezet!* »En ik heb je trouw in eere gehouden!* riep de ander in opbruisenden toorn, om er echter onmiddelljjk met de diepste verslagen heid op te laten volgen: »Wg hadden geen geluk »Tien kinderen allen, allen allen op 't kerkhof!* bracht Ann' Lene hjjgend uit. Vader had geljjk, er rust een vloek op ons jjj hebt ja broeder vermoord!* Wordt vervolgd.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1898 | | pagina 1