Het Land van Heusden en Altena, de Langstraat en de Bommeierwaard.
DIST EK REGEN.
Zijn woord gehouden
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
No. 2493. Zaterdag 13 Januari.
FEUILLETON.
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f l.OO,
franco per post zonder prijs verhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
19Q6.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 7 Va Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
avond ingewacht.
Wij zijn in een periode van mist en
regen. Mochten wij eenige dagen strenge
vorst hebben, de regenperiode heeft het
ook nu weer overwonnen. Mist en regen,
kan men onaangenamer weer denken.
En niets heeft zulk een nadeeligen in
vloed als een mistigen dag. Op elk ge
bied des levens wordt het gevoeld.
Voor den schepeling is de mist nog
meer te vreezen dan de storm, dan
toch kan hij nog van zich afzien en
mogelijk dreigend gevaar zoeken te
ontgaan, maar in den mist als plotseling
uit den nevel een ander vaartuig op
doemt, zoodat een aauvaring onvermij
delijk is of wanneer het gebrul en
geloei van een misthoorn zich hooren
doet en daarmee de nabijheid van ge
vaar zich openbaart, zonder eenige an
dere aanwijzing dan de plaats vanwaar
men gist dat het geluid komt, is zijn
positie hachelijk. Op de spoorwegen,
waar de lichtseinen niet kunnen worden
gezien, tenzij op zoo korten afstand dat
het bijna niet meer baat te zien, waar
de reizigers worden voortgesleept in
den nevel, die alle uitzicht belet en zij
daarenboven zenuwachtig en versch ikt
worden door de knalsignalen, voor de
wagenvoerders het eenige middel ter
waarschuwing, maar waarvan de be-
teekenis niet wordt verstaan, maakt de
mist de geheele reis onaangenaam.
Voor den schaatsenrijder geen grooter
vijand dan de mist, die belet uit te
zien en waardoor, met name op de
groote vlakten, 't een rijden in den
blinde wordt; men weet niet of de rit
soms voert in een wak of in pen w ater
of wel naar den reddenden wal, geluis
terd wordt naar elk geluid, om daaruit
eenigszins op te maken in welke rich
ting men zich beweeegt, dubbel ver
ontrust door de geheele onzekerheid
waarin men zich bevindt. En zoo is 't
op elk gebied, de mist is de vijand van
iedereen, even goed voor den dolende op
de groote, wijde heide als voor den
stedeling, die niet zonder vrees het
waagt een brug over te steken of een
gracht langs te loopen.
Mist is een ellendig ding, voor ieder
voor menschen met zwakke borst
voor zwakken en herstellenden voor
ieder ook in de gezinnen.
(3-
„Het verwondert mij toch erg, Westaway,"
zei Clemo eens, „dat hij voor ons kind
geen borstspeldje of geen halskettinkje of
zoo iets gestuurd heeft."
„Och," zei Dorothea, „hij heeft mij het
beste van alles gegevenhet bewijs, dat
hij goed opgepast en zijn woord heeft ge
houden hij zal zelf best begrijpen, dat
mij dit gelukkiger maakt dan al het andere.
Toch was het voor Doortje een soort
teleurstelling, dat het laatste geld was af
betaald en dat ze nu nooit meer iets van
hem vernam.
„Het is nu al meer dan twee jaar, dat
wij niets uit Amerika hoorden," begon
Clemo weer. Hij kon het nog nooit te best
zetten, dat ^Dorothea heelemaal niets had
gekregen. „Vergeten kan hij haar toch niet
hebben, want al zijn brieven waren aan
haar geadresseerd."
„Wel," zei Dorothea, „waarom zou hij
schrijven Stellig en zeker heeft hij niemand
van ons vergeten."
Nu kwam er een zware tijd voor de mijn
werkers, daar de Dorothea steeds minder
tin opleverde. De aandeelhouders waren
al aangesproken om financieel bij te sprin
gen en begonnen zich langzamerhand ernstig
ongerust te maken over de verdere exploi
tatie. Zelfs de ploegbaas Clemo begon een
bedenkelijk gezicht te zetten. Bovendien
daalde de prijs van het tin aan de markt.
Het werkvolk aan de mijn zou verminderd
worden, er bestond zelfs veel kans, dat het
werk zou gestaakt worden, dit hing van
de aandeelhouders af.
Mistige dagen zijn 't ook, die op het
oogenblik in de verhouding der volkeren
zich openbaren.
