Het Land van fleusden en Altena, de Langstraat en de Bommelerwaard. Sachalin. De Woekeraar. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heueden. M 2457. ZATERDAG 9 SEPT. 1905 FEUILLETON. lCi Uï»D VAN ALTEN/ voos Dit blad verschat WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementaprija: per S maanden f l.OO. franco per poat zonder prgiverhooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentiën ran 16 regela 50 et. Elke regel meer 7ct. Groote lettera naar plaataruimte. Adrertentièn worden tot Dinadag- en Vrijdagavond ingewacht. In weerwil van de voortdutende over winningen door de Japanners op de Russen behaald, is het eenige grond gebied, waar zij bepaald vasten voet hebben gekregen, het eiland Sachalin. Het terrein van den eigenlijken strijd, Korea en Mantsjoerije, stond reeds onder Russischen invloed, doch overigens be hoorden deze landstreken volstrekt niet tot het Russische rijk. Het eiland was zwak verdedigd, en kon alzoo gemakkelijk door de Japan ners genomen worden, en vooral toen de vredesonderhandelingen gevoerd wer den, was 't voor Japan van groote waarde dit eiland in bezit te hebben. De Japanners hebben gedurende den geheelen oorlog de zaak flink aangepakt. De organisatie van het leger was on verbeterlijk. De opperbevelhebbers van leger en vloot waren ten volle voor hun taak berekend, terwijl de soldaten vochten met eene doodsverachting en een onverschrokkenheid waartegen hun vijand niet bleek opgewassen te zijn. Het was van de Japanners uit strate gisch oogpunt, goed gezien, het eiland te moeten veroveren. Het eiland Sachalin beslaat eene lengte, als ongeveer die van Engeland en Schotland te samen, en de breedte varieert tusschen 28 en 192 kilometer, en strekt zich in de lengte uit tegen over de monding van de rivier de Amoer. Een gedeelte van de bewoners bestaat uit Russische bannelingen, en Russische bezetting onder een gouverneur die over het eiland het bevel voerde. Sachalin, het zwarte eiland, ook wel genoemd het eiland der verschrikking, werd intertijd bezocht door den reiziger Charles H. Hawes, die onlangs een boek uitgaf over dit „eiland der verschrik king". Hij trof op Sachalin, in een uit hoek een mijlpaal aan, met de inscriptie „10.186 werst van Petersburg". Dit geettons een denkbeeld van den afstand, dien de ongelukkige bannelingen scheidt van hun vaderland. Behalve de Russen wonen op Sachalin ongeveer 5000 inboorlingen, waaronder 1300 Aino's, ongeveer 2000 Giljaken, en de overigen zijn Tongoezen. Deze volksstammen zijn echter van eenigs- zins uiteenloopenden aard en karakter. De Aino's dragen alle lange baarden, waardoor zij met hun waardig voor komen een groot contrast vormen met de bijna geheel baardelooze en heiden- sche Giljaken, hoewel de vrouwen der 2) Het was een heldere, maar zeer koude ochtend. Marmylow opende de oogen en zag op de pendule; het was halfnegen. Hij geeuwde behagelijk, rekte zich uit en sprong uit zijn bed. „Vandaag is bet de 20ste, een dag van overvloedigen oogst." En nadat hij zijne zijden kamerjapon had aangetrokken, ging bij voor den spie gel zitten. Zijn leeftijd was veertig jaren, maar bij scheen ouder te zijn. De rimpels op zijn voorhoofd en rondom zijne lippen gaven aan zijn gelaat eene bijzondere uitdrukking. Een breede scheiding liep door zijne zwarte haren. Dezen dag echter stonden zijne oogen zeer onrustig. Toen hij de huiskamer binnentrad, stond de theeketel reeds op het vuur. Ljubuschka schonk thee in: voor zijn leuningstoel lag de courant en stond een glas thee. Mar mylow scheen geen haast te hebben: met langzame, kleine passen ging hij naar de tafel en nam zijne plaats in, zonder zijne vrouw aan te zien. „Hij is uit zij n humeur," dacht Ljubuschka, de wrevelige uitdrukking op zijn gelaat bespeurende. Marmylow dronk zijne thee en hield de courant vlak voor zijn gezicht. „Wat moet er