Het Land van Heusden en Altena, de Langstraat en de Bommelerwaard. Dierenbescherming. Zijn woord gehouden Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. Yo. 2491. Zaterdag O Januari. FEUILLETON. UNB VAN ALTE^ voor Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00, franco per post zonder prijs verbooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. 1906. Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel meer 71/» ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag avond ingewacht. Er bestaat een wet tot bescherming van diersoorten, nuttig voor landbouw of houtteelt. Met deze soorten worden in de eerste plaats beoogd de vogels, die van schadelijke insecten leven. En die wet was noodzakelijk, daar deze vogels in hoofdzaak moesten dienen om dameshoeden te versieren en daarvoor nog steeds worden gebezigd, hoewel de inlandsche soorten steeds zeldzamer. Het dier in het algemeen, heeft recht op bescherming van den mensch. Het beschermen van dieren moet niet slechts de taak zijn van de leden van de ver- eeniging tot bescherming van dieren, doch moet de plicht zijn van ieder mensch. De gevoelens hierover loopen echter zeer uiteen. Waar de eene mensch zich verlustigt in het gezang, ja het geheele leven van 't vogelen heir in de vrije natuur, vindt de ander er ver maak in het diertje in een enge kooi op te sluiten, in de meening wellicht, dat zoo'n kleine zanger zich in zijne gevangenis geheel thuis gevoelt. Doch zet de kooi en 't venster open, en de zucht naar vrijheid, het instinctmatig gevoel, dat het leven in de vrije natuur de wereld voor den vogel is, ontwaakt terstond, en slechts bij hooge uitzon dering keert een ontvluchte gevangene weder naar het venster terug om zijn kooi op te zoeken. Men verschaft de leeuwrik een graszode in zijn traliehuis en 't geluid dat de gevangene nu en dan doet hooren, kan zijn meester be koren, doch 't is niet dat, wat men in 't vrije veld van dezen vogel hoort, wanneer hoog in de lucht, bijna on zichtbaar, steeds verderaf, 't jubelend gezang tot in onze ooren doordringt. Gelukkig zijn de tijden voorbij (al thans in grootere steden) dat men kin deren zag, aan een touw een tegen stribbelend hondje voortsleurende, met een zak en zwaren steen, om de kleine speelmakker, waarvoor de belasting niet kon betaald worden, te verdrinken. Er bestaat nu gelegenheid zich van het huisdier, dat te oud of lastig wordt, op eenvoudige wijze te ontdoen. In spe ciale inrichtingen, door de vereeniging ter bescherming van dieren daarvoor (1. Hoog in het Noorden van Engeland, in eene bergachtige streek, West-Moreland ge- heeten, vindt men nu nog de overblijfselen van een vroeger geëxploiteerde tinmijn, Dorothea genaamd. Nu wordt er evenwel geen geluid van houweel of ander gereed schap meer vernomende mijn is sedert lang gesloten en alles is er tot vroegere rust en stilte teruggekeerd. Geen tin wordt er meer uitgegraven en geen zilver meer aan werkloonen betaald. Niet ver van deze vroegere Dorothea, met hare vervallen en verlaten werkmans woningen en kantoren, zijn de gebouwen, die eenmaal gebruikt werden ter berging van de Fransche krijgsgevangenen uit den Europeeschen oorlog, maar waarvan de be stemming sedert 1850 veranderd was in een strafgevangenis voor veroordeelde mis dadigers. In den beginne was deze gevangenis nog zeer primitief en de gebouwen en het stelsel van bewaking waren nog lang niet zoo vol kommen, dat het onmogelijk zou geweest zijn om er uit te ontsnappen. Integendeel, in den tijd, toen de gebeurtenissen uit ons verhaal plaatsvonden, wist menig gevangene er nog zijn boeien te verbreken en er voor goed uit te ontvluchten. Omstreeks het jaar 1850, in den tijd toen de Dorothea druk geëxploiteerd werd, kwam een jong, aanvallig meisje van twaalf a dertien jaar naar de mijn wandelen met twee veldketeltjes, waarin het middagmaal voor haren