Wat zal er worden van Rusland
Zal dit groote rijk of liever deze ver
zameling van rijken en rijkjes, bijeen
gehouden door een krachtig maar alleen
op wapengeweld steunend bestuur, uit
eenvallen in nagenoeg evenveel deelen
als er volken en talen zijn? En de
machtige strijd, thans daar gestreden
tegen ee» stuiptrekkend absolutisme,
door een eeuwen laDg geknechte, in
onwetendheid opgegroeide massa, die
eindelijk zijn recht op vrijheid wil doen
gelden, daarbij zoo vaak de vrijheid
met losbandigheid verwarrend, wat zal
daarvan de uitkomst zijn Zal het abso
lutisme, dat nu, door de harde nood
zakelijkheid gedwongen, eenige vrijhe
den los gaf, ze weder terugnemen, en
in bloed en geweld de uiteenvallende
deelen van zijn troon nog eenmaal trach
ten te hechten? Of zal de geweldige
daemon van 't anarchisme, alles ver-
wjestend en vernielend, het geheele rijk
©p zijn grondvesten doende trillen, een
weinig tijds zegevieren, om dan zich
zelf te gronde te richten en voor de
reactie weer een weg te openen? Als
er ergens mist en nevel wordt gevon
den, die alle uitzicht in de verte be
let, dan is het wel daar.
Maar verkeert niet geheel Europa
in soortgelijken toestand? Ondanks de
verzekeringen door alle vorsten gege
ven, elk op zijn beurt, dat hun stre
ven geen ander is dan den vrede te
bevorderen, blijven ze elkaar met ar-
gusoogen beloeren, of ook de een of de
ander een haartje meer voordeel ver
krijgt op politiek of handelsgebied, op
dat der zeevaart of der nijverheid, om
aanstonds als de kippen op de haver
kist toe te rennen, om ook te deelen
in den buit. Zoo zetten Duitschland en
Engeland uit pure vredelievendheid el
kander overal den voet dwars en, waar
de eene natie zich een afzetgebiedje
meent te hebben verworven, staat da
delijk sabelrammelend de ander naast
hem om hem een deel afhandig te ma
ken. Ook tegenover Frankrijk heeft
Duitschland zich in die Marokkozaak
als een bemoeial gedragen, met het ge
volg dat er nu even goed een gespan
nen toestand tusschen Duitschland en
Frankrijk is als 't geval reeds was tus
schen Duitschland en Engeland. En
„Mag ik u raden, om nog meer geld in
de mijn te steken zei Clemo. „'t Zal niet
gaan, 't is niet te wagen."
De Dorothea ging steeds achteruit, terwijl
onze Dorothea opgroeide tot een mooie be
minnelijke jonge vrouw.
„Zeg, Westaway," zei Clemo op een avond,
geheel terneergeslagen en verdrietig, „zal
ik je eens zeggen, Jozua, waar 't aan toe
is Dat jij en ik naar wat anders moeten
uitzien; jnist zooeven een paar regeltjes
met de post uit Londen ontvangen. Het
begint den aandeelhouders te vervelen om
langer goud in de mijn te steken en er
maar heel weinig tin voor in de plaats uit
te halen. Zoo zullen we wel verplicht zijn
om den winkel te sluiten en een goed heen
komen te zoeken."
,,'t Is wel hard op onzen leeftijd zoo iets
te moeten ondervindenvan den eersten
dag af was ik bij de mijn," zei Westaway.
„Ja, maar voor een ploegbaas is 't nóg
erger, om weer werk aan een mijn te vin
den, als hij komt van een mijn, die niet
rendeerde," zei Clemo.
„Maar 't is toch onze schuld niet, dat er
niet meer tin in den grond zitwe moeten
dan maar zien om er het beste van te ma
ken," troostte Westaway nu, en met deze
woorden verlieten zij elkander en ging Westa
way, nadat hij er met zijne dochter over
gesproken had, naar de herberg van Warren
om er te overleggen met de overige mijn
werkers, die daar gewoonlijk vergaderden,
als er iets van belang was te doen.
Toen Dorothea alleen was, ging zij buiten
de deur voor het huis staan, om alles nog
eens te overdenken en om de omgeving,
nog zacht verlicht door het purper van de
ondergaande zon, vol weemoed te beschou
wen, haar hart vol droefenis, nu ze weldra
zou moeten scheiden van de plek, waar
zij was groot gebracht en waar zij Joe had
leeren kennen. Joe, van wien ze nu zeker
wel nooit meer iets zou hooren.
