Hel Land van Heusden en Allena, de Langstraat en de Bommelerwaard.
M 2211.
KWELLING.
De vreemde Ruiter.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
WOENSDAG 29 APRIL.
1903.
LAND VAN ALTEN^
YOOB
Dit blad verschat WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnemestiprjja: per S maanden l.OO.
ranco per poet zonder prjjsverhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Adrertentiën ran 16 regels 50 et. Elke regel
meer 71/* et. Groote letters naar plaatsruimte.
Adrertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagavond
ingewacht.
„Is jou paard ook van zessen klaar
't Was op deD dag der wedrennen en
we waren in gesprek met den koetsier
die ons er been zou brengen. „Daar
mankeert nog al wat aan, meneer,"
was 't antwoord, „'t is een best beest,
maar hij is halfblind."
Wij boorden dit antwoord, doch lieten
er onzen dag niet door bederven; 't
was immers maar een paard?
Een poos later stond weer dezelfde
koetsier voor de deur. „Weer een blinde
vroegen we, op zijn vos wijzende. „Ge
raden, meneer," zei de man alsof daar
niets bijzonders aan was, „maar die is
aan 't andere oog blind." Of zijn paar
den dan allen ooggebreken hadden
Neen, hij had er zes, daarvan konden
drie goed zien, twee misten één oog en
het zesde, vreesde hg, was totaal blind.
We vonden dat verschrikkelijk en meen
den dat hij 't dan toch wel ongelukkig
trof; we hadden nimmer van blinde
paarden gehoord. „Dat 's anders niets
vreemds," zei de man, „er zijn zoo'n
massa paarden met ooggebreken, een
paard schijnt zeer zwak van oogen te
zijn, want de meesten mankeeren wat.
We letten daar niet eens meer op als
ze maar goed loopen."
Zoo spreekt de onbarmhartige mensch
over een zijner beste vrienden uit het
dierenrijk, over het paard, zonder welks
hulp hij onmachtig tegenover drn zwaren
arbeid staan zou. We weten wel, niet
alle bezitters van paarden denken aldus,
maar er is een groote afstand tusschen
goed denken en goed handelen en vele
paarden lijden aan de oogen.
Lichaamsgebreken treft men onder
dieren weinig aan, althans niet onder
hen die zoo gelukkig zijn, in hun groei
aan de natuur overgelaten te worden.
Wanneer ge een nest honden opkweekt
en ze bewaart voor schadelijke invloeden,
b.v. voor vallende balken of steenen,
rollende wagens enz., dan zullen daaruit
ook geen kreupele honden groeien.
Ooggebreken vindt men evenmin bij
dieren. Er zijn uitzonderingen, maar
de meeste hebben hun ontstaan te dan
ken aan den omgang met den mensch,
aan onnatuurlijke oorzaken. Dat het
paard zwakke oogen zou hebben, be
trekkelijk zwakker dan menschen ot
andere dieren, is niet aan te nemen.
Elk dier zal een oog ontvangen hebben
FEUILLETON.
i)
Behalve de gewone kerkeljjke feesten, be
staan er voor de kleine cavalerie-garnizoens-
pl&atsen nog eenige andere, die met de eerst
genoemde echter alleen het >nitvallen« van
den dienst gemeen hebben, nl.: de kermissen
en de wekeljjksche veemarkten, als alles der
mate met kramen volgebouwd en met men
schen en vee opgevuld i», dat er geen paard
nit den stal gehaald en sr dus nog miader
op gereden kan worden.
De soldaten slenteren door de straten en
tien hier of daar een goeden vriend op te
dnikelen en de officieren zitten na afloop
van hunne bezigheid met de landheeren en
pachters in de koffiehuizen.
Dat zjjn de algemeene feestdagen in kleine
garnizoensplaatsen; maar er zjjn ook nog
enkele bjjzondere, aristocratische, nameljjk
.j jacht in de omstreken. Voor de jacht
wordt aan de officieren onder alle omstan
digheden verlof verstrekt, en daar de niet-
jagers dan moeten thuisblijven en den dienst
waarnemen, is van deze laatsten geen sprake
meer, maar zjjn allen Nimrods geworden,
ofschoon ze hierin nogal met elkander ver
schillen; want terwjjl de een nit werkeljjke
liefhebberjj in de jacht de uitnoodiging aan
neemt, doet de ander het om het daaraan
verbonden diner en opdat hjj niet thuis zal
behoeven te big ven en den tjjd in ergenis
doorbrengen. Tot deze laatste klass behoor
den ook de beide luitenants Drenkenberg en
Wuupken, die om het edele jachtvermaak
dat volmaakt voor hem geschikt is.
