.and van üeosden en Altena. de Langstraat en de Itommelerwaard.
ZWIJGEN.
Door sip scill.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heugden.
No. 2534. W oensdag O Juni.
FEUILLETON.
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00,
franco per post zonder prijs verhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
1906.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 77s Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
avond ingewacht.
Volgens etn spreekwoord is het goud.
Maar er dient onderscheid gemaakt.
Er is zwijgen èn zwijgeneen goed
en een kw ad, een mooi en een leelijk,
een verbeven en een laag, een moeilijk
en een gemakkelijk zwijgen. Nooit meê-
praten, waar van iemand slechts wordt
beweerd, kan heel goed zijn nooit ver
tellen wat men beloofd heeft geheim
te houden is braaf; niet antwoorden op
laaghartig gezwets kan hoog wezen
zich niet verdedigen, als men 't onmo
gelijk doen kan zonder een groot alge
meen belang te schaden, is moeilijk.
Maar rustig iemand laten bekladden,
terwijl men weet, dat het ten onrechte
geschiedt, is leelijkmaar niet protes
teeren, waar men dwaling ontwaart, is
gemakkelijk maar voor eigen voordeel
den mond houden, waar spreken nuttig,
doch gevaarlijk wezen kan, is laag.
Al deze. waarheden zijn eenvoudig
in theorie. Toch weet de verstandigste
mensch met immer of hij spreken of
zwijgen zal. Er is niemand onder u,
die nooit voor het moeilijke vraagstuk
heeft gestaanMoet ik zeggen wat ik
weet, óf het voor me houden Bij voor
genomen huwlijken kan de vraag in u
opkomen Moet ik zeggen wat ik weet
van dien aanstaanden echtgenoot Bij 't
vernemen van onderhandelingen over
belangrijke zaken, kunt ge u moeten
afvragen: Is 't noodig, dat ik vertel
het verleden van een der contractanten?
Bij t ontmoeten van iemand in een
kring van bevrienden zult ge u wel
eens hebben zien gesteld voor 't moei
lijke probleem Moet ik voor dien man
waarschuwen ot is het beter, dat rk
mijn weienschap of mijne vermoedens
voor me houd? Wie veel menschen
kent, staat herhaaldelijk voor zoo'n
uiterst moeilijk geval. Hoe nauwge
zetter de mensch boeten mag, hoe vaker
hij behoort tot de categorie van perso
nen, die niet weten wat ze zullen open
baren en wat ze moeten verzwijgen.
Enkel oppervlakkigen weten precies
wat ze hebben te doenpraten. Enkel
baatzuchtigen weten dat ook: zwijgen,
22)
waar spreken gevaarlijk wezen kan
voor den spreker.
Nu zijn er tweëeriei algemeene stel
regels, die door tweeërlei groepen van
menschen in toepassing worden ge
bracht. De eene luidt: „Zeg zoo veel
mogelijk wat ge weet"; de andere:
„Zeg zoo weinig mogelijk wat u be
langrijk voorkomt". Voor den eersten
stelregel pleit, dat door de toepassing
worden bevorderd waarheidsliefde, ge
meensebapszin, gezelligheid. Yoor den
anderen pleit, dat door de toepassing
worden beteugeld het verspreiden van
losse geruchten, laster, oppervlakkig
oordeelen. Toch heb ik een voorkeur
voor den eersten. Want, per slot van
rekening, zouden wij heel wat verder
komen op moreel gebied, indien de
menschen openhartiger waren. Praten,
getuigen, behoeft niet oppervlakkig te
wezen of onvoorzichtig. Zwijgen is maar
een negatieve deugd in de meeste ge
vallen. Zwijgen is wel héél gemakke
lijk, doorgaans. In het openbaar leven,
bij debatten over personen, is het nog
aanbevelenswaardig in de schatting der
me38te menschen. Yandaar dat naar
een candidaat voor de Yolksvertegen
woordiging doorgaans minder grondige
informaties worden ingewonnen door
den kiezer, dan diezelfde kiezer ver
langt, alvorens hij een knecht of een
arbeider in dienst neemt. Aan den ver
tegenwoordiger vraagt men Wat zegt
u Aan den werkman vraagt men
Hoe is je gedrag? Dit wel te verstaan,
in het openbaarachteraf neemt men,
in daartoe aangewezen colleges, zeker
wèl grondige informaties naar den can
didaat. Maar over den aard daarvan
is openbaar dt bat uitgesloten. Men zwijgt
over quaesties „van persoonlijken aard".
