liet Land van Hensden en lltena, de Langstraat en de Bommeierwaard
STORMNACHT.
Uitgever: L. J, VEERMAN, Heusden.
No. 2503. Woensdag 21 Haart
De grootste schat.
FEUILLETON.
1906
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f l.OO,
franco per post zonder prijs verhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 77s ct- Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
avond ingewacht.
Het aloude gezegde: „slechts ineen
gezond lichaam zal een gezonde ziel
huizen," kennen wij allen. Als we ech
ter om ons heen zien hoe soms de ge
zondheid, de grootste schat des levens,
door velen in gevaar wordt gebracht,
ja soms in de waagschaal wordt gelegd,
dan vragen wij ons zelveo wel eens af:
„wordt wel alles m het werk gesteld
om onze gezondheid op den waren prijs
te stellen, haar naar waarde te schat
ten? Nog niet lang geleden werd on
ze wetgeving verrijkt met de zooge
naamde gezondheidswet, waardoor de
algemeens volksgezondheid onder voort
durende contróle wordt gesteld.
Dit is natuurlijk zeer toe te juichen,
maar het ontslaat ons geenszins van
den plicht om een verstandige gezond
heidsleer op ons zeiven en de onzen toe
te passen. De kunst om gezond te blij
ven is in het algemeen beschouwd niet
zco moeilijk als zij schijnt, maar daar
om toch van het uiterste gewicht. Bij
eenige aandacht leeren wij die kunst
ons gansche leven door uit sen reeks
van ervaringen, op zich zelf vaak on-
beteekenend, doch vereenigd van diepen
ziu en groote waaide. In die reeks van
lessen staat wel geschreven als de al
lernoodzakelijkste de leer der matigheid.
Het bekende spreekwoord: „maat baat,
doch verdaad schaadt", heeft een mach
tiger beteekenis dan velen zich wel be
wust zijn. Laten wij eens in feeste
lijke stemming iets meer gebruiken dan
de gewoonte medebrengt, strekken wij
een wandeling verder uit dan dienst
baar is voor onze ledematen, geven w ij
toe aan den drang naar inspanning van
arbeid wij zullen ons niet prettig
gevoelen, ja, soms zelfs de noodlottige
gevolgen der overdaad moeten ervaren.
Het lichaam wordt gedwongen tot
rust, want het is altoos: het te veel"
is de oorzaak van het kwaad. In dit
opzicht schaadt „te weinig" slechts zel
den. De kunst om te leiden een ge
zond leven ligt hierin, dat tusschen
die beide uitersten de gulden midden
weg wordt betracht. Dien weg te zoe
ken is een gewichtig, deel der levens
taak.
Met geweld braken de golven op de
klippen der eilandjes en bespatten met
haar schuim het kleine huis, dat op de
punt van het buitenste eiland lag.
In het kleine kamertje, waar een vet-
kaarsje een mat schijnsel wierp over de
armoedige meubelen, zat geheel alleen een
grijsaard. Hij was bezig een net te verstellen
maar wanneer de windstooten zoo hevig
werden, dat het huisje op zijne grondvesten
schudde, las hij ijverig in den grooten
Bijbel, die opengeslagen vóór hem op de
kist lag. Loods Pelle, zooals hij genoemd
werd, bezat ondanks zijn hoogen ouderdom
nog de kracht, die de eilandbewoners ken
merkt, maar ook de innige godsv rucht, die
men haast overal bij de kinderen der zee
aantreft. Terwijl zij in hunne broze vaar
tuigen de wildste golven trotseeren, ver
ootmoedigen zij zich met kinderlijk ver
trouwen voor Hem, die met één woord de
golven kan doen bedaren.
„Gisteren was het stil; maar vandaag
woedt de zee, zooals ik het in geen tien
jaren beleefd heb", zuchtte de loods Pelle,
terwijl hij vlug opstond. „Het is vandaag
juist tien jaar geleden, dat het schip, waarop
mijn Erik was, op de punt van Hangö
strandde. Dat was juist zulk een storm
achtige dag als nu. Ja, hij is weg", ging
de oude man voort, terwijl hij zijne oogen
afdroogde, „voor altijd weg! Als hij nu nog
leefdeMaar neen, wat geeft het, oude
wonden open te rijten? Hij komt toch niet
terug".
Bij deze woorden, trad hij op het venster
toe, dat op de zee uitzag, en keek naar
buiten, terwijl hij prevelde: „Mijn zoon,
mijn Erik, ach, kon ik je maar ééns zien!
