Het Land van Heusden en Altena, de Langstraat en de - Bommeierwaard.
HET GELD.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
No. 2502. Zaterdag 17 Maart.
FEUILLETON.
UNB VAN
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00,
franco per post zonder prijs verhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
1906.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 7ys ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
avond ingewacht.
De worsteling tusscben het stervende
winterseizoen en de ontwakende lente
moge hard zijn, ten slotte wordt de
laatste overwinnaar en komt zij in al
haar pracht te voorschijn Maartsche
buien mogen ons nu nog dikwijls nood
zaken ons in onze woningen terug te
trekken, kunnen ons nog vooral by
avond de warmte onzer kachels doen
opzoeken; de strijd die buiten gestre
den wordt tusschen winter en lente, be
zorgt ons reeds menigmaal oogenblikken
waarin 't ons aangenaam is met volle
teugen de heerlijke voorjaarslucht in te
ademen.
Straks is de lucht vervuld van blijde
lentevreugde. Nog korten tijd en de
norsche grimmige wintervorst heeft 't
af moeten leggen tegen dc vroohjke
jubelende lente.
Arme lijders hopen zich straks te
verkwikken in het lekkere zonnetje,
waarnaar ze zoo reikhalzend uitzien
en gaarne zouden reeds de gezonden het
duffe vertrek verlaten om buiten de
heerlijke lentelucht in te ademen. Maar
dat gaat nog niet; Maart is zeer wis
pelturig.
Maarsche buien zeggen ons, dat het
nog niet volop lente is, en dat het voor
onze kranken geraden is voorloopig
nog alleen te genieten van de zonne
warmte in de kamer. Mnar met dit al
vergeten zij reeds half al die grauwe
dagen, die zij hebben moeten doorleven.
Nog een tikje warmte en zij mogen er
uit. Zieke, zwakke, teêre longen snak
ken naar de verkwikking van verster
kende lucht. De ouden van dagen, die
dag aan dag aan hun stoeltje en kamer
gebonden waren, lachen de lente tege
moet, in het blijde vooruitzicht, dat ze
straks de deur kunnen openzetten en
het vertrek verlaten, om zich buiten
te koesteren in de heerlijke zonne
warmte.
Er komt overal leven; jong en oud,
rijk en arm, allen vei heugen zich in
de herboren natuur, bij de intrede van
het milder getij.
Velen hunkeren naar de lentezon,
hopen van haar heil en genezing en
levensvreugde. Wij, die gezond zijn,
wij die kracht en macht hebben om
ons te koesteren in de groote bekoring,
die heerlpke verkwikking van den lente
lucht, laten wij toch zooveel mogelijk
de weelde genieten, die de natuur ons
biedt.
Bij het heerlijke vooruitzicht van
lente en zomer, van ontspanning en
„Vader, toe, krijg 'k een boterham Ik
heb zoo'n honger
Hij ziet het bleeke jonske aan, dat smeekt
om wat de Hemelsche Vader toch voor al
Zijne kinderen bestemdehij ziet met
zielesmart in de flauwe oogjes, die hem
vol verwachting aanstaren, enhij heeft
niet om te geven.
„Man," klinkt het heesch uit de bedstee,
„probeer 't nog maar eens misschien vind
je wel wat werk."
„Werk!" is 't schampere antwoord.
„Waar ik om brood vraag, zeggen ze
„luie kerel, zoek werk," en waar ik om
werk bedel, daar is 't,,'k heb geen werk
voor je 1"
„Toe, Willem, ga er nog eens op uit,
misschien lukt het vandaag."Met een
zucht drukt de zieke moeder het kleinste
kind tegen zich aan, om het te verwarmen
met de niet overtollige warmte van haar
eigen lichaam
„En dan krijgt Teunisje straks een boter
ham."
Met een blik op de bedstee, waar zij ligt,
die zeker al hersteld zou zijn na de laatste
ziekte, wanneer goed voedsel haar de ver
loren krachten had hergeven, met een
tweeden wanhopigen blik op 't jonske, dat
naast het koude kacheltje lusteloos neerzit,
pakt de man zijn pet van den stoel en gaat
met langzame schreden de deur uit
genieten in de vrije natuur, mogen wij
echter onze minder bedeelde natuurge-
nooten niet vergeten, hen wie het niet
gegeven is, 't zij door ziekte, 't zij
door het bezit van minder aardsche
middelen, om te genieten, om de ver
loren krachten te herwinnen in het
bosch of aan het strand. Wij denken
hierbij aan het kind. Frissche lucht,
goed voedsel, spel en beweging. Zie
daar in weinige woorden de hoofd ver-
eischten voor het geluk des kinds,
ziedaar ook de onmisbare factoren voor
gezondheid en kracht. We zien onze
kinderen, blozend van gezondheid, hup-
p'lend over hei en duinen, plassend in
het zilte schuim, 't Is ons of hooren
we jubelend uit duizend monden
Vacantie".