Droomerig keek ze naar het wegstervend
dan wordt tot bevordering van den
vrede de gewapende macht steeds ver
meerderd. Millioenen bij millioenen wor
den gebezigd voor kostbare schepen
en kanonnen, die pas voltooid zijn of
ze moeten alweer door andere vervan
gen worden, van grooter afmetingen
en machtiger beteekenis. Zoo zien we
een wedijver ontstaan tusschen de groote
volken, die het gevaar telkens verhoogt,
om nu ook met dat dure speelgoed toch
eens een proef te nemen. Want onder
al dat vredegeroep ligt een verborgen
begeerte naar oorlog. Door vrede te
roepen moet de aandacht worden af
geleid van de werkelijke bedoeling.
't Is, waar men komt, overal 't zelfde,
dezelfde onzekerheid, dezelfde donkere
uitzichten nevel en mist overal. De
scheiding van Noorwegen en Zweden
moge een bewijs hebben gegeven, hoe
een vreedzame oplossing van nationale
geschillen mogelijk is, 't is een hooge
uitzondering. Daar is Finland, daar is
Polen, daar is het Oostzeegebied in
Rusland, dat naar onafhankelijkheid
zoekt op grond van eeuwenoude rechten.
In Oo8tenrijk-Hongarije dreigt ook een
scheuring en als straks de grijze mo
narch, wiens persoonlijkheid te geliefd
is om hem te willen grieven, als de
oude keizer van Oostenrijk het hoofd
neerlegt, wie waarborgt zijn opvolger,
dat hij de verdeelde en op elkaar na
ijverige brokstukken der monarchie zal
bijeenhouden en niet Hongarije, Bohe-
men en andere staten zich onafhanke
lijk zullen verklaren En nu willen we
over de eigenlijke Balkanstaten niet
eens spreken. Daar is, om zoo te zeggen,
de nevel nooit van de lucht. En een
verandering in de samenstelling der
Oostenrijksche monarchie zou zeer zeker
daar onmiddellijk een uitbarsting in 't
leven roepen, waarvan de gevolgen niet
te overzien zouden zijn, te meer nu
Ruèland te land en ter zee zoo ver
zwakt is door den oorlog in het Oosten
en de binnenlandsche be»oeringen, dat
het daar niet als de regelende kracht
kan optreden.
Wij kunnen 't begrijpen, dat pessi
mistische naturen in zulk een periode
er bij gaan neerzitten en, waar zij geen
uitzicht hebben in de toekomst, nu ook
meenen dat die toekomst er niet is.
Laat ons echter vol vertrouwen de
toekomst tegemoet gaan, want:
„Uit den strijd van 't worstlend licht en
[duister
Komt eens het morgenrood van schooner
[Uchtendluister,
Het wordingsuur der zegepraal".
Iluiteiilaiul.
Reuter seint uit Konstantinopel dd.
10 dezer:
De legatie van België diende van
daag een antwoord in op de nota van
den 21 December, waarin Turkije wei
gerde den Belgischen onderdaan Joris
aan de Belgische overheden uit te le
veren.
België ontkent, dat het tractaat van
1838 met Turkije door latere schikkin
gen en gebeurtenissen vernietigd zou
zijn; en houdt staande dat art 8 op
het tegenwoordige geval toepasselijk is.
België voegt er bij dat, indien het
niet vroeger aandrong op de toepassing
van gezegd artikel, dit geschied is om
het gerechtelijk onderzoek zijn onbe-
lemmerden loop te laten.
Weer een ernstig ongeluk met de
ondergrondsche spoor in Parijs. Dins
dagmorgen om 6 uur vertrok er een
trein, die uit twee wagens bestond,
van het hooge station Rue de Belle
ville met bestemming naar de Place
de la Républieque. Nauwelijks was de
trein in beweging of de kabel knapte
en de twee wagens schoten naar bene
den, in een minuut van de Rue de
Belleville voorbij de Place de Repu-
blique tot aan de Rue Saint-Maur. Daar
kwam de trein eindelijk tot staan. De
passagiers beleefden eenige zeer angsti
ge oogenblikken, maar de wagens ble
ven in het spoor en zij kwamen met
den schrik vrij. Zoodra de passagiers
echter merkten, dat er iets niet in
orde was, wilden sommigen het rijtuig
uit, en ondanks de waarschuwing van
de meer beraden passagiers om stil te
blijven zitten, sprongen er zoowat 20
menschen uit den trein. Die personen
zijn allen min of meer gewond. Er zijn
verscheiden vrouwen bij. Levensgevaar
bestaat er in drie gevallen, het zijn
gevallen van schedelbreuk.