In den dagelijkschen omgang wordt
de zwijger beoordeeld bij geruchte. Hij
is altijd een uiterste. Let maar eens op:
heel dom, heel verstandig, heel onnoo-
zel, heel geleerd, heel geslepen
Dat zwijgers middelmatige menschen
zijn, wordt niet licht aangenomen. Dat
komt, omdat er twee soorten van gezel
schapszwijgers bestaanzwijgers, die
zeer de aandacht trekken, naast andere
die men nooit oplet. Zwijgende vrou-
wen, bijvoorbeeld, vallen doorgaans niet
op. Men vergeet ze. Eveneens doet
men het kleine, magere, uiterlijk niet
bijzondere mannen. Maar de reus, die
zwijgt, de zwaargebaarde, die stilletje
speelt, de rijke, aanzienlijke, machtige
zwijger valt veel meer in 't oog dan
de dito dito praatgrage. In hun zwij
gen 8ch uilt een macht, een prestige.
Maar dit mag niet zoo in 't alge
meen worden gezegd, 't Hangt alweer
af van de omgeving, waarin ze zijn.
Aan een kleinen d'sch, op een kleine
sociëteit, maakt de zwijger indruk. Hij
wordt vergeten in groot gezelschap.
Yoor den lachlust nochthans mag
de voorzichtige zwijger zich niet bevei
ligd achten. Ons gemeenschapszin wreekt
zich gauw. Om te weten hoe dwaas
wij zwijgen vinden, als we er maar
op letten, moet ge eens eenige zwij
gende menschen waarnemen, bijvoor
beeld in een wachtkamer van een mi
nisterie, een arts en dergel. of in een
spoorwegrijtuig. Wantrouwend duwt
ieder zich in zijn hoek. Ik veronderstel,
dat het te donker is om te lezen, dat
er niet wordt geslapen. Zie ze dan
turen, nadat ze elkaar hebben opge
nomen van voetzool tot kruin. l)e een
zucht, de ander kucht, een derde snuift,
een vierde zit te wiebelen, een vijfde
trommelt op iets met zijn vingers, en
door dat zuchten, kuchen, snuiven,
wiebelen en trommelen gaan ze elkaar
vreeselijk hinderen. Want zwijgen
maakt velen onverdraagzaam. Wie alles
verdraagt van een buurman, die zeurt
over 't weer en den oorlog, zit van
binnen te koken om eon buurman, die
heel onschuldig geluid of beweging
maakt. Ja, tot haat kan die kokerij
worden, als 't maar lang duurt. De
gemeenschapszin wordt niet straffeloos
onderdrukt en ik heb 't eens bijgewoond,
dat een paar zwijgende reizigers woe
dend op elkaar werden, zóó erg, dat
hun oogen bliksemden, omdat ze
allebei hetzelfde raampje open wilden
hebben, maar niet allebei even laag
In vrede en gezelligheid zouden ze
gereisd hebben, indien de een den an
der vooraf maar om een lucifer had
gevraagd
Btiiiteiilanri.
Pierre Mille, de correspondent van
de Temps te Madrid, schat het aantal
dooden, veroorzaakt door de ontploffing
van den bom te Madrid, op 25 en het
aantal gewonden op over de 60.
Nummer 88 van de straat Mayor is
vlak bij het hoofdbureau van politie.
Vóór het rijtuig van het koninklijk
paar vertelt Mille kwam het rij
tuig van de koningin-moeder. De stoet
ging heel langzaam, stapvoets, zooals
dat bij belangrijke plechtigheden be
hoort. De koets van de koningin-moe
der ging even iets langzamer, en om
den afstand te bewaren, hield de koet
sier van de bruidskoets juist de teugels
in toen de bom geworpen werd.