heden gebeuren, dat gij Giljaken over 't algemeen een zeer dichterlijken aanleg toonen. De Ton goezen echter zijn gedoopte Christenen, leven in hoogeren staat van beschaving dan de Giljaken, „die honden eten". Het grootste gedeelte van de bevol king bestaat echter uit rampzalige ver- bannenen, die op de in Rusland ge bruikelijke manier van „administratieve deportatie" naar Sachalin zijn gekomen. In 1898 waren op de 7080 gedeporteer den 2836 moordenaars, waaronder 634 vrouwen, die bijna alle hare mannen hadden vermoord. Het aantal politieke misdadigers is op dit eiland slechts ge ring. De wijze waarop deze ongelukkigen door de Russische ambtenaren worden be(mis)handeld is ergerlijk en gruwelijk. Om de geringste vergrijpen worden de veroordeelden met den plet geslagen, een driestaartigen knoet, met lood aan de uiteinden. De ambtenaren leiden een losbandig, schandelijk leven, zijn onbe kwaam voor hun taak, nalatig in hun dienst, zoodat de algemeene toestand diep treurig moet genoemd worden. De boeken worden slecht en slordig bijgehouden, zoodat het meermalen ge beurt, dat de gevangenen vijf ol zes jaren langer worden gehouden, dan hun straftijd geldt. Vele gevangenen, die ontvlucht zijn en in de wildernis leven, maken het land onveilig, zoodat men zijn huis niet kan verlaten, zonder ter dege gewapend te zijn. Vrouwen en mannen worden, in weerwil of zij in Rusland een echtgenoot(e) hebben ach tergelaten, tegen wil en dank gekoppeld, dewijl zulk een Siberisch huwelijk voor de Russische wet rechtsgeldigheid schijnt te hebben. De beraadslagingen te Portsmouth, die in hoofdzaak liepen over het bezit van Sachalin, zijn gelukkig goed ge slaagd en er bestaat thans alle kans, dat aan den ellendigen toestand op Sachalin voorgoed een einde wordt ge maakt. De arme bewoners van dit eiland gaan hierdoor een beteren tijd tegemoet. Ituitenland. Als een buitengewoon geval van rechtspraak maakt de N. R. Ct. mel ding van het verslag van hetgeen er Woensdag voor het Zuidwestelijk politiehof te Londen voorviel. Voor den rechter, met name de Grey, werd een jonge vrouw gebracht, Maria Holt, dienstbode van haar beroep. Zij had buiten huwelijk een kind gekregen en dat bij een andere vrouw in bewaring gegeven. Aanvankelijk betaalde zij ge- u zoo aangekleed heb vroeg zij eindelijk. „Het is vandaag de twintigste," antwoord de hij droog, zonder uit de courant op te zien. „Zoo, de twintigste," herhaalde Ljubusch ka langzaam, maar nauwelijks hoorbaar. Zij had het inderdaad vergeten; Marmylow zag terloops zijn vrouw aan. Zijn mond opende zich tot een spottenden glimlach; de vraag zijner vrouw scheen hemongenaam. Er volgde een langdurig zwijgen. Mar mylow haalde zijn horloge uit en begon haast te maken. „Drink nog wat; gij gaat voor zoo lang de deur uit," sprak zijne vrouw bedaard en vriendelijk en strekte hare hand naar zijn glas uit. Deze minzame toon maakte indruk op Marmylow. „Heel graag, maar spoedig. Wacht mij niet met het middageten; misschien slaag ik niet." De strenge uitdrukking was van zijn gelaat verdwenen; andere tonen klonken in zijn stem. Plotseling hoorde zij gedruisch in de aan grenzende kamer. Eene hun onbekende stem was hevig aan het twisten. Zonder zich te haasten ging Marmylow naar zijn kantoor, terwijl Ljubuschka ophareteenen naar de kantoordeur sloop. „Wat beteekent dat rumoer?" vroeg Mar mylow, zich tot zijn bediende wendende. Deze gaf hem fluisterend antwoord. „Waarover zijt gij ontevreden?" vroeg Marmylow en wendde zich Ljubuschka kon dat alles zien tot een armoedig ge- kleeden grijsaard. De oude gaf hem een trouwring. regeld wat die vrouw daarvoor rekende, maar toen hield de betaling op. De vrouw bracht het kind toen in een armhuis. Martha Holt stond nu terecht wegens het in den steek laten van haar kind. In het politiehof stond ook als getuige een jonge man met name Wil son, die