vader en een anderen mijnwer ker, die met hem samenwoonde. bestemd, worden zoowel honden als katten op pijnlooze en vlugge wijze door bedwelming en verstikking afge maakt. Ook voor het slachtvee wordt beter gezorgd. Het bouwen van abattoirs heeft in de manier van slachten groote veranderingen gebracht. Het dooden ge schiedt sneller en minder pijnlijk. Doch in zeer vele gevallen wordt het slachtvee nog op zeer laakbare wijze behandeld, al is daarbij altijd nog geen sprake van opzettelijke mishandeling. Zoo worden op de Rotterdamsche veemarkt runderen aangevoerd, die soms reeds een dag op boot of spoor door brachten. Worden er van deze dieren aangekocht voor vervoer naar Bazel, hetgeen wekelijks geschiedt, dan volgt nog een reis van 1 h 2 dagen, alvorens aan de plaats van bestemming aan te komen. In de 3 of 4 dagen dat het dier van de eene naar de andere plaats vervoerd wordt, vaak met ruw geweld geladen, gelost en voortgedreven, wordt er geen oogenblik aan gedacht voor voedsel of water te zorgen. En vooral dit laatste te moeten ontberen is de grootste kwelling. Hoe menig maal hoort men uit de veewagens, die 's zomers dikwerf uren in de brandende zon staan, 't aanhou dend geloei, en bespeurt men het woelen en rukken van 't vee om zich vrij te maken van de banden, die een gedwon gen houding van uren en uren achter een, een kwelling doen worden. Vraagt men zich dan wel eens af, of 't niet een brandende dorst kan zijn, die de onrust veroorzaakt, en waaraan men het klagelijk geloei moet toeschrijven? Ten zeerste is het te wenschen dat in al dergelijke toestanden verbetering wordt gebracht. Ook is er in onderscheidene dagbladen in den laatsten tijd eenige wrijving ontstaan, tusschen voorstanders en tegen standers van het brandmerken der paar den voor leger en posterijen. Vooral voor de posterijpaarden is het brand merken aan den hals een pijnlijke operatie. Het paard is op de huid bij zonder gevoelig, voelt een vlieg, en zou volgens deze en gene weinig of geen hinder hebben van een brandmerk op den hals? Dit zijn echter geen verouderde ge bruiken, die als zoodanig zijn blijven Zooals haar vader, Jozua Westaway, de man, die er het eerste pik-houweel in den grond had gestoken, „de vader van de mijn" werd genoemd, zoo heette de kleine Doro thea „de dochter van de mijn", daar zij toevallig denzelfden naam droeg. Zij was de lieveling van al de mijnwerkers. Sedert de laatste dagen was er onder de mijnwerkers over niets gesproken dan over een misdadiger, die op een ongelooflijk be hendige wijze uit de gevangenis was ont snapt. Hij was namelijk langs de gebinten van het dak gekropen, boven de hoofden van de bewakers, terwijl dezen bij het licht van een olielamp (gas werd er toen nog niet gebrand) hun avondeten gebruikten. De kap op de lamp verhinderde, dat het licht boven tegen de zoldering viel, en de vluch teling was zoo voorzichtig te werk gegaan, zonder zelfs het minste geruisch temaken, dat geen der aanzittenden er iets van ge merkt had. Toen hij halfweg langs den balk was ge kropen, zei een van de eters„Bahdaar valt stof van boven in mijn eten"maar niemand dacht er in de verte aan om de kap van de lamp te nemen en naar boven te zien, in welk geval de vluchteling ter stond ontdekt zou zijn geworden. Alles ging nu goed en hij kwam veilig en wel op de binnenplaats. Daar klom hij in een hoogen paal, trok zijn baadje uit, wierp dat op de scherpe glasscherven, die boven op den muur waren aangebracht, en waagde toen den sprong op den muur, van waar hij, zonder in de spitse punten van het glas te vallen, zich naar beneden liet glijden. Het was nog volslagen donker en het gelukte hem zich te verschuilen zonder door iemand te worden gezien, daar al de wach ten nog gezellig bij elkaar zaten. Binnen een uur evenwel werd de vluch teling vermist en begon terstond de alarm klok te luiden. De wachters zochten