Wie een warm gevoelig hart bezit,
denkt bij dat heerlijke woord niet alleen
aan eigen geluk. Maar in zijn gedach
ten ziet hij nauwe straten en bedompte
woningen met zwakke, bleekzuchtige
kinderen, stumperts voor wie frissche
lucht, goed voedsel, spel eo beweging
meer is dan een genot, voor wie hot is:
een levensbehoefte.
En wij denken verder en zien dat
ook voor deze kleinen een heerlijke
zomer in het verschiet ligt, immers ze
bestaan reeds: „de Yacantie-kolonies."
Yoor duizenden en nog eens dui
zenden behoeftige kinderen zijn deze
onmisbaar voor de gezondheid. Zy geven
een tijdelijk genot, maar bovenal een
blijvend succes. Zij beteekenen een
stoot ten goede- in de ontwikkeling,
en een verhoogd weerstandsvermogen.
Laat ons de handen ineen slaan om
ook deze kinderen te helpen.
Maar hoe?
Gerit esheeren zoeken zoovele kinde
ren uit, als verpleegd kunnen worden
uit de bijeengebrachte gelden. O, het
lijkt zoo eenvoudig. En het hier op
genoemde is ook niet moeilijk.
Geen enkel medicus heeft ooit zijn
hulp en medewerking geweigerd, wan
neer het is voor het lijdende kind. En
geld is ook wel te krijgen, als het ge
vraagd wordt om de zwakke jeugd,
genot, kracht en gezondheid te geven.
Nu komt echter de groote moeilijk
heid. Waar zenden we de jeugdige
kolonisten heen? Waar vinden we lief-
drijke geleidsters, met takt en bekwaam
heid, waar een gerieflyk tehuis in een
gezond oord?
Er is geen vereeniging voor gezond
heids-kolonies, die met de verpleging
der kinderen niet een ware lijdens
geschiedenis heeft doorgemaakt.
Bestond er slechts een middel, om
Arme Vader!Waarheen?
Zoo ging 't al vele dagen
Onderdrukte zuchten uit de bedstee; na
een lange stilte: „Zeg, Teunisje, wil jij eens
voor moeder naar Mevrouw Barends gaan
Zij is er eindelijk toe besloten, het eertijds
zoo knappe keukenprinsesje van Mevrouw
Barends, dat door ziekten, zorgen en geld
gebrek de bleeke afgetobde vróuw werd,
die daar nu ligt. „Ja Teunisje, ga jij eens
naar Mevrouw en vraag, of je Mevrouw
spreken moogt. Vertel dan eens, dat Moeder
ziek is en niet werken kan, dat Vader geen
werk kan krijgen, endat jij zoo'n
honger hebtToe, manneke, loop gauw,
Mevrouw zal je wel een boterham gevea."
Met de verkleumde vuistj es in de zakken
van zijn broekje, dat hem veel te nauw en
te kort is, sukkelt het ventje naar het
andere eind der stad en Mevrouw is thuis
voor het arme kind. Vol deernis ziet zij
op het stakkertje neer en denkt daarbij
aan hare eigene blozende, weldoorvoede
kinderen. Zij hoort hem het lesje opzeggen,
dat moeder hem voorzei, een lesje van bitter-
treurige waarheid, en vraagt zich met mede
lijdende verbazing af: Is dit magere bleeke
jonske het kind van die vroolijke, knappe
Keetje? Het medelijden met dat lijden
drijft haar tot handelen. Al heerscht ook
in hare woning geen overdaad, geholpen
moet er worden en als Teunisje in de
keuken verwarmd is en meer heeft kunnen
eten dan zijn door vasten verzwakt maagje
bijna verdragen kan, zendt Mevrouw hem
naar huis met een gulden en de boodschap,
dat zij straks zelf komen zal.
„Moeder," klinkt het der arme tobster
in de bedstee na geruimen tijd in de ooren,
kinderen uit te zenden zonder alle
moeiten, zorgen en teleurstellingen, die
de verpleging met zich brengt, voor
zeker, er zou veel meer gedaan worden,
ter wille van het kind.