Deze gebeurtenis verlevendigt de her
innering aan het groote ongeluk dat
in 1903 tengevolge van kortsluiting
plaats had met de ondergrondsche
spoor.
Deze maal is de oorzaak van het
ongeluk gelegen in een gebrek aan den
kabel, maar tevens schijnt de rem niet
in orde te zijn geweest. De rem werkte
wel, maar zij was erg versleten en kon
daglicht. In de verte, daar, waar de zon
verdween, om een ander deel van de aarde
te verlichten, dat deel, dat voor haar in
hare onwetendheid zoo geheimzinnig was,
was het deel van de wereld, van waar Joe
het geld gestuurd had en waar hij misschien
nog altijd voortwerkte en streed mis
schien ook was hij al lang dood
Plotseling werd ze uit haren droom op
geschrikt door een stem dicht bij haar, die
vroeg: „Neem me niet kwalijk, maar kan
u mij ook zeggen, waar Miss Dorothea
Westaway woont?"
,,'t Is Joe", jubbelde het in haar hart.
,,'t kan niemand zijn dan Joe", en „Joe!"
riep zij, terwijl een glans van verrassing
en geluk over haar gezicht kwam.
„En gij zijt Dorothea!" riep Joe.
„O, Joe!" zei Dorothea, „waarom heb je
later nooit meer geschreven?"
„Wat zou ik nog meer geschreven heb
ben? De mannen had ik allen afbetaald.
Waren ze tevreden?"
„Meer dan dat", zei Dorothea, „sommi
gen hadden niet meer dan vijf shilling bij
gedragen en ze kregen ieder vijf pond terug.
Maar hoe heb je zelf het in al die jaren
gehad
,,'t Is mij nogal meegeloopenik was vrij
voorspoedig met mijn werk, ik heb in zoo
ver niet te klagenmaar Dorothea, ik ben
in dit land nog niet veilig, mijn straf is
nog niet verjaard, ik loop hier altijd de
kans, dat ze mij weer oppakken, ik moet
voorzichtig zijn; maar mijn hart trok mij
te sterk naar je, ik verlangde zoo om je
terug te zien, ik ben je toch zoo oneindig
veel verschuldigd".
„O", zei Dorothea, „en ik heb zooveel
aan je gedacht! Maar waarom liet je toch
nooit meer iets van je hooren? Wasje niet
juist nu gekomen, mogelijk hadden we
elkaar dan nooit weer gezien, want we staan
op het punt om van hier weg te gaan:
de mijn levert geen tin genoeg meer en zal
worden gesloten".
1 „Goddank, dat ik dan nog juist bijtijds
ben gekomen; daardoor ben ik dan zeker
hierheen gedreven, want ik had daar ginds
geen rust meeren Dorothea, dit wilde ik
je ook nog zoo graag even zeggen: den
man, dien ik vroeger benadeelde, heb ik
tot den laatsten cent toe het zijne terug-
gegeven. Eens op je onschuldige kinder-
handjes had ik dit gezworen, wel niet in
woorden, maar in mijn hart, en dien eed
heb ik gehouden".
„O, Joe", riep Dorothea vol zalige ver-
rukking en stralend van vreugde, „ik wist
heel zeker, dat je het doen zoudt".
„Enkel met u", zei Joe verder, „heb ik
nog niet afgerekend".
„Ge zijt mij niets schuldig", kwam teleur
gesteld en eenigszins scherp van hare lippen.
„U ben ik verschuldigd al wat ik ben
en bezit, mijn heele bekeering ben ik aan
u verschuldigd. Alles wat ik nog ééns hoop
te wordenDit is een schuld zoo groot, dat
ik die onmogelijk betalen kan; maar ik ben
altijd zuinig geweest, en heb nu toch f600
aan bankpapier voor je bij mijneem ze
van mij aan. Gij gaat de mijn verlaten, je
vader komt misschien zonder werk, toe
neem ze, ze zullen je misschien van nut
kunnen zijn. En en denk nog eens aan
den armen Joe".
„Neen", zei het meisje, met een gevoel
van ergernis, die haar bijna deed stikken,
l„Neen! Neen! Is je bekeering je niet meer
waard daü zeshonderd gulden
„Zeker,, 't is lang niet genoeg", zei Joe
teleurgesteld, „maar 't is ook nog maar een
begin. Ik beloof je stellig, dat ik je meer
zal sturen, veel meer als mijn zaken goed
gaan".
„Dat meen ik natuurlijk niet", zei Doro
thea snikkend, „maar ik wil niet met geld
afbetaald worden".