In een andere wereld zal het zeker gebeu-
In onze dagen vinden wij vele men-
schen, welke dien middenweg in een
verkeerde richting trachten te vinden,
deze gaan de maat te buiten door te
groote zorg voor de gezondheid. Men
ontmoet toch dikwerf menschen, die
zoo bevreesd zijn voor hun dierbaar
welzijn, dat zij van zichzelf een levend
laboratorium maken.
Zij raadplegen ijverig de boeken, die
de kunst heeten te bevatten van lang
en gezond te leven en even ijverig ma
ken zij gebruik van de middelen, die
er voor aangewezen zijn. Te vaak zijn
ze gelijk aan den koortslijder, die alle
koortswerende middelen tegelijk innam,
tot zijn gestel eronder bezweek. Anderen
wederom verkeeren voortdurend in de
vrees ziek te zullen worden en passen,
of allerlei leefregels toe, öt onderwer
pen zich aan de eene kuur na de andere.
Waarlijk, dezulken vermorsen tijd en
ld en wandelen rond als levende
voorbeelden hoe men de leer der ge
zondheid niet moet toepassen. Dit raen-
schelijk zwak wordt in onzen tijd wel
eenigszins door de meer moderne weten
schappelijke ontwikkeling in de hand
gewerkt, want groot zijn de vorderin
gen op dit gebied der wetenschap, doch
deze zijn niet meer het speciaal bezit
der geleerden, maar kunnen als ge-
gemeen goed van allen worden be
schouwd.
De nieuwe leer der bacteriën, de
zoogenaamde ziektekiemen, j eg vele
menschen angst aan, velen maken zich
zenuwachtig, omdat zij in die nieuwig
heden duizenden oorzaken zoeken, die
hen bedreigen. Onbekendheid is hier
oorzaak van overdrijving.
Ze durven niets aan te raken, niets
te gebruiken dan na een speciaal onder
zoek, desnoods na ontsmetting of eenig
ander middel om het gevaar af te weren.
In hun overdreven bezorgdheid wordt
soms veronachtzaamd hetgeen vlak voor
de hand ligt om de gezondheid te be
vorderen.
Deze „bacterie" menschen zou men
ze haast durven noemen, vermijden de
gedurige aanraking mei het drissche
water, waardoor de reinheid van het
lichaam en de verfrissing der huid wordt
benadeeld, zij hebben een afkeer voor
toestroorning van ho rlijke frissche lucht.
renwant God is genadig, en Hè, wat
een felle bliksemstraal
„Maar zag ik daar buiten op zee niet
iets bewegen? Groote God! als het eens
een schip was! Dan moet ik naar buiten.
Mijn leven is toch niet veel meer waard.
Het is alleen nog goed genoeg om het voor
dat van mijn medemenschen op te offeren".
„Ha!" riep de grijsaard uit, toen weder
een straal de woedende golven eenige
seconden verlichtte, „een vaartuig, een groot
schipHet strijdt tegen den storm en zal
vergaan, wanneer niet
Loods Pelle zweeg plotseling en viel
eenige oogenblikken op den stoel neêr,
terwijl hij de handen over zijne borst
vouwde. Hij bad. Toen hij zijn gebed ge
ëindigd had, sprong hij op en richtte zijn
gespierd lichaam recht overeind. Spoedig
was hij gereed, met den zuidwester op het
hoofd.
„Ik zal ze redden!" sprak hij zachtjes.
„Moge de Heer mij dubbele kracht geven
Het werd donker in de kamer. Loods
Pelle snelde naar buiten. In het eerst wan
kelde hij onder de hevige windstooten,
maar spoedig herkreeg hij zijne krachten,
en langs het smalle pad snelde hij naar
het strand, waar zijne boot vastgemeerd
lag tusschen twee groote steenblokken,
die haar tegen de golven beschermden.
Daar ginds op het schuimende water
werd een groot schip heen en weder ge
slingerd, alsof het een notedop was. Tegen
de masten zwiepten de verscheurde zeilen.
Nu eens dook het vaartuig zoo diep in de
golven, dat alleen de toppen der masten
nog zichtbaar waren, dan weder werd het
met vreeselijk geweld snel omhoog geheven.
De groote romp kraakte, alsof iiij elk
oogen blik uit zijne voegen zou gaan. Maar
dat alles miste zijn uitwerking op de
rusteloos arbeidende bemanning, die, zooal
niet haar eigen leven, toch tenminste het
aan hare hoede toevertrouwde schip wilde
redden.
Bij den grooten mast stond de kapitein,
een door weer en wind geharde oude zee
zij maken jacht op de eenzijdige voe
dering, kortom de voorzorgen en te
groote voorzichtigheid maken hun angst
vallig in het toepassen van de meest
gewone en degelijkste maatregelen om
een goede gezondheid te bevorderen.
