Hel Land van Heusden en illena, de Langstraat en de Boinmeierwaard. Vriendelijkheden. Door eigen scMi Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. No, 2552, Woensdag Augustus, 1006. FEUILLETON. VOOR Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.00, franco per post zonder prijs verhooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel meer 7 Va ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag avond. ingewacht. Er zijn van die kleine dingen, die ons leven veraangenamen, zonnestralen, die, plotseling schijnende over het don ker van strijd en leed, een glimlach breDgen om onze lippen. Zij komen van overal. Het is een frisch koeltje, dat om ons hoofd waait, wanneer wij ver moeid van veel arbeid naar buiten tre den,of een kindergezichtje, datlachend naar ons buigt, waar we, bezorgd of angstig, peinzend weg staren in de toe komst. Maar het ziju ook telkens woor den en blikken van anderen, die even maar onze ziel beroeren en ons weer moed en vreugde geven voor langen tijd. Wij achten er soms nauwelijks op, we begrijpen vaak niet wat het is, dat ons zoo plotseling temidden van zorg of leed doet glimlachen en het leven, dat juist nog zoo donker scheen, weer kleurt met zonneschijn en vreugde. Ze zijn te klein die dingen, die even langs ons gaan en wij verwachten ons heil altijd van iets gewichtigs en groots. Wanneer we dagen doorleefd hebben in sombere zorgen om dit of dat of in droefheid, dan kan het gebeuren, dat we eensklaps als omgekeerd zijn, dat het leven weer zijn zonnigsten lach voor ons schijnt over te hebben. En we staan zelf verwonderd over die verandering in ons. Maar is het niet soms geweest, dat we hier of daar onder de hooge hoo rnen van een klein huisje aan den kant van den weg een paar vriendelijk-lachen- de kindergezichtjes zagen, 'n jonge moe der, wier oog met een blik van wel gevallige liefde op haar kinderen rustte? Is het niet soms geweest, dat we een klein beekje in de zonneschijn zagen glinsteren onder koel overhangend ge boomte? Hoorden we soms niet plotse ling, térwijl we bij het open raam te peinzen zaten, uit dien hoogen boom van onzen tuin een blij vogellied op- schallen? We zijn het vergeten al, maar ongemerkt heeft het ons in beslag ge nomen, door ons van de sombere duis ternis, waarin onze ziel leefde, weer plotseling een uitzicht te gunnen op de kleurige lichtheid en de vreugde van het leven. Zoo is het ook met zooveel wat de menschen aan ons doen. Als we in „Wil je me dan verlaten?" riep hij uit, en greep haar bij het handgewricht, dat hij als in een schroef omklemd hield. „Ver geet je, welk offer ik je door óns huwelijk heb gebracht, dat ik voor niets terugge deinsd ben, toen het er om te doen was tusschen u en mijn moeder te kiezen?" „Van dat offer heb ik al zoo dikwijls moeten hooren," zeide zij smadelijk. „Je hebt wel gezorgd, dat ik het niet kon ver geten. Uit eiken hoek van je huis grijnst mij, de onwelkome indringster, het spook van het verleden aan. Tusschen u en mij stond de schim van je moeder, en joeg mij even zeker het huis uit, als de levende het gedaan zou hebben. Wat was ik voor u, wat kon ik voor u zijn, nadat je zelfs de aanmatigingen van je huishoudster tegen over mij geduld hebt, nadat je me van mijn kind hebt afgehouden, om het aan haar zorg toe te vertrouwen? Wat bleef mij anders over dan de wereld, vreemden, bij wie ik mij aansloot, omdat mijn toe stand onhoudbaar was?" „Je hebt gelijk, Ilse," zeide hij, beschaamd voor zich ziende, „maar nog is het niette laat. Laten we hier van dan daan gaan, leef voor mij, voor ons kind. Je zult in alles je zin hebben, maar zeg me, dat je mij nog liefhebt, dat weer goedgemaakt kan worden wat verkeerd was, dat je mij trouw gebleven bent." Hij zag haar smee- kend, bijna in vertwijfeling aan, maar het was er het rechte oogenblik niet voor. „Als je vroeger zoo gesproken hadt," zeide zij op driesten toon, „wie weet of alles dan 'niet anders geweest zou zyn; maar zooals droefheid zijn of zorg, dan zijn niet altijd veel woorden noodig om ons op te beuren. Een enkel vriendelijk woord maar van medevoelen of een blik van verstandhouding is meestal voldoende en kan veel meer doen dan vele goed gekozen woorden. Maarniet alleen in de dagen wanneer een bizonder leed ons treft, ook in den gewonen gang van ons dagelijksch leven kunnen die en kele woorden ons zoo goed doen. Ja, wo hebben ze noodig. En omdat wij zeiven ze noodig hebben, moeten wij ze ook voor andere menschen gereed houden. Sommigen doen dit als van zelf uit de goedheid van hun hart. An deren laten het opzettelijk, als met de onuitgesproken vraag op de lippen: „Ben ik mijns broeders hoeder?" Maar er zijn er ook zoo heel velen, die ze achterwege laten, die allerhande kleine vriendelijkheden, omdat ze niet beseffen wat zo er mee doen kunnen aan hun ne medemenschen, terwijl ze hun zoo weinig moeite kosten. En dat komt, omdat ze, als we reeds zeiden, er niet op achten, voor zich zeiven niet en voor anderen niet. Kleine vriendelijkhedenDaar komt u een goeie kennis tegen en houdt u staande. Hij heeft onaangenaamheden gehad met een ander, een patroon, een bediende, een vriend misschien. Gij hebt juist iets dringends omhanden of zaken aan uw hoofd. Uw eerste opwelling is misschien u met een paar korte woor den van hem af te maken en uws weegs te gaan. Maar bedenk u eveu. Denk u een oogenblik de gemoeds stemming van een ander en zeg een enkel woord, dat bewijst, dat ge zijn verdrietige stemming begrijpt en nog een ander om hem er over heen te helpen. Het kost u slechts een oogen blik tijd en ge hebt een ander een vriendelijkheid bewezen, die misschien zijn heelen dag van aanschijn veran deren doet en goed maakt. Iets anders. In een groote stad gaat een oude buitenman. Hij is op weg naar zijn kinderen, die hier wonen, maar te hard werken moeten om hem te kun nen afhalen. Moeilijk gaande met de zware pakken, waarin van allerlei zit, dat hij voor zijn kleinkinderen mee brengt, vraagt hij telkens den weg, te *eel uit zijn gewone doen om de haas tige aanduidingen der stadsmenschen te volgen. Juist heeft hij weer iemand het nu eenmaal is, blijft scheiding tusschen ons het beste. Je denkt dagelijks aan het offer, dat je me gebracht hebt; voortaan staat er niets meer tusschen