„Wat wil je dan hebben?"
„Niets, dan dat je voortgaat, zooals je
begonnen bent, en tot het laatst toe een
eerlijk man blijft".
zonder kabel den trein niet vasthouden.
Een vrouw te Parijs, die aan een on-
geneeslijken kanker leed, had reeds
eenige malen vergeefs getracht, zich
van het leven te berooven. Zoo had
zij ook de manie, zich uit het venster
te willen werpen, waarom men alle
ramen stevig gesloten had.
Toen zij echter eens ongezien uit haar
bed kon ontsnappen, nam zij een stoel,
overgoot dien met petroleum, en stak
hem daarop in brand. Daarna ging zij
op den stoel zitten en liet zich, zonder
een enkele klacht te uiten, verbranden.
De buren, die door den rook gewaar
schuwd, kort daarop in de kamer kwa
men, vonden haar lijk reeds geheel
verkoold.
De arbeider Schneider in Friedrichstal
kwam Woensdag toen hij half dronken
op straat liep, zijn dochter tegen, een
meisje van 19 jaar, in dienst bij een
rijke familie.
Hij vroeg haar, waarom zij op straat
was.
„Ik moet een rekening betalen", zei
het meisje.
„Hoe groot?"
„Vier-en-dertig mark, bij den schoen
maker".
„Geef hier", zei plotseling de vader
ruw.
Het meisje, 'n oppassend kind, wou
het geld van haar mevrouw niet afge
ven. De vader trachtte het met geweld
te grijpen, maar zij weerde zich dapper.
Toen haalde de halfdronken man een
pistool uit zijn zak en loste op het
meisje drie schoten. In de borst gewond,
viel zij neer.
De vader kwam tot bezinning, zag
wat hij bedreven had, zette hot wapen
tegen zijn hoofd en drukte af.
Toen de voorbijgangers zich verzamel
den om dochter en vader, waren beiden
een lijk.
Einde December werd te Stuttgart
een 62-jarige man, Gottlieb Aberle,
vermoord. De justitie nam aan dat do
moordenaar uit roofzucht had gehan
deld, omdat er dingen van waarde ge
stolen waren. Maar zij maakt nu bekend
dat de moordenaar haar een ongetee-
kenden brief heeft gezonden van den
volgenden inhoud „Het lot is op mij
gevallen, om den heksenmeester te
dooden, omdat hij het heele Oberland,
vooral bij Ravensberg, bedotte en per
sonen die tot mij en mijne kameraden
in betrekking stonden, als heksen heeft
aangewezen. Ik wilde zijne boeken op
sporen en meende dat ik het goede
„Dorothea! Dat lieve kindergezichtje, dal
zoo hartelijk voor mij pleitte, déér aan den
ingang van de mijn, toen ik op uw handen
als op een bijbel zwoer om een beter mensch
te worden, altijd heb ik dat voor mij gezien.
Als een licht, een ster zijt gij mij geweest
op mijn dikwijls moeilijken levenswegen
nu zijt ge zeker al getrouwd of tenminste
verloofd
„Ik getrouwd of verloofdriep Dorothea.
„Neen, zeker niet".
„En waarom wildet ge niet?"
Dorothea zweeg; zij kon toch niet zeg
gen, dat al die jaren dat ernstige, berouw-
I volle gezicht van Joe een lamp voor hare
voeten was geweest, die alle andere gezich
ten voor haar onbeduidend had gemaakt?
„Dorothea", zei Joe plotseling, „hoe eerder
ik hier vandaan ga, des te beter voor mijn
veiligheid, geen minuut durf ik hier lan
ger te blijven; maar moet ik nu heengaan
zonder iets volbracht te hebben zonder
je mijn
„Geen geld", zei ze strak.
In de verte kwamen eenige mannen aan,
het waren Westaway en Clemo, die terug
kwamen uit het dorp.
„Vaartwel! Vaartwel!" zei Joe haastig
en ging heen.
„Vaartwel", antwoordde zij koel en terug
houdend, een paar pas terruggaande naar
1 huis.
Eene inwendige stem dreef Joe terug, en
het volgende oogenblik alle gevaar verge
tend, stond hij naast haar.
„Dorothea
„Joe!"
Het klonk als een vreugdekreet.
Dorothea nam de zeshonderd gulden aan,
maar met inbegrip van Joe zeiven. En zij
en haar vader volgden Joe naar de Nieuwe
Wereld, die in meer dan één opzicht voor
Dorothea een nieuwe wereld is geworden,
i (Slot.)
Naar het Engelsch.