Eveneens schaadt ook weer de over
drijving ten zeerste, wanneer wij in
zorgelooze onverschilligheid voortleven
en ons voordeel niet doen met hetgeen
de nieuwste ontdekkingen op dit gebied
aan het licht brpngen. Zijn het bij
voorkeur de gezondste ouder onze na-
tuurgenooten, die steeds jacht maken
op alles wat gepasteuriseerd, ziektekiem-
vrij gemaakt, ontsmet, chemisch onder
zocht of gesteld is, onder voortdurende
controle! Waarlijk niet! En geluk
kig, want men moet zich niet door
aanhoudende vrees laten beheerschen.
Eerbied hebbende voor de lessen der
wetenschap en ze zooveel mogelijk toe
passende, moeten wij rustig en kalm
onzen weg door het leven vervolgen.
De nuttigs.te les welke de heden-
daagsche menschen in dit opzicht be
trachten is wel deze: „wij moeten ons
eigen lichaam plaatsen onder voortdu
rende controle van ons zelven."
Onze stoere voorvaderen, die veel
onzer moderne wetenschap moesten ont
beren, bewijzen ons te zeer dat de ge
zondheid het best en het meest is ge
baat met te waken voor onmatigheid,
ondoelmatige kleeding, gebrek aan rein
heid, beweging en frissche lucht. De
leer der matiging en der verstandige
voorzichtigheid, als in hooge mate onze
gezondheid bevorderende, worde ons
allen ten zeerste aanbevolen.
ltiii(enlaii(l.
Uit Courrières wordt gemeld, dat de
ingenieurs bijeenkomsten houden op
het bureau der directie, maar dat zij
niet tot een beslissing kunnen komen.
De brand breidt zich al meer en meer
uit. Te Billy-Montigny heeft men uit
put no. 2 nog eenige lijken opgehaald,
die dadelijk gekist en begraven moesten
worden. Een van de Duitsche ploegen
en eenige Franschen zijn daar nog
bezig. Maar het wordt telkens moei
lijker, in dien put af te dalen.
De uitbreiding van het vuur in de
mijn is veel verder gegaan, dan men
bonk. Naast hem stond een jonge man,
wiens oogen opmerkzaam op den kapitein
gevestigd waren, wiens bevelen hij met
krachtige stem herhaalde.
„Kapitein," vroeg de jonge stuurman,
„waar zijn wij nu
„Naar mijn berekening vlak bij de
Finsche Golf."
„De Finsche Golf!" riep de jonge man
levendig uit. „Toch niet in de nabijheid
van Hangö?"
„Waar je tien jaar geleden gestrand
bent," vervolgde de kapitein. „Neen, zoo
ver zijn wij, geloof ik, niet gekomen. Wel
heeft de sterke strooming ons een heel
eind uit den koers gebracht, maar
Een vlammende bliksemstraal deed den
kapitein zwijgen en verlichtte het geheele
dek. Tegelijkertijd brak een groote golf
van achteren over het schip en wierp het
op zijde. De kapitein sprong naar den
fokkemast, maar zoodra hij het touw, waar
aan hij zich vasthield, losliet, werd hij als
een veertje weggeslingerd. Een ontzettende
angstkreet weerklonkhij was over boord
gespoeld.
Dit alles was het werk van slechts eenige
seconden en niemand van de bemanning
had er nog iets van bespeurd, toen de
jonge stuurman uitriep:
„Kapitein over boord l"
Maar zij hadden nu geen tijd voor schrik
en droefheid. De jongeling, in wien de
matrozen evenveel vertrouwen stelden als
in hun verloren kapitein, nam het bevel
over.
Plicht ging boven alles, en niemand
dacht meer over den verongelukte, dan
alleen de jonge man, die nu en dan door
zijn zuchten liet blijken, dat hij temidden
van den vreeselijten strijd tegen de ele
menten veel liefde koesterde voor den man,
die jarenlang als een vader voor hem ge
weest was.
De golf, die den kapitein had medege-
sleurd, werd door een nog geweldiger
stortzee gevolgd; het schip werd opnieuw
op zijde geworpen, en wel zoo hevig, dat
het zoo bleef liggen. Het was een vreeselijk
verwachtte en men spreekt er weer van,
dat de mijn geheel onder water gezet
zal moeten worden.
Na een grondig onderzoek .door den
directeur van het instituut Pasteur te
Rijsel, die daartoe in schacht no. 2
afdaalde, is op raad van dezen deskun
dige van verdere pogingen tot te voor
schijn brengen van lijken afgezien.