Wanneer dus het paard lijdt aan het
oog, dan laat 't zich terstond begrijpen
dat de oorzaken daarvan buiten het dier
gelegen zijn en met wat goeden wil
opgespoord en verwijderd kunnen wor
den.
De eerste les der gezondheidsleer:
zorg voor zuivere lucht en goed licht,
door den mensch dagelijks in den wind
geslagen, waar het zijn eigen welzijn
betreft, blijft van kracht ook voor het
dier. Ge behoeft in den regel niet ver
te loopen om te ervaren, hoe men die
nakomt. Treedt een stal binnen en wan
neer 't niet een bijzonder zonnige dag
is, zult ge een poos noodig hebben om
aan de duisternis te gewennen voor ge
de bevolking kunt opnemen, 't Licht
valt door kleine, zeer bestofte ruitjes
naar binnen, zóó spaarzaam dat ge er
niet bij zien kunt. De paarden wennen
er aan en vinden de ruif wel, maar
wie zal zeggen hoeveel pijn deze dieren
lijden, wanneer ze jaar op jaar her
haaldelijk uit de duisternis in den hellen
dag worden gebracht Zou de angstige
schuwheid van menig paard bij 't span
nen voor den wagen haar oorzaak niet
hebben in de plotselinge verplaatsing
uit de duisternis in 't volle licht?
En de lucht Br, 't riekt in den stal
alleronaangenaamst. Opdat de dieren
geen kou zouden vatten, dat schrikbeeld
ook voor menig mensch, blijven de
openingen, deuren en ramen, goed ge
sloten, vooral in den winter. Daardoor
wordt de atmosfeer vervuld van onwel
riekende stoffen, waarvan de voornaamste
en schadelijkste ammoniak is. Wanneer
we een fleschje vliegende geest onder
den neus houden en de geur opsnuiven,
tranen ons de oogen en die geur nu
heeft in den paardenstal de overhand
en daarop vergast de stalhouder zijn
paarden dag in, dag uit. Of dat ook
nadeelig is voor de oogen zijner dieren?
We hebben een boer gekend, die na
elk uitstapje naar de stad, zijn Bruin
de oogen uitwaschte met een sponsje.
De weg was in den zomer zeer stoffig
en de man meende zijn dier een wel
daad te bewijzen door het althans in
de oogen van 't ingewaaide stof te ont
lasten. Hij deed daar zeer wel aan. In
den regel laat men dit na en vele boe
ren, aan wien we dit vertelden, lachten
er hartelijk om. Dat komt immers van
zelf terecht, dachten ze. Wel zeker, dat
stof komt terecht in het oog en blijft
hnnne hand niet verdraaiden, maar zooveel
te meer om het maal gaven, dat de jacht
partij besloot. Wanneer zjj eene uitnoodi
ging tot de jacht-ontvingen, gedroegen zjj
zich als buitengewoon hartstochtelijke lief
hebbers, trokken nog veel hooger laarzen
aai dan de anderen, wierpen hnnne on de
geweren over den schonder en lieten zich
bjj drijfjachten Bteeds naast elkaar opstel
len, opdat het niet in het oog liep welke
slechte schatters ze eigenlijk waren.
Op een dag in Janaari werd er bekend
gemaakt dat drossaard Döhn te Klempenow
de heeren officieren voor overmorgen tot het
honden eener groote drijfjacht nitnoodigde.
Daar ging iedereen steads met het grootste
genoegen heenwant bg den dikken Döhn
vond men niet alleen de beste jacht, maar
ook het lekkerste eten en drinken en daar
om werd de invitatie dan ook met algemeen
gejubel begroet.
Het was een konde morgen, toen het ge
zelschap met een grooten, door gtroo ver
warmden boerenspeelwagen werd afgehaald.