hoog en laag, overal rondom, maar ze vonden voortbestaan, doch wel degelijk maat regelen d or de wet voorgeschreven. Evenwel kan ieder mensch 't zijne doen, om tot bescherming van het dier mede te werken. Wellicht kan met een vriendelijk woord iemand bewogen wor den, het kwellen van dieren na te laten, en bij ergerlijke mishandeling, zal men bij de overheid steeds een gewillig oor vinden voor gegronde klachten. Wie een dier kwelt door achteloos heid en onverschilligheid is een wreed aard, doch wie het doet met opzet is bovendien een lafaard. Bfuiteiilaiid. Alle schepen, die de laatste dagen in Amerika zijn aangekomen, deelen mede, dat zij op de reis met verschrik kelijk weer te kampen hadden. Het Cunard stoomschip „Tampania" was nog nooit zoo lang onderweg, als bij de laatste reis. Op de „La Touraine" van de Messageries Maritimes, die met 80 uren vertraging in New-York aan kwam, liepen zes reizigers verwondin gen op, door de bewegingen van het schip. Admiraal Rodjestvensky is te Peters burg en verdedigt zich tegen de aan vallen van den ex-kapitein Klado en anderen op zijn leiding in den slag van Tsoeshima. In een open brief aan de „Nowoja Wremja", schrijft hij, dat ad miraal Togo in het begin van den strijd vast geloofde, met het zwakste gedeelte der Russische vloot te doen te hebben. Hij gaf zijn vlaggeschip bloot aan het geconcentreerde vuur van de beste Russische pantserschepen, en, niettegenstaande deze fout, won hij toch den slag. En als niet de Japanners de Russische vloot vernietigd hadden, dan hadden de Engelschen 't gedaan, gaat de admiraal voort, want de Engelsche vloot was te Wei-Hai-Wei samenge trokken, wachtende op het bevel om de Russische vloot te vernietigen, voor het geval de Japanners daarin niet geslaagd waren. De Engelsche regeering verlangt nu van d« Russische eene opheldering van deze bewering. Naar de Lokalanzeiger mededeelt, is in Zuid-Kameroen, een gebied van de grootte van het koninkrijk Saksen, met ongeveer 10.000 weerbare negers, een oproer uitgebroken, waar tegenover slechts twee compagnieën van de Duit- sche beschermingstroepen en eenige hem niet. Daarop werd er eene premie uitgeloofd van vijf pond voor dengeen, wiens aanwij zingen zouden leiden tot aanhouding van den vluchteling. Zijn signalement werd be kend gemaakt: „Een-en-twintig jaar oud, donker haar, donkere oogen en fermen mond. Gekleed in gevangenispak." „Nu Jack," zei een mijnwerker tegen een van zijne makkers, toen zij den volgenden morgen naar hun werk gingen, „ik zeg dan toch maar: vijf pond is geen kleinigheid; ik wou, dat ik den schelm te pakken kon krijgen, ik zou er mij eens netjes voor in de kleeren steken, geloof me dat, maar dat het een kranige vent is, dat is zeker, om zoo als een groote speld weg te kunnen raken; 't is of de kerel in den grond is weggezakt." „Ja," zei een andere jonge mijnwerker, „en als ik hem vind, koop ik voor mijn vrouw een winterpak." „Och," zei Jozua Westaway, „Ik zou er mijn Dorothea voor naar school sturen, dat ze wat leert." Later op denzelfden dag meende Jozua Westaway, dat hij iets zag bewegen in een donkeren hoek aan het eind van den mijn ingang, waar hij stond te werkenhij lichte bij met de lantaarn en stond onverwachts tegenover den weggeloopen gauwdief, die zich in de mijn had verscholen en daar al die dagen in het donker was verborgen gebleven. Hij greep den ongelukkige, die niet de minste tegenweer bood bij de schouders, en schoof hem voor zich uit naar den ingang. De man liet zich zonder een woord te spreken voortduwen. Mogelijk had hij, door honger en dorst gedreven, zich zelf verra den en mogelijk ook wist hij te goed, dat tegenweer hem niet zou baten, waar zoo veel menschen dadelijk bij de hand waren. Toen zij buiten kwamen, gaf Jozua Wes taway dan ook het gewone sein voor de kleine posten staan. Tot nu toe is het niet bekend om welke reden