de vrijer was of geweest was van Maria Holt, maar niet de vader van haar kind. Deze Wilson verklaarde voor den rechter, dat hij haar trouwen wilde. Wilt gij met hem trouwen vroeg de rechter nu aan Maria Holt. Het meisje antwoordde aarzelend, dat zij 't niet wistze zou den last liever alleen dragen. Dan moet gij voor een maand de gevangenis in met dwangarbeid, zei de rechter. De beschuldigde werd nu hevig ontroerd, smeekte haar niet naar de gevangenis te zenden, viel in zwijm en werd weggebracht. Toen zij bijge komen was, zeide zij, dat zij met Wil son trouwen wilde. Weer werd zij voor den rechter gebracht, en deze vroeg: Ik hoor, dat gij u bedacht hebt. Ja, ze had zich bedacht. Goed dan, her nam de rechter, gij hebt een ernstig misdrijf gepleegd, maar ik wil u niet naar de gevangenis zenden, nu er een uitweg is. Die uitweg is dat Wilson, ofschoon niet de vader van het kind, aanbiedt den last van de zorg voor het kind mede op zich te nemen. Ik laat u nu voor drie weken onder borgtocht vrij, en als gij hem in dien tusschen- tijd trouwt, zult gij niets meer van mij hooren. Aldus dwingt deze rechter een vrouw, onder bedreiging met gevangenisstraf, om te trouwen. Van afschuwelijke kinderroof en ver minking in Hongarije, verhaalt de „Wiener Zeit.": Eene vrouw, Drewicki genaamd, uit het district Yaroslaw, was naar de ker mis te Kalmarya Paclawsko gegaan. Daar gaf zij eene aalmoes aan een ge brekkig kind en wilde haren weg ver volgen, toen de knaap eensklaps riep: „moeder, moeder! neem mij mee De vrouw herkende toen haar zoontje, dat drie jaar te voren verdwenen was. Hare ontroering was zoo groot, dat zij het bewustzijn verloor. Een groote menigte schoolde samen om de vrouw, toen een bejaard man kwam aanloopen en haastig het wagentje wilde meenemen, waarin het kind zat. Maar, als gevoelend, dat hier iets verschrikkelijks gebeurde, hield de menigte hem tegen. De burgemeester van Paclawsko deed het eerste onderzoek. Het kind vertelde toen zijn vreeselijke geschiedenis. Zijne moeder had hem (voor drie jaar) mee genomen naar de kermis te Paclawsko en het was daar in de groote drukte van haar afgeraakt en verdwaald. Een man, dezelfde die hem nu wilde mee voeren, had hem opgenomen en beloofd, hem weer bij zijne moeder te brengen. Met twee andere kinderen werd hij naar eene hut gebracht. Daar bond de man den kleinen Drewicki met touwen vast en sloeg hem het linkerbeen stuk op twee plaatsen. Het kind verloor het bewustzijn van pijn. Toen hij tot zich- zelven kwam, had de beul hem den voet verdraaid en zoo vastgebonden, dat de breuken niet aaneen konden groeien. Verder bracht hij het kind nog andere verminkingen toe. Toen de pijn 'n beetje oveï was, werd het kind in een wagentje gezet en van de eene kermis naar de andere gesleept, om de openbare liefdadigheid in te roepen. Uit het eerste onderzoek is ge bleken, dat de ellendeling nog andere kinderen in zijn dienst heeft gehad. Die kinderen zijn niet teruggevonden, misschien zal het onderzoek uitmaken, wat er van hen geworden is. Men schijnt hier de hand te hebben gelegd op een van de misdadigers, zooals er in de Hongaarsche landen veel zijn, wier af schuwelijk bedrijf bestaat in 't stelen en verminken van kinderen, om ze te exploiteeren. De toestand in Rusland. Hettelegraafagentschap te Petersburg verneemt uit TiflisDe in de stad tus schen particulieren bestaande twisten kregen den 29sten zulk een omvang, dat de bevolking naar de wapens greep. Verschillende nationaliteiten namen stelling tegenover elkaar en begonnen met geweren op elkaar te schieten. De Tataren trachtten door te dringen in de Armenische wijk en de Armeniërs in de Tatarenwijk. De volgende dagen gelukte het de eensgezindheid tusschen de vertegenwoordigers van beide natio naliteiten te herstellen, waarna door boden in de stad werd bekend gemaakt, dat de vrede was hersteld. Desondanks