De sneeuw lag hoog en was met eene be
vroren korst overdekt; de kale boomen zagen
er nit, alsof ze met fijne sniker bestrooid
waren, en de lucht was nevelachtig maar
schitterde alsof er eea fijne diamantenregen
viel. En wat piepten en kraakten de zware
wielen en welk een damp bliezen de zwee-
tende paarden uit hunne opengesperde neus
gaten
Bg hnnne aankomst te Elempenow wer
den de heeren door den dikken Döhn met
de meeste vriendelijkheid ontvangen daarna
zette men zich aan het ontbjjt waar koade
gerechten werden opgedischt en echte Nord-
haüser-brandewjjn, en toen allen verzadigd
waren ging men naar baiten oai op te bre-
daar en brengt het aan 't tranen, tot
het ziek wordt en pijnlijk en met andere
oorzaken vereenigd, het dier blind
maakt
Ook willen we nog even wijzen op
een enorme fout in de voedering van
het dier.
Boven den stal wordt in den regel
het voer bewaard. In de zoldering zijn
openingen gemaakt ten einde dit naar
beneden te werpen.
Daar komt het neer in de ruif, die
gemeenlijk boven den kop van 't paard
aangebracht is. Onder de ruif bevindt
zich de voederbak.
Daardoor wordt het paard genood
zaakt in de meest onnatuurlijke houding
zijn hooi of zijn klaver te nuttigen. De
natuurlijke is die, waarin ge 't in de
weide aantreft. Het voer in de laagte
en 't dier bukkende om 't tot zich te
nemen. Zijn hals is juist zóó lang dat
't staande met den bek langs den grond
kan scheren. Dat moest den stalhouder
of den boer leeren, de ruif op den grond
aantebrengen. Maar neen, men wil de
natuur verbeteren en brengt de ruif
omhoog. Daar staat het dier met ver
wrongen nek en den kop in de hoogte
en grijpt met den bek wat het grijpen
kan. Vele van de vallende zaden vallen
het in de oogen, het verwondt zich aan
het stugge uitstekende hooi en al traant
het oog van pijn, het moet toch maar
steeds den kop heffen, want alleen daar
boven is wat te krijgen.
Het zal ons genoegen doen wanneer
velen onzer lezers,-die 't geluk hebben
paarden te bezitten, getuigen kunnen
dat vele dezer schadelijke invloeden
door hen terzijde gesteld zijn. Maar wij
weten dat in deze de oude sleur ont
zettend veel kwaad doet en daarom
hebben we, naar aanleiding van een
koetsiers woord, over deze zaken een
woordje geschreven.
ESuitenlanct.
De »P-.tit Bleu* verneemt dat ook ge
neraal Andié het met, den minister van
Justitie volkomen eens is, dat het gerech
telijk onderzoek omtrent Dreyfns dient her
opend. De heer Joseph Reinach heeft aan
de Temps* een brief geschreven, waarin
hij den inhoud mededeelt van een schrijven,
d.d. 20 Mei 1901, door graaf Von Munster
t"»t hem, Reinach, gericht, üe he»r Von
Munster deelt daarin mede, dat toen de zaak
ken. De drgvers hadden zich reeds voor het
hnis verzameld. Juist wilde de boschwnchter
met hen heengaan om ze hnnne plaats aan
te wjjzsn, toen er een jongen vooruit trad
wiens varscbjjning eene algemeene vrooljjk-
heid teweeg bracht, en met r«chtwant een
dommer gezicht, waaruit tevens zooveel
eigenwijze verwaandheid sprak, had men
wel nimmer voor oogen gehad.
Meneer de drossaard*, zeide hjj op dezen
toetredend, awilt u mg ook niet als drgver
meenemen?*
>Jou Pater?* hernam deze lachend;
»neen, jon kannen we niet gebruiken.*
»Dis kan nog geen vos bjj zjjn' staart
vasthouden 1* bemerkte een spotvogel.
De persoon in kwestie keerde zich ter
stond rood van toorn tot den drgver, die
dit gezegd had.
»Wie heeft je dat verteld, dat ik geen
vos aan zjjn' staart kan vasthouden?* riep
hg hem toe; >heb je ooit gezien dat ik
dat niet kan? een hert kan ik vasthouden
ja; en een' beer kan ik vasthouden, dat
verzeker ik je!«
»Nn hebben we evenwel noeh met herten,
noch met beren te maken, Pet*r,« gaf de
dikke Döhn lachend ten antwoord, >nu
hebben we alleen met hazen en vossen te
doen.*
>0 met hazen en vossen weet ik eerst
recht goed om te gaan, meneer de dros
saard 1 laat n mg maar eens ééa keertje
mee gaan, dan zalt u wel zien dat ik heel
wat beter te gebrniken ben dan al die
grootsprekers.*
De officieren deden nog een goed woordje
voor den armen drommel, en de drossaard
liet zich daardoor eindelgk overhalen.