geen na dere berichten aangaande de daar heer- schende toestanden zijn ontvangen. In Amerika is overleden John Steel, uit Franklin in Pennsylvanië, die inder tijd veel gerucht maakte door in zeven maanden tijds een vermogen van f 7.200.000 er door te jagen. Hij liep rond, bedekt met banknoten en andere geldswaardige stukken, die op zijn kleeren waren genaaid. Papieren geld was om zijn hoed en stak uit zijn laarzen. Als hij zijn schoenen liet poet sen gaf hij vijf dollar; aannemers kre gen nooit minder dan vijf of tien dollar fooi van hem. Te New-York kocht hij een koetsier, die hem reed, zijn rijtuig af en gaf 't den man toen ten geschenke. Hij kocht eens een hotel en gaf dat weg. Hij zag op straat een mooi meisje en gaf het honderd dollar. Eens in een hotel nam hij een bad in champagne, maar liet den wijn zooals in een bekend verhaal daarna niet meer op flesschen zetten. Toen zijn geld op was, werd hij arbeider en het eind was armoede. De toestand in Rusland. Men heeft tijdens de onlusten te Moskou veel gepraat over de slachting, die onder vrouwen was aangericht en de verbittering waarmee dezen streden in de rangen der opstandelingen. Thans is gebleken bij een onderzoek der tal rijke onbegraven dooden, die nog in Moskousche huizen liggen, dat vele revolutionairen vrouwenkleeren hadden aangetrokken, waarschijnlijk om zoo doende wankelmoedige mannen be schaamd te maken door het te doen voorkomen alsof de zwakke sekse meer moed bezat. De minister van binnenlandsche za ken heeft de sluiting gelast van 42 drukkerijen, ten einde de verschijning van socialistische bladen te beletten. Er wordt door alle partijen een monsterpetitie aan den Tsaar geteekend, waarin wordt aangedrongen op weg neming van de beperkende bepalingen, die de raad van ministers heeft vast gesteld sedert het manifest van 30 Oc tober. Om in Petersburg het uitbreken van een gewapenden opstand onmoge lijk te maken, is de stad in verschil lende militaire districten verdeeld, elk onder een militair chef, die gemengde troepenafdeelingen en geschut ter be schikking heeft. Alle straten, die uit overige arbeiders om bij hem te komen. De eerste, die kwam aanloopen, was Cle- mo, de ploegbaas van de mijn, en aan hem deed Jozua het eerst het verhaal van zijn vangst. „Dat is vijf pond voor jou," zei Clemo, „en je kunt ze goed gebruiken oek, zou ik meenen." „Meer dan goed," zei Westaway. Het nieuws, dat de vluchteling gevangen was, deed als een loopend vuurtje de ronde bij de mijnwerkers; in een oogwenk waren ze allen bijeen en stonden zij in een kring om den armen gevangene heen, zoodat hij aan geen wegloopen behoefde te denken. „Ik zeg maar, Joe," zei een van de mijn werkers tegen Jozua, bij verkorting Joe genaamd, „zestig gulden, dat is nog al zoo iets. Je geeft ons zeker een vroolijken avond in de herberg bij Warren. We zullen het er eens van nemen, he?" „Ik heb het geld noodig voor mijn kleine Dorothea," zei Westaway. „Kijk, daar komt ze juist aan met het eten." Al pratende was het geheele gezelschap, met den gevangene in het midden, tot bui ten den ingang gekomen, allen nog in hun beslijkt en bestoven werkpak, met de lede ren pet op, van voren voorzien van een eind brandende vetkaars. Zij namen de petten af en bliezen de kaarsen uit. De kleine Dorothea stond heel verwon derd met in iedere hand een blikken veld- keteltje en keek met hare groote, heldere oogen vragend van den een naar den ander, totdat haar blik op den gevangene viel. „Ik zeg, Doddy," zei een van de mijn werkers tegen Dorothea, „je vader heeft een mooie buitenkans gehad. Vijf pond! als je blieft, omdat hij dien daar gevangen heeft." In een oogwenk begreep zij de geheele zaak, en terwijl de mannen allen door el kaar praatten, de een om te beweren, dat dit met het geld moest gedaan worden, en de arbeiderswijken naar het midden van de stad leiden, worden met mi