Daardoor viel de bom niet op de
koets, maar vóór de koets, op een van
de paarden.
Tegenover nummer 88 was een tri
bune, die vol menschen stond.Van die
menschen is er geen getroffen. Van de
toeschouwers op deze tribune zijn er,
die getuigen dat zij twee knallen heb
ben gehoord, bijna tegelijkertijd, en een
of twee personen zeggen, dat er tege
lijkertijd een ruiker naar beneden viel
uit een van de bovenramen van num
mer 88. De uitwerking van de ont
ploffing was vreeselijk: een slachting
op straat om het rijtuig des Konings,
en een slachting in de bovenverdiepin
gen van het huis.
Op straat stroomde het bloed aan alle
kanten. Een der jongemannen op een
van de acht paarden van het koninklijk
rijtuig, nog bijna een kind, werd het
hoofd afgeslagen en de buik open ge
reten. Een kapitein en twee luitenants
lagen dood, twee of drie soldaten lagen
dood, een kind lag op den grond met
tot pap geslagen hersenpan, tal van
soldaten gekwetst. Van de paarden van
het koninklijk rijtuig was er een dood,
een paar andere waren zwaar getroffen
en alle hadden wonden. Het waren
schimmels en die zagen er weldra uit
als na afloop van een stierengevecht.
Het rijtuig bleef overeind staan, maar
het helde over, want er was vanonder
iets aan gebroken, de glazen van het
rijtuig waren vergruisd. Het koninklijk
paar was als door een wonder onge
deerd, zegt Mille.
De Koning, zegt hij, werd bleek, maar
behield zijn tegenwoordigheid van geest.
Hij sprong uit het rijtuig en riep luide
Niets, wij hebben niets! Toen hielp hij
zijn vrouw uitstappen. Hij trok haar
sluier neer, dat zij het afgrijselijke
tooneel niet zou zien. De treeplank was
met bloed bespat en de rokken van
de Koningin sleepten door het bloed.
Achter de koninklijke koets kwam,
leeg, de koets, waarin Ena 's morgens
als bruid naar de kerk was gebracht.
Daar stapte het echtpaar in Eenige
oogenblikken later zei de KoningIn
Parijs was het ook 31 Mei.
Het huisnummer 88 is een van de
hoogste huizen van Madrid, 5 verdie
pingen. Op de bovenste verdieping is
een man dood gevonden, die nog niet
herkend is. Op de andere verdiepingen
zijn 8 menschen gedood en verscheiden
gewond. In de entresol is de markiezin
van Tolosa en een meisje van 13 jaar
doodgeslagen. Op het balkon en in
het salon van de verdieping daarboven
zijn drie of vier menschen gedood en
de anderen, die daar waren, zijn ge
wond. De gouvernante der familie Tolosa
werd een arm afgescheurd.
Alles wijst er op, vindt Pierre Mille,'
dat er inderdaad twee bommen zijn
geworpen, waarvan een terecht is ge
komen op een balkon van het huis en
de ander op straat op een paardlengte
van de koets.
Vrijdagmorgen, voor het ontbijt, reden
Alfonsus en Ena alweer in een auto
mobiel door de stad, zonder geleide.
De menigte in de straat juichte het
koninklijk paar uitbundig toe, en wie
vlug ter been was trachtte een eind
mee te loopen met den motorwagen.
Mateo Moran, de pleger van den aan
slag, is gevangen genomen en heeft
zelfmoord gepleegd. Het was te Tor-
rejon de Ardoz, een dorp aan den spoor
weg op 20 K.M. afstands van Madrid.