werd er toch nog geschoten. Ook breid den zich bij den heerschenden wind herhaaldelijk ontstane branden uit. Den 2den was het rustig in de stad, maar woedde in den omtrek de strijd voort. In het geheel zijn ongeveer 20men- schen gedood en verwond. Er zijn 200 huizen verbrand. De gouverneur van Jelizabethpol meldt dat de bewoners van het dorp Minkend door rondtrekkende Tataren zijn omgebracht. Zij belegeren ook an dere dorpen. De gouverneur heeft om troepen gevraagd, voor het herstel van de orde. Uit Tiflis wordt bericht, dat te Bakoe Dinsdag de onlusten weer begonnen met een hevig geweervuur, dat 's avonds ophield dank zij de pogingen van den gouverneur om de vrede te herstellen. Er had een gevecht met de troepen plaats, waarbij een aantal personen ge dood en gewond werden. Het geweervuur was zeer krachtig, vooral in de petro- leumfabrieken Balachanach en in de „Ik geef u daarvoor vier roebels". „Niet meer?" vroeg de oude op zach- teren toon, doch met bevende, doffe stem. „Geef mij vijfbij God ik heb ze noodig ik moet mijn dochter begraven 1" „Dat gaat ons niet aanhernam Marmy low droogweg. „Neem wat ik u geef, of ga been." De grijsaard stond besluiteloos. Daar keerde Marmylow zich om en bemerkte zijne vrouw, die nog in de kantoordeur stond; zij ver wijderde zich en hernam hare plaats aan de tafel. Zijne ziel is niet meer te redden was hare eenige gedachte. Des avonds keerde Marmylow in slechte gemoedsstemming naar huis. De overvloe dige oogst, zooals hij zich had voorgesteld, bleek verre van overvloedig te zijn geweest. Op vele plaatsen had hij zijne schuldenaars niet thuis gevonden. Hij was vreeselijk af- j gemat. „Wat een baantje de duivel hale mij bromde hij woest, zich op de sofa ter ruste leggende. Hij sloot de oogen en sluimerde spoedig in. En ziet, toen had hij een zonderlingen j droom. Het was alsof daar vóór hem, uit den grond, een grijsaard oprees, gebogen en ver magerd gelijk een geraamte, met sneeuw- witten baard, die tot aan zijn gordel reikte, en met haren, welke over zijne schouders golfden. Onversaagd trad hij op Marmylow toe en zag hem vlak in het gelaat met zulke vreeselijke, gloeiende oogen, dat Mar mylow terugweek en sidderde. „Wat moet gij hier? Ga weg van mij 1" 1 schreeuwde Marmylow, geheel verbijsterd door de zinnelooze blikken van den oude. Maar de grijsaard staarde hem zwijgend aan. Zijne bleeke lippen vertrokken zich tot een smartelijken glimlach; hij naderde Marmylow, greep hem bij den arm en voer de hem naar buiten. Langen tijd liepen zij door de donkere en verlaten straten Pijnlijk en moeielijk was de ademhaling van den ouden man, terwijl hij Marmylow met zijne gebogen vingers omkneldenoch tans gevoelde deze, dat hij niet bij machte was zich uit de handen van den zwakken grijsaard los te rukken. Eindelijk kwamen zij op een kerkhof. Statig kwam de maan, die vol was, achter de wolken te voorschijn en wierp haar spookachtig licht over den stillen, somberen doodenakker. Wezenloos van angst volgde Marmylow den grijsaard, totdat deze eindelijk bij een der graven staan bleef. „Hier ligt het overschot mijner geliefde, eenige dochter," sprak hij met doffe stem. „Begrijpt en gelooft gij mij thans?" Hij liet den arm van Marmylow los, zuchtte diep en ging met wankelende schre den verder, totdat hij eindelijk achter de met sneeuw bedekte hoornen en grafmonu menten verdween. Marmylow ontwaakte. „Brr, wat een droom 1" schreeuwde hij plotseling zoo angstig en luide, dat Lju buschka, die aan het raam zat te werken, dien uitroep hoorde. „Hoe zoo?" Wat voor een droom dan?" „Och gekheid, het heeft niets te bedui den," antwoordde Marmylow, zich het angst zweet van het voorhoofd wissende en trach tende te glimlachen, om zijne ontroering te verbergen, stad. 