trailleurs en geschut bewaakt. Zoodra het eerste schot valt, treedt de staat van beleg in. In de arbeiderswijken heerscht groote nood, daar de werven en belangrijke fabrieken geheel gesloten zijn en de fabrieken, waar nog gewerkt wordt, niet meer werkeloozen kunnen plaatsen. Vele broodelooze lieden verlaten de stad, niettegenstaande ten platten lande eveneens gebrek heerscht. De Daily Telegraph verneemt uit Petersburg, dat geleidelijk de orde in den lande hersteld wordt. De troepen hebben in zuidelijk Rusland bijna alle stations heroverd. De regeering laat allerwege vele menschen gevangen zet ten, zeggende dat het noodig is een tweede omwenteling te verhoeden. Te Moskou en elders wordt tevens een groote menigte wapenen in beslag ge nomen. Te Warschau o. a. 189 dynaipiet- granaten en 21 bommen, alsmede een heel laboratorium van ontplofbare stof fen. Te Riga zijn 20.000 kardoezen en een massa buskruit gestolen. De ministerraad overweegt een her vorming van den staatsraad, dat een Hoogerhuis zou worden, voor de helft door het volk gekozen. Nu de opstand in Moskou is gefnuikt, duiken er geruchten op van op handen zijnde Jodenvervolgingen, waarbij men het tevens op de vreemdelingen zou hebben gemunt. Te Moskou schijnt openlijk op straat verteld te worden, dat de opstand is uitgelokt met Joodsch geld en de Joden daarvoor moeten wor den getuchtigd. Deze geruchten hebben natuurlijk groote schrik verwekt in Joodsche kringen, nog versterkt door het feit, dat met de organisatie en lei ding der burgerweer is belast de be faamde anti-semiet Sjmakof. Deze heeft trouwens in den gemeenteraad, over de vrijheden van het manifest van 17 30 October sprekende, gezegd, dat die naar knoflook roken en de burgerweer noo dig was om tegen de Joden te strijden. Nog erger wordt de zaak door een uitlating van den gouverneur-generaal Soebatof, die dezer dagen te Tsjernigof verklaarde, dat men niets tegen de progroms (Jodenvervolgingen) kon doen, omdat zij het uitvloeisel van opgewon den patriotische gevoelens waren. Witte zou ook iets in dien geest gezegd heb ben. De Kaukazus schijnt voorshands prijs gegeven te moeten worden, de Russi- de ander om nog iets beters voor te stel len, klonk onverwachts de lieve, heldere kinderstem van Dorothea. „Laat hem spreken," zeide deze, „hij wil iets zeggen." „Geeft mij wat te eten," zeide deze, „ik heb al dien tijd niets gehad." „Vader," zei Dorothea, „toe geef hem wat van uw eten mee!" „Hij kan 't allemaal krijgen," zei Wes taway, dan zal ik mee eten met Cooker." Onbeschroomd ging zij naar den vluch teling toe en bood hem het eten aan, dat hij gretig uit hare hand aannam en waar mee hij op een stuk steen ging zitten, waar hij gulzig den geheelen inhoud van het blikje verslond, terwijl de mijnwerkers steeds in een kring om hem heen bleven. „Hoe lang ben je hier al geweest vroeg eindelijk een van de mannen den gevangene. „Ik zou het niet met zekerheid kunnen zeggen," antwoordde deze„sedert mijn ontsnapping ben ik altijd in het donker geweest. Laat eens zienIk ben hier ge komen al heel vroeg in den morgen, de dag begon juist aan te breken." „En waarom kwam je juist hierheen vroeg de ploegbaas Clemo. „Waarom ik juist hierheen kwam Omdat ik zelf ook mijnwerker ben of tenminste was." „Des te grooter schande voor je," zei Westaway, een eind van hem afschuivend „ik reken ons mijnwerkers tot een eerlijk soort menschen, tenminste ons tinmijners; maar jij hebt misschien gewerkt met zilver of goud „Ik heb in een kolenmijn gewerkt." „O, kolen Wat kan je daar anders van verwachten. Maar het blijft toch een schreeuwend schandaal, dat iemand, die zich mijnwerker durft noemen, het ambacht op die manier te schande maakt. (Wordt vervolgd mwiuu Naar het Engelsch. Aanstonds hielden allen zich stil en kel#en naar den gevangene.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1906 | | pagina 1