In een muildrijverskroegje vlak bij het
station kwam Zaterdagnamiddag een
vreemdeling binnen en vroeg er wat
te eten en te drinken. Maar verlegen
geworden onder de nieuwsgierigheid
van de bezoekers der herberg, stond
hij op en betaalde. Toen waarschuwde
de herbergier een gendarme, die Moran
buiten hot dorp inhaalde en hem om
zijn papieren vroeg. Moran antwoordde,
geen papieren bij zich te hebben, doch
zich gemakkelijk te kunnen legitimee-
ren. Hij zou seinen naar Madrid. Hier
toe ging de gendarme met hem naar
Uit het Duitscli.
Nu werden er in het huis van mevrouw
Schmidt treurige dagen beleefd. Malwine
was vertrokken, en moeder en zoon zagen
elkander niet meer. Het was Arnold alsof
met zijn nicht de goede engel het huis
ontvloden was, en er waren oogenblikken
dat hij van ganscher harte naar het meisje
verlangde. Hij gevoelde zich recht ongeluk
kig, want ondanks zijn liefde voor Ilse,
knaagde de smart wegens zijn moeder toch
niet minder hevig aan zijn hart die
moeder, die hem, zoolang hem heugde, zoo
teeder had liefgehad; zijne moeder, van
wie hij nooit geloofd had dat iets anders
dan de dood hem zou kunnen scheiden!
Eens had hij beproefd toegang tot haar
te verkrijgen, maar tante Justine had hem
afgewezen. „Zij wil je niet eer zien voordat
je van dat meisje af bent." Dat was het
eenige wat zij hem antwoordde, en dus bleef
Arnold weg. Daarentegen maakte hij met
bijna koortsachtige haast toebereidselen om
te trouwen. Hij rekende er vast op, dat
zijn moeder wel zou toegeven als de zaak
eenmaal haar be.dag had gekregen; dan
was de eigenlijke oorzaak van haar toorn
weggenomen, en geen hinderpaal kon meer
tusschen hem en Ilse geschoven worden.
Daarom geheel haar verder leven met hem
in onmin te blijven, neen, dat zou zijn
moeder niet over zich kunnen verkrijgen.
Hij moest maar afwachten, geduldig af
wachten, en dewijl dit bovendien ook het
meest met zijn karakter overkwam, schikte
hij zich daar gewillig in.
HOOFDSTUK X.
De lentezon scheen helder op de bloeien
de viooltjes en krokussen, die zij reeds te
voorschijn had gelokt, kuste "de knoppen
der boomen en straalde vriendelijk in de
kleine dorpskerk, niet ver van de residen-
tie, waar, op dienzelfden schoonen lentedag
Arnold en Ilse voor het altaar stonden.
Stil en heimelijk, slechts in het bijzijn van
twee getuigen, lieten zij zich trouwen, en
de reiswagen stond reeds voor de kerkdeur,
om het jonge paar in den vreemde te bren
gen.
Arnold hoopte, dat, als hij terugkwam,
zijn moeder verzoenlijk zou denken; nu
liet het nog slechts een licht smartelijk
gevoel bij hem na, dat het niet zoo was,
want hij was gelukkigen gelukkig en
vol hoop verliet hij de kerk, wierp een
dankbaren blik naar de zon op, die hem
een goed voorteeken toescheen, hielp zijn
jonge vrouw in het rijtuig, en reed het
zonnige, omsluierde verschiet tegemoet.
En daarbinnen in het oude huis was
het ook levendig. Koffers werden uitgedra
gen en op een anderen reiswagen gezet, en
aan het venster van de eerste verdieping
stond een bejaarde vrouw met wit haar
en een gebroken hart, zag naar buiten in
de zon, die lachend de aarde bescheen en
terwijl zij de hand harer schoonzuster vatte,
en naar het slaan der pendule achterhaar
luisterde, zeide zij „Justine, nu spreekt
hij het beslissend woord uit! Ik heb mijn
zoon verloren, mijn eenige wij zijn voor
altijd gescheiden!
En twee heete tranen rolden over de ge
rimpelde wangen en vereen igden zich op
de bevende kin, en vielen als zware druppels
op den grond.