's Nachts werd beproefd de petro- leumfabrieken van Balachanach en de stad in brand te steken; in de eerst genoemde woedde een groote brand; in laatstgenoemde werd het vuur spoedig gedoofdde zwarte stad staat in brand de oorzaak is onbekend. De troepen treden krachtig op. Ambtelijk wordt meegedeeld dat er 52 dooden zijn en evenveel gewonden. De stadhouder heeft Fadejef, den gouverneur-generaal van Bakoe, op dracht gegeven met behulp van de uit Tiflis gezonden jager-bataljons krachtig tegen de oproerlingen op te treden. Ambtelijk wordt de toestand te Bakoe als zeer ernstig geschilderd. Woensdag avond braken de onlusten weer uit onder een grooter menigtede oproer lingen beschoten het huis van den gouverneur-generaal. In Balachany ble ken de troepen te zwak; de artillerie moest schieten. In de stad woedt bij hevigen storm een verschrikkelijke brand. De Peterburgsche correspondent van den Lokal Anzeiger seint d.d. 7 dezer: De vreeselijke naftha-branden duren voort. Bizonderheden ontbreken, omdat de telegraphische en telefonische ver bindingen met eenige plaatsen verbro ken zijn. De toestand in het nafthage- bied is vreeselijk. Menschen, die gisteren noch millionairs waren, zijn vandaag tot den bedelstaf gebracht. De voort durende wetteloosheid, die in het zui den heerscht, draagt de voornaamste schuld; roof en moord zijn daar aan de orde van den dag. De gouverneur- generaal is machtelooshij kan op verre na niet voldoen aan alle aanvragen om bescherming, omdat er geen voldoende militaire macht beschikbaar is. Ook de moordpartijen tusschen Tata ren en Armeniërs houden aan. Deze verschrikkelijke nafthabranden brengen nieuwen nood over geheel Rus land. De nafthafabrikanten wilden eeni- gen tijd geleden uit eigen middelen een wacht vormen; onbegrijpelijkerwijs weigerde de regeering hen daar ver lof voor te geven. Anders zou de tegen woordige ramp nooit zulk een grooten omvang hebben kunnen aannemen. Yan uitvoer van petroleum kan nu geen sprake meer zijn. Hoe groot de verliezen zijn, die den nationalen rijk dom daardoor treffen, kan men beseffen, als men hoort, dat Batoem in 1904 naar het buitenland 75.514.000 poed (één poed is ruim 16 K.G. Red.) uitvoerde. Van de firma Nobel branden in deze dagen 40 bronnen; zij bereidt zich nog op grooter verliezen voor. Be halve de 29ste, 30ste en 24ste afdeeling van Nobel in Tsjernogorod branden in Bibi Eybat de nafthabronnen van de firma's Oleug, Mantasjef en Rounot. Intusschen heerscht een wilde chaos in Bakoe, waar, terwijl de gevechten Ljubuschka staakte haar werk en zag haren man oplettend aan. Hij zat op de sofa, somber en in zich zeiven gekeerd. „Maar wat was dat dan voor een droom herhaalde zij. Marmylow richtte het hoofd op, herstelde zich een weinig en verhaalde op schertsen den toon zijn droom. Ljubuschka maakte eerbiedig hetteeken des kruiseshaar gelaat had eene ziekelijke, lijdende uitdrukking aangenomen. „Nu ziet gij, waartoe het geleid heeft," sprak zij verdrietig.„Zoek den grijsaard op, help hem." „Kom, kom, word niet kinderachtig!" viel Marmylow haar ruw in de rede. Maar waarom heb ik haar die zaak verteld? Een mensch droomt zoo veel! dacht hij wrevelig en vervolgde overluid: „Het is gemakkelijk gezegd: zoek hem! En waartoe zou ik hem spreken Daar wil ik mij buiten houden. Ik ben geen philan- throop." Onrustig ging hij de kamer op en neer. „En waartoe zich zeiven op te offeren?" ging hij voort, „arm worden zou uw hart, uw ziel goed doenmaar dan zoudt gij toch slaafsch en afhankelijk van anderen zijn? Neen, Marmylow is niet lafhartig! Hij wil sterk en geen slaaf zijn!" „Neen, een slaaf zijt ge!" sprak Ljubusch ka met bevende stem. Verbaasd zag Marmylow haar aan. „Ja, een slaaf van uw verfoeilijken harts tocht „Ljubka!" riep Marmylow stampvoetend uit. Hij wierp zich in een hoek van de sofa en bedekte zijn gelaat met beide han den. Slot volgt.) NIEUWSBLAD

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1905 | | pagina 1