>Als er maar weer geen ongelukken
Dreyfus uitbrak, hjj aan Scbwartzkoppen
vroeg, of deze iets, wat ook, van Dreyfus
wist. »Hjj verzekerde mg,« schrjjft de oud-
gezant, »zoo beslist mogeljjk, dat bg gee
nerlei relation met hem heeft gehad.* Het
Departement van Oorlog en de generale
staf te Berljjn antwoordden Von MüDster
op diens vraag, dat Dreyfus daar onbekend
was en dat men nooit iets met hem te maken
had gehad.
De heer Von Müaster verklaart voorts,
niet te gelooven, dat Schwartzkoppen vóór
1893 EsLrbazy gekend heeft. En hfi zin
speelt voorts op het eebenrde van 24 Oct.
1897, toen Esterhazy, die zich naar de
Dnitsche ambassade had begaven, wilde, dat
Schwartzkoppen verklaarde, het borderel van
Dreyfns te hebben gekregen. Esterhazy
haalde een revolver voor d>n dig en zei,
zich te willen dooden. Schwarskoppen wees
hem eenvoudig de deur.*
Voorts publiceert de heer Reinach een
brief van Casimir-Périer, wien hij verzocht
had zgne be -oiddeling bjj Méline te schenken.
De heer Périer antwoordde (22 Nov. 1897),
dat hjj geenerlei licht in de duisternis kon
ontsteken. Hjj verklaart, ten prooi te zjjn
>aan journalisten, die, om rnjj in het geval
te halen, den tekst van een brief van den
Daitschen keizer verzinnen.*
Vooral de brief van Von Müoster heeft
(volgens de »Petit Bleu*) te Parjjs groote
sensatie gewekt.
De vrouw van luitenant. Wessd welke
wegens spionnage gevangen genomen is,
heeft aan den heer Gabriel Monot een brief
gezonden in antwoord op dien van kapitein
Dreyfns en naar aanleiding van de op
merking die de heer Monot over dit onder
werp in e<=n Italiaansch blad had gemaakt.
Zjj zegt daaiin: >Nooit heb ik gezegd,
dat mjjn man en ik in varstandhouding
hebben gestaan met den h^er Dreyfusnooit
hebben wjj hooren zeggen, dat de naam
Dreylus in spionnen-kringen bekend was.
Bovendim verklaar ik, dat noch mjjn man,
noch ik, ooit in relatie hebben gestaan met
de familie Dreyfus, evenmin met den heer
Reinach en met wien ook van de Dreyfus-
partjj. Ik wensch een punt van het grootste
belang te rectificeeren, voorkomende in een
door de Petit Bleu* van Brussel en de
»Petite Repnblique* dd. 23 April gepubli
ceerde correspondentie, die het verzoek tot
gebeuren!* zeide hjj, »raet den bengel heb
ik mjjn leven lang nog niets kannen uit
richten doch ik wil het nog eeas met
hem probeerenPais echter op dat ja
niets anders doet dan met uw' stok tegen
de boomen slaan en ho! hol daurbjj roepen.*
>Dank n wel, meneer de drossaard!* ri«p
Peter in vrooljjke opgewondenheid, »maar
als ik een vos bg zgn staart kan te pak
ken krjjgen, dan mag ik hem toch vasthou
den niet waar, meneer de drossaard?*
Ja, ja! dan mag je hem vasthouden,
Peter.*
>De jongen sehjjut toch eerzucht te be
zitten, trots al zgne domheid,* meende een
der officieren.
Toen trokken de drgvers af, om door den
boschwachter opgesteld te worden en van
hem te vernemen, wat hunne taak was;
de jagers sloegen een anderen weg in, op
dat de dikke Döhn de jagerslinie sou for-
meeren, aan welke het wild tegemoet ge
jaagd zon worden. Drenkenberg en Wuup
ken kwamen natuurljjk weer naast elkander
te staan, dat wil zeggen ongeveer vjjftig
schreden van elkaar verwgderd. Toea de
linie gevormd was, ging het signaal Tan
mond tot mond ea een schel gefluit was
voor de drgvers hst teeken, om op te rak
ken. Het moest evenwel nog lang dnren
voor men dan iets hooren kon, dat wisten
Drenkenberg en Wuupken zeer goed, ea
daarom zetten ze hunne onde schietgeraar-
ten tegen een boom aan en staken hunne
pjjpen op.