De reiswagen voerde een gebroken moeder
hart de stad uit, ver van het geliefde oude
huis een donkere, koude toekomst in, naar
haar afgelegen landgoed in het hart der
provincie, om in de woning, waaraan zij
zoo gehecht was, voor een nieuwen stam
plaats te maken.
Eichdorf was een schoon landelijk oord.
Het bosch grensde aan den grooten, lommer
rijken tuin.
Terwijl de geur uit de bloemen opsteeg
en de oude vrouw in haar armstoel tegen-
ademde, had zij waarlijk geen reden om
haar verblijf hier als ballingschap te be
schouwen, des te minder omdat zij het
zelve gekozen had. Mevrouw Schmidt had
het breiwerk in haar schoot laten glijden,
haar oogen vielen meer en meer dicht, de
diepe rimpels, door verdriet op haar gelaat
gegroefd, werden gladder. Zij sliep in.
Óf sliep zij toch niet, droomde zij ook
niet? Nog was het warme, heldere zonne
schijn om haar heen, maar op den breeden
weg zag zij nu een lijkkist, die op de
schouders der dragers heen en weer slin
gerde, en een lange stoet vrouwen, mannen
en kinderen liep er achter; het geheele
dorp was bijeengekomen, en zij wist dat
het haar lijkkist was, die daar gedragen
werd. Angstig vorschte haar blik onder de
rouwdragenden naar een geliefd gezicht,
een rood, goedhartig gezicht, met vlaskleu
rig haar, dat zij dagelijks in waken en
droom en zag naar haar zoon. Maar zij
vond het niet. En al angstiger zocht zij,
hoe langer hoe wr nhopiger werd haar wensch
hem te zien het was alsof de zaligheid
harer ziel daarvan afhing. Te vergeefsEn
nu kwam de laatste en hij was er niet bij
geweest. De zware, treurige stoet bewoog
zich reeds in de verte. Met een gil en
badend in zweet, sprong zij overeind.
Daar lag de weg nog als te voren in den
zonneschijn voor haar. Schuw zag zij rond,
maar overal was het licht en helder; zij
had gedroomd. Doch uit dien droom ont
stond iets anders. Mevroyw Schmidt zag
strak omhoog naar den hemel, naar de
kruinen der boomen, die onder een zacht
koeltje schenen te fluisteren van vrede en
verzoening! En „vrede, verzoening" her
haalden haar lippen.
Vrede, verzoening! Haar gelaat sta aaide
als van een hemelschen glans. Waarom was
zij zoo streng jegens haar zoon, haar lieve
ling, geweest? Kon hij niet een goede keus
gedaan hebben? Zij had er immers niet
eens naar onderzocht. Een vurig, nameloos
verlangen vervulde eensklaps haar hart, en
dat was een zalig verlangen, op welks ver
vulling zij hoopte.
„Mijn jongen, mijn lieve zoon!" fluisterde
zij, en toen zij daarmede de toovermacht
verbroken had, stroomden verzachtende
tranen haar langs de wangen, en de ijs
korst om haar hart smolt. „Neen, ik wil
niet verlaten naar het graf gedragen wor
den; je zult bij mij zijn, jij en je vrouw.
Ja, zy moet uwer wel waardig zijn, anders
was je zeker reeds lang bij je moeder terug
gekomen. Denk je nog weieens aan mij,
en waar zou je nu wel wezen?"
Juist kwam Justine op het breede tuin
pad aan haar lange magere gestalte scheen
een uitroepingsteeken van het noodlot. Me
vrouw Schmidt stak haar de hand toe, glim
lachte en zeide: „Ik wil mijn jongen ver
geven, Justine. Vrede, verzoening! Wie weet
hoe kort ik nog maar te leven heb, en je
zult mij helpen om hem te vinden."
Justine legde haar werktasch op de tafel,
en zag haar schoonzuster met een strengen
blik aan. „Dat zou ik niet doen, Magdalena,
maar ik kan je niet beletten, zwak te zijn.
Zoolang ik leef, zal ik altijd weten wat ik
Christiaan als zijn zuster verschuldigd ben."
Magdalena schudde glimlachend het hoofd.