Dr. Calmette verklaarde het doorzoeken
van de galerijen voor zeer gevaarlijk;
er behoefde zich maar iemand bloedend
te verwonden na een lijk te hebben
aangeraakt, om zeker doodelijk geïnfec
teerd te geraken. Het is beter, zeide
dr. Calmette, de dooden op te offeren
dan de levenden aan zulke groote ge
varen bloot te stellen.
Men verwacht, dat het besluit geno
men zal worden de galerijen waar lijken
liggen, dicht te metselen en die zoo in
een uitgestrekte begraafplaats te ver
anderen.
De correspondent van het Journal
die verklaart dat hij te Courrières een
nauwkeurig onderzoek naar het aantal
slachtoffers heeft ingesteld, meldt dat
dit meer dan 1475 bedraagt.
De mijnwerkers verlangen dat de
burgemeesters van de bij de ramp be
trokken gemeenten een telling van de
inwoners zullen houden, om het juiste
getal slachtoffers te kunnen vaststellen.
De arbeiders wantrouwen de opgave van
de directie als te laag.
Naar aanleiding van de dreigende
houding door de stakende mijnwerkers
aangenomen (te Billy-Montigny kwam
het reeds tot daden) heeft de Fransche
regeering een groote troepenmacht naar
Lens gezonden.
In voorbeeldige orde hebben de soci
aal-democratische nazaten van de Ber-
lijnsche barrikadenstrijders van 1848
Zondag hun nieuwe betooging tegen
het Puisische klassenkiesrecht gehou
den. Op straat zag het er gewoon uit,
alleen waren er wat meer politieagenten
in de weer dan anders.
's Middags waren er in Berlijn en de
voorsteden meer dan honderd vergade
ringen. In al die bijeenkomsten werd
de volgenne motie aangenomen
„De vergadering teekent opnieuw ver
zet aan tegen het in Pruisen bestaande
drieklassenkiesrecht, dat de Pruisische
regeering op 30 Mei 1849 tegen recht
en wet heeft geoctroyeerd, nadat zij de
kieswet van 8 April 1848, welke het
algemeene, gelijke en geheime kiesrecht
oogenblikeen ontzettende schrik maakte
zich van allen meester. Maar de nieuwe
kapitein behield zijn tegenwoordigheid van
geest. Met een stem, die boven het geweld
van den storm uitklonk, riep hij „Kapt
de masten
De bemanning maakte zich gereed aan
het bevel te gehoorzamen en de bijlen
waren reeds opgeheven, toen een stem uit
de zee tot hen doordrong. Het enkele woord,
dat de opgeheven armen weerhield, was
een lang aangehouden „Halt
De matrozen zagen den kapitein aan,
alsof zij wilden vragenWas dat een
menschelijk wezen of een geest?" Maar
de jonge man was de eerste die tot be
zinning kwam.
„Wie zijt gij, dat gij u in dezen storm
waagt?" vroeg hij met al de kracht zijner
longen.
„Loods I" riep de stem terug.
Na eenige vergeefsche pogingen om een
touw naar de boot te werpen, gelukte het
loods Pelle aan boord te komen. Zonder
een woord te spreken, ging hij met veel
moeite naar het stuurrad, greep het met
krachtige hand aan en beval tegelijkertijd:
„Een marszeil dubbel gereefd op den
bezaansmast."
„Ben je gek, oude man riep de jonge
kapitein, terwijl hij voor het stuurrad
sprong. „Wat in duivelsnaam
,,'t Is de eenige manier om het schip
te redden", antwoordde loods Pelle kortaf,
terwijl hij den stuurman aanstaarde.
„Een marszeil bijzetten", commandeerde
de jonge man, die zichzelf weder meester
was.
Als katten klauterden een paar matrozen
naar boven. Een ademlooze spanning be-
heerschte de zeelieden. Zou het hun mak
kers wel gelukken? vroegen zij zich af.
Maar spoedig spreidde het marszeil zich uit,
werd gespannen en dwong, hoe klein het
ook was, het trotsche schip zich weder op
te richten. In loods Pelle' oogen schitterde
het trotsch, toen hij zag, dat het vaartuig
naar het roer luisterde en zachtjes prevelde
hij: „Nu zal ik met Gods hulp de haven
aan alle Pruisische mannen boven de
24 jaar verleende, al vroeger ter zijde
had gesteld. Een gewelddaad die alleen
mogelijk was doordat de burgerij hare
omwentelingsgezinde geestkracht had
uitgeput en zich gedweeëlijk door de
reactie liet onderdrukken, waarbij zij tot
op dit oogenblik een kieswet heeft ge
duld, welke zij eens zelf als een smaad
en een schande voor het land heeft
beschouwd en gebrandmerkt. De ver
gadering verlangt de eindelij ke afschaf
fing van de achterlijkste en onzinnigste
van alle bestaande kieswetten, het drie-
klassenkiesstelsel, en eischt de invoe
ring van het algemeene, gelijke, recht-
streeksche en geheime kiesrecht voor
alle burgers boven de 20 jaar, zondei
onderscheid van geslacht en op den
grondslag van evenredige vertegen
woordiging."
De troepen van het Berlijnsche gar
nizoen zijn Zondag weer den geheelen
dag in de kazernes gehouden.
De correspondent van de N. R. Cl.
te Weenen schrijft: Een vermakelijk
zaakje had hier onlangs voor het kan
tongerecht plaats. Een dienstmeisje ver
langde namelijk, dat haar mevrouw ver
oordeeld zou worden tot het betalen
van 14 dagen loon, omdat zij onrecht
matig op staanden voet door haar was
weggezonden. Gevraagd waarom, ant
woordde mevrouw, dat zij brutaal ge
weest was en haar had uitgelachen. En
daarop begon het dienstmeije te ver
tellen wat er gebeurd was. Mevrouw
verdacht namelijk haar dierbaren echt
genoot, dat als zij na het middageten
een dutje ging doen, hij naar de keu
ken ging om met het meisje wat te
vrijen. Om nu achter de waarheid te
komen, was zij stilletjes in de kolen-
kist gekropen, die in de keuken stond,
om haar man op heeterdaad te betrap
pen. Zij wachtte dus in begrijpelijke
spanning op wat er gebeuren zou. Maar
er gebeurde niets haar man kwam niet
en daar zat ze nu in die vuile kist met
haar gebakken peren. Dat was reeds
onaangenaam, maar kritiek werd haar
toestand toen de meid het afval van
net eten, de aardappelenschillen en den
vuilen boel in de kolenkist gooide,
welke fraaiigheden „pflichtmassig" op
haar mevrouw neerkwamen. Dat maakte
hare positie onhoudbaar, en zoo ging
de deksel met een ruk op en mevrouw
verscheen als de geest van Banco uit
die smerige kist, zoodat de meid hevig
schrikte en gilde dat er een dief was.
wel vinden".
Het schip, door het kleine zeil voort
gedreven, stormde nu vooruit en scheen
aan de golven, die het eerst in hare om
arming bijna verpletterd hadden, te zullen
ontsnappen. Het vertrouwen der bemanning
in den loods werd ieder oogenblik grooter
en allen waren het er over eens, dat alleen
zijn raad hen en het schip van een
wissen ondergang had gered.
Vooral de dankbaarheid van den jongen
kapitein uitte zich op bijzonder levendige
wijze. Hij omarmde den ouden man en
riep uit: „Naast God heb ik aan u onze
redding en die van het schip te danken.
Ik zou gaarne uw gezicht zienmaar daar
mede zal ik wel moeten wachten, totdat
het dag wordt. Zijt gij ver van huis?"
„O, neenantwoordde loods Pelle, terwijl
hij onafgewend naar het kleine zeil staarde,
dat helder in den donkeren nacht blonk.
„Maar zeg mij eens", ging hij voort,
terwijl hij zich voorover boog tot bij het
gezicht van den jongen man, „gij zijt, zoo
ver ik zien kan, nog jong, en toch reeds
kapitein op dit groote gchip?"
„Neen", antwoordde de jonge man droe
vig, en nu verhaalde hij het ongeluk, waar
door hun kapitein was weggerukt. „Maar
den ouden man zal ik nooit vergeten, want
zonder hem zou ik niet geworden zijn, wat
ik nu ben. Tien jaar geleden redde hij mij
met gevaar van zijn eigen leven op de
punt van Hangö en sedert dien tijd zijn
wij geen enkelen dag van elkander geschei
den geweest. Vrede zij zijn nagedachtenis!"
Loods Pelle kuchte eens en bromde eenige
onverstaanbare woorden. Hij wilde nog ééne
vraag doen en wel de allergewichtisrste;
maar het gevaar, dat nog niet geheid voorbij
was, dwong hem al zijne aandacht aan het
schip te wijden. Nu hij het zoo ver ge
bracht had, wilde hij het ook in veiligheid
brengen. Dat was zijn plicht.
Toen de eerste stralen der morgenzon
door de wolken heenbraken, kwam het flinke
vaartuig in kalmer vaarwater.
Loods Pelle had het tusschen de klippen
Naar het Duitsch.