Zoo waren ze altgd gewoon te doen op
hnnne post, en als er werkeljjk een dier
op hen afkwam, dan joegen ze het door
hun geschreeuw terug of wierpen het met
sneeuw, om hun geweten niet met een moord
revisie van den heer Dreyfus gemotiveerd
hebben. Mjjn man heeft geen deel gehad
in den door den heer Cernusfey gesloten
koop, hjj is dus niet medeplichtig. De
tegenwoordige toestand belet me ia e*n brief
te vertellen wat dh openbaar zou kunnen
worden gemaakt. Ik ben bereid de heele
waarheid te onthullen voor de Commissie
vau Onderzoek.*
Te Marseille is een hevige vechtpartij
gevolgd op de inhechtenisneming van iemand
die een priester omverduwde. De politis
werd met steenen bestookt en de menigte
drong het bureau van politie binnen. De
agenten losten twintig revolverschoten in
de lucht. Er zjjn vier personen in hechtenis
genomen en versterkingen gevraagd.
Gedurende de morgengodsdienstoefening
in de Protest anteche kerk l'Oratoire te
Ptirgs, loste Zondag iemand, die de aandacht
op zich wilde vestigen, z«9 revolverschoten
in de richting van den kansel. Een hevige
paniek ontstond: het gillen van vrouwen
en kinderen, die zich naar de uitgangen
verdrongen, deed eerst vermoeden, dat ie
mand gewond was. Het bleek dat de re
volver slechts'met los kruit was geladen.
De groote kalmte van den jongen predikant
Monnier, die van den kansel tot rust ver
maande en de invloed van eenige kerke-
raadsleden voorkwamen ongelukken, en de
dienst kon tot een behoorljjk einde worden
gebracht.
Od 30 Dec. 1902 werden in het station
ParjjsAu8terlitz drie zakken good, 82.000
francs bevattende, gestolen. Men heeft nu
het spoor der dieren ontdekt.
Sedert eenigen tjjd was de aandacht van
de politie opgewekt door de buitengewone
uitgaven van zekeren Charron, wonende in
de rne Geoffrey St.-Hilaire, en eene bg hem
wonende vrouw. Op den dag van den dief
stal was Charron nog bediende in geuoemd
station. Thans werkte hg niet meer en had
voor zjjue gezellin verscheidene nieuwe toi
letten, jnweelen, enz. gekocht.
Daarna hadden beiden eensklaps Parjjs
verlaten, zondei hun adres op te geven.
Men ontdekte hen te Laval. Bjj eene huis
zoeking vond men 18.000 francs, waarvan
zjj de herkomst niet konden opgeven. Bg
de moeder van Charron, die zeer arm is,
vond men een spaarbankboekje van 500 frs.
Charron en zjjn gezellin zgn aangehouden;
te bezwaren.
De beide vrienden znllen zoo ongeveer
twintig minuten gestaan hebben en hunne
voeten begonnen in de dikke sneeuwlaag
reeds koud te worden, toen ze een ver
wgderd ramoer vernamen, dat op afgebroken,
gedenapten toon door bosch en nevel tot
hen doordrong.
>Ho!.... Ho!« en daartnssehen door
boorde men het slaan der stokken tegen de
boomen.
>Daar komt een haas!* riep Drenkenberg
zgn' buurman Wuupken toe.
>Laat hem komen!* gaf deze ten ant
woord, terwjjl hg rustig doorging met rooken.
En zoo gebeurde bet dan ookons haasje
sprong, zonder zich in 't minst te haasten,
tusschen beiden door, als ken le hg hen reeds
en wist hg dat het OHnoodig was voor hen
eenige vrees te koesteren.
Vervolgens kwam er een tweede, een
derde, ja een vierde.
>Dat gaat vandaag goed,* meende Dren
kenberg; >men kan zoo waar niet eans rustig
zgne pjjp rooken
Waarom dan niet?* hernam Wnnpken,
»ik ben hier toch niet voor de hazen ge
komen 1*
Het ramoer der drgvers werd al duide-
1 gker en dnidelgker.
>Ho! hol* ea het gelaid der stokslagen
was reeds dnidelgk te onderscheiden.
Laten we na de geweren maar in onze
handen neuien,* zei Drenkenberg, >er mocht
ons eens iemand zoo zien, dat zon minder
aangenaam zjjn.*
Wuupken slaakte een pgnljjken zucht en
haalde toen zgn koevoet uit de sneeuw te
voorschgn.
(Slot volgt).
NIEUWSBLAD