„Een moederhart denkt anders; wie weet
of Christiaan wel zoo streng geweest zou
zijn als ik. Hij zal mij vergeven, Justine,
maar ik kan niet anders. Denk eens
mijn zoon, mijn lieve jongen, zou terug
komen, en ik zou hem weer verstooten?
Neen, op den drempel wil ik hem dit
maal te gemoet gaan, en Ilse, mijn doch
ter, ook."
Justina zat onbeweeglijk, en keerde haar
schoonzuster haar scherp profiel toe; als
een leelijke, donkere vlek teekende het zich
tegen de lichte lucht af. Zij hief de oogen
niet van den grond op, waar een zonne
straal op een kleinen, blinkenden kiezelsteen
speelde, en zweeg.
Voor Haar was die kleine kiezelsteen op
dit oogenblik niet het onschuldige steentje
van zooevenhet was de vlam van een
waskaars geworden, en zij zag zich daar
voor staan, zooals onlangs, toen zij tusschen
haar vingers een brief met het postmerk
Napels hield De roode vlam lekte dien
brief aan beide zijden; de randen van het
papier werden zwart, en opeens brandde
het. Ilse las zij uw zoon geliefde
moeder eindelijk vergeving zes maan
den zoo langtoen kon zij het
niet langer uithouden en wierp het op den
grond, waar het verkoolde. Al deze bijzon
derheden herinnerde zij zich nauwkeurig,
en nu kwam er een lastig geval bij haar
op dat was het gevoel van schuld
Had zij recht gehad om zoo te handelen
als zij gedaan had Neen Nu moest
zij het diep in haar hart begraven, opdat
niemand haar er van zou kunnen beschul
digen.
„Zou je denken, dat hij mij spoedig zal
schrijven?" vroeg mevrouw Schmidt. „Het
heeft mij verwonderd, dat hij het nooit be
proefd heeftmaar ik ben ook zoo hard
tegen hem geweest, en hij heeft nu ook wel
wat beters te doen. Laat zien Ja, 't is nu
zes maanden geleden dat de kinderen ge
trouwd zijn; hij had toch wel ééns tijd
kunnen vinden om mij te schrijven, een
enkele maal, in al dien tijdÊen zucht
ontglipte haar.
„Daar zie je uit, hoe weinig hij er zich
aan stoort of je hern verstooten heb. De kin
deren hebben geen hart" voor hun ouders."
„O, neen, mijn zoon heeft mij altijd in
nig lief gehad, Justine, en hij zal mij zeker
schrijven, en hij zal terugkomen ook, op
dat mijn oogen hem nog eenmaal zien,"
zeide zij, vol vertrouwen. „Maar jij zoudt
me een genoegen kunnen doen: schriji
eens, neen, vandaag nog, aan Rika, die
in de stad achtergebleven is, en vraag haar
of zij ook bericht van mijn zoon heeft dat
hij misschien terugkomt. Wil je zoo goed
zijn, Justine?"
Justine knikte en voldeed aan het ver
langen der moeder, half wenschende dat
het te vergeefs mocht zijn, half misnoegd
op zich zelve over haar ongepaste bemoeiing.
De eene dag na den anderen verliep, en
Magdalena wachtte te vergeefs op eenig
bericht. In de stad was geen enkele regel
aangekomen, die eenige inlichting gaf waar
Arnold zich ophield, en naar Eichdorf
ging geen tweede brief. Hoe kon Arnold
vermoeden, dat daar het moederhart, dat
hij onverzoenlijk waande, met duizend
kwellingen kampte, die eindelijk in een
koortsachtige verwachting overgingen Haar
gezondheid was geschokt, en dagelijks
voelde zij haar krachten afnemen. Mocht
zij nog slechts eenmaal, een enkele maal,
haar innig geliefden zoon wederz'. 7:i
wist, dat dit het eenige was. w->
dien zij al meer <-n meer w
zou kunnen afweren De bladeren v u
yan do boomen, en nog altijd zat zij des
yoormiddags wachtend aan het hooge ven-