Dat middel bestaat.
Er is een vereeniging in ons land,
die alle kleine vereenigingen wil om
katten. Wij bedoelen het „Centraal
Genooi schap voor Kinder-Herstellings-
en Vacantie-Kolonies.
Dit Genootschap heeft afdeelingen.
Het aantal wordt gaandeweg grooter.
Die afdeelingen hebben een zelfstandig
bestuur dat gelden bijeen brengt en
kinderen uitzoekt.
Het Genootschap zorgt voor die
kinderen. Het zorgt voor uitnemende
voeding, een goed tehuis in heerlijke
omgeving en uitstekende geleidsters.
Weldra zal het een eigen kolonie-huis
bezitten en dan wordt de verpleging
nog 6eter en goedkooper.
Dat deze regelen er iets toe bij bren
gen tot oprichting van vele afdeelingen
en het arme kind eenige genot volle
weken doorbrengen mag in het bosch
of aan het strand.
Dan zal ook dit met blijdschap de
komst der lente toejubelen in het
v-ioruitzicht op een heerlijke vacantie.
Ituileiiland.
Evenals de politie in ons land niet
gerust was eer Frans Rosier weer achter
slot zat, heeft ook de politie in Duitsch-
land sedert 6 Februari jacht gemaakt
op een gevaarlijken misdadiger, Rudolf
Hen nig genaamd, en hem vervolgd
over daken, door tuinen, enz., maar
altijd was hij hun te glad af. En men
wist, dat hij zijn leven duur zou ver-
koopen, daar hij steeds bij eene ver
volging met een revolver dreigde te
schieten.
Hennig, die al een misdadig verleden
achter den rug had, deed het eerst
zoo algemeen van zich spreken toen
hij in het begin van December, zich
uitgevende voor den „inspecteur Rei-
mann", den koffiehuisbediende August
Giernoth uit diens huis meetroonde,
onder' voorwendsel hem een betrekking
te zullen bezorgen en hem daarna op
een eenzame plaats tusschen Wannsee
en Klein-Glienicke vermoordde. Een
horloge en andere dingen van waarde
waren nog in de zakken van het slacht
offer te vinden en daar men aan de
wonden niets bijzonders kon zien, dacht
men eerst aan zelfmoord. Kort daarna
werd echter bekend dat een man een
spaarbankboekje van Giernoth beleend
en er 550 mk. op ontvangen had. De
handteekening onder de kwitantie bleek
valsch. Na een uitgebreid onderzoek
„moeder, ik heb vier boterhammen gehad,
en hier is een gulden, en straks komt
Mevrouw."
„Goddank
Iets later staat Mevrouw bij het bed van
Keetje en vraagt haar beknorrend af, waarom
zij zich niet eerder tot haar om hulp
wendde.
„Ach, Mevrouw, ik schaamde me zoo
om te bedelen en ik hoopte nog altijd, dat
Willem werk zou krijgenmaar toen
Teunisje toch zoo'n ergen honger had en
er geen stukje brood voor hem was, toen
moest ik wel.
Zij vertelt nu aan Mevrouw, hoe haar
Willem, zoo'n oppassende werkman, nu al
weken zonder werk iser wordt zoo
weinig gebouwdZij zou wel uit werken
gaan, als zij sterker was, maar weken
ligt zij nu al te bed, te zwak om op te
staan.
Mevrouw belooft haar, dat zij met Mijn
heer over Willem zal spreken, dat zij hun
best zullen doen, om hem werk te bezorgen
en dat zij haar voorloopig een en ander
zal zenden, waarmee ze zich versterken
moet. Bij het afscheid geeft ze Keetje een
kleine som geld. „Geen aalmoes," voegt zij
er bij„maar ik leen je dit, en als je man
weer werk heeft, dan kan je 't mij bij
kleine beetjes terugbetalen
Eindelij k keert W illem met loome schreden
naar huis terug;.hij had aan vele deuren
om werk gevraagden geen werk ge-
kregènHij was maar blijven rond-
loopen, huiverig om thuis te komen bij
zijne zieke vrouw, dié hij niet helpen kon,
bij zijn arme kinderen, aan wie hij geen
voedsel kon geven.
ontdekte de politie dat de zadelmakers
gezel Rudolf Hennig de moordenaar
moest zijn. Den 6den Februari werd
hij te Berlijn in zijn slaapstee in hech
tenis genomen, maar, even voor hij de
wacht binnen werd gebracht, wist Hen
nig te ontkomen. Hij verdween in een
huis, liep naar den zolder en ontsnapte
over de daken aan de vinnige klopjacht.
Woensdag is het eindelijk aan de
politie gelukt hem te Stettin gevangen
te nemen. Een agent betrapte hem toen
hij een rijwiel wilde stelen, doch toen
deze hem wou arresteeren schoot Hen
nig een revolver op hem af, waardoor
hem een vrij ernstige wond aan het
hoofd werd toegebracht. De agent had
echter nog zooveel tegenwoordigheid
van geest om den man tegen den grond
te slaan. Met behulp van een der toe
schouwers werd hij in het dichtsbijzijnde
politiebureau gebracht.
De daar aanwezige commissaris her
kende hem op 't eerste oogenblik als
Hennig, liet hem onmiddellijk een ver
hoor ondergaan, waarin de man bekende
de gezochte moordenaar te zijn.
Hennig zal nu wel voorgoed onscha
delijk gemaakt worden, misschien zelfs
den strop krijgen. Hij had een goede
Amerikaansche revolver, een nieuwe
dolk, inbrekerswerktuigen, vele scherpe
patronen en 3 mark in geld.
De politie vermoedt dat de herhaal
de diefstallen met inbraak die in den
laatsten tijd te Stettin zijn voorgeko
men, ook door hem zijn begaan.
Een afdeeling van een 50 Fransche
soldaten, zou Dinsdag oefeningen hou
den in de buurt van Chapelle-Janson.
Zij hadden veel wagens en voorraden
bij zich en reden zonder erg den weg
van Chapelle-Janson langs. Toen zij
het plaatsje naderden hoorden zij, dat
de noodklok luidde en weldra stootten
zij op een versperring. Groote stukken
hout maakten den weg onbegaanbaar.
De vreedzame soldaten waren er niet
op voorbereid, dat zij een vijandige
plaats naderden. Maar zij zouden spoe
dig bemerken, dat Chapelle Janson niet
zoo maar veroverd kan worden zonder
vechten. Behalve de doode weermidde
len kregen zij met de levende te doen.
Een woedende menigte viel op hen
aan. Leve de vrijheid! was de kreet,
en meteen vlogen de steenen en stuk
ken hout de soldaten om de ooren.
De mannen waren met knuppels ge
wapend. Een oude vrouw zwaaide met
een braadspit en riep: Weg met de
republiek! Een andere vrouw trof een
onderofficier met een ketel.
De kapitein wilde kapituleeren en
beduiden, dat het maar veldoefeningen
waren en dat zij met de boedelbeschrij
ving niet /an noode hadden. Het land
volk echter, zeker door die wagens in
de meening gebracht, dat de troepen
Maar wat ziet hij bij 't openen der deur
Er brandt een vuurtje in de kachel, die
dagenlang zwart en koud als de dood was
op de tafel staat brood en koffie en zijn
zieke Keetje verwelkomt hem„Willem,
we zijn geholpen... Mevrouw Barends
leende ons geld en dat mogen wij terug
geven, als jij werk hebt, en zij zal mij
versterkende dingen zenden en jou aan
werk zien te helpen. Buurvrouw heeft de
kachel aangemaakt en koffie gezet. Kom,
man, drink gauw een kopje, en er is ook
brood."
Vermoeid, maar met een gelukkigen
glimlach, zinkt zij in het kussen terug.
Vader neemt Teunisje op zijne knie, en
Mevrouw Barends voelt zich den heelen
dag zoo wonder gelukkig. Want helpen is
zalig
Geld, ge hebt engelenmacht!
Over zijn schrijftafel zit hij gebogen en
rekent en cijfert; een glimlach van voldoe
ning ontspant zijne harde trekken, want
de uitkomst der becijferingen was bevredi
gend; met zijne laatste geldactie maakt hij
weer eene mooie winst.
De effecten, waarop zijn linkerarm steunt,
bindt hij bijeen en legt ze in de zware
brandkast, die naast zijn bureau in eene
muurkast verborgen staat; welgevallig glijdt
zijn oog langs de stapels papieren, die met
het openen der ijzeren deur te voorschijn
komen.
„En dan die acht percents schuld van
Van Oeveren," mompelt hij, „die tien dui
zend zou ik nu nergers zoo mooi kunnen
uitzetten! De kerel klaagt wel, dat hu niet
'k zal hem
betalen kan
Gekheid
de kerk kwam plunderen en den buit
weghalen, wilde van geen wapenstil
stand weten. De kapitein had mooi
praten. Een groot stuk hout was het
antwoord. Er waren wel 600 menschen
bijeengestroomd. Zij mikten vooral op
de officieren. De soldaten kropen achter
de wagens en de paarden. Het was een
groote verwarring. De paarden stonden
natuurlijk in een oogenblik op de ach
terste pooten. Twintig minuten hield
de troep stand. Toen liet de kapitein
rechtsomkeert maken. Er zijn verschei
den soldaten en officieren gewond. Er
zijn gendermes naar Chapelle-Janson
vertrokken.
Het opruimingswerk in de mijnen
van Courriéres wordt bijna onmogelijk
gemaakt door de verpestende lucht,
die zich ook reeds op grooten afstand
van de groeven verspreidt, en men
moet voorzorgsmaatregelen nemen om
besmetting te voorkomen.
Woensdag is men op eenigen afstand
kunnen doordringen in put no. 3men
heeft daar een hoop van naar schatting
300 verkoolde lijken gezien. Een leer
ling, die in dien put werkte, is met
eenige anderen aan den dood ontsnapt
hij zal nu een verslag opstellen over
zijn bevindingen.
De meening dat er nog levenden in
de mijn kunnen zijn, vindt geen ge
loof.
Men berekent dat 6000 kinderen bij
de ramp hun vader hebben verloren.
Een ambtelijke mededeeling vermeldt,
dat de Compagnie voor de mijnen te
Courriéres zich zonder gerechtelijke
beslissing in te roepen zal onderwerpen
aan alle gevolgen van de wet van 1898
betreffende de bedrijfsongevallen. Alle
weduwen en weezen, alsmede de ge
wonden zullen de schadeloosstellingen
en pensioenen ontvangen waarop zij
recht hebben. Al zou er 20.000,000 frs.
aan schadeloosstellingen te betalen zijn,
de aandeelhouders verklaren zich er
voor verantwoordelijk, niet alleen tot
het beloop van het maatschappelijke
kapitaal, maar ook daarboven. Op de
uitbetaling der schadeloosstellingen zal
zonder invloed zijn of de belanghebben
den reeds van andere zijde ondersteu
ning hebben ontvangen.
Donderdag werd gemeld, dat er in
de mijnen, op een diepte van 340 M.,
weder brand was uitgebrokeu en het
personeel de mijnen had verlaten.
Uit Berlijn wordt geschreven:
Naar van verschillende zijden wordt
gemeld, zijn de naar Courriéres ver
trokken Duitsche mijn-reddingsbrigades
niet door den Keizer gezonden. Over
de geheele wereld maakt men zich
langzamerhand wijs, dat van Duitsche
zijde in het geheel niets meer kan ge-
wel knijpen
Behoedzaam sluit hij de zware ijzeren
deur, sluit met de noodige voorzorgen het
kunstige slot, sluit de muurkast, sluit zijn
bureau en begeeft zich naar beneden, waar
zijne vrouw hem aan de koffietafel wacht.
Als hij nog bezig is zijn brood dun met
boter te beschrappen, komt het dienstmeis
je binnen
„Meneer, daar zijn ze van de dakloozen
„Van de dakloozenWat gaan
mij die aanWat willen ze
„Man," oppert Mevrouw, met een vrees-
achtigen blik op zijne bleeke, scherpe trek
ken, „wil ik een dubbeltje geven?"
„Een dubbeltje!? Om aan luie
kerels den kost te geven? Neen," wendt
hij zich tot bet meisje, dat nog wacht, „daar
geef ik niet aan!"
En het meisje brengt den man, die bij
de voordeur wacht met de ontvangbewijzen
in de hand voor elke tien centen, die men
wil geven, de harde boodschap over.
Hij gaat verder. God geve, dat hij in
het volgend huis menschen treft, die men
schelijker denken, die willen helpen om
werkloozen werk, dakloozen een dak, broo-
deloozen brood te geven.
„Daar geef ik niet aan!" Het geld sta
pelt zich op in de ijzeren kast, de acht
percents schuld rendeert een aardig som
metje, ook dat gaat in de kast, naast de
andere van vele kanten toestroomende in
komstenEn ginds zijn menschen
zonder werk, zonder dak, zo der brood!
„Daar geef ik niet aan!"
Geld, ge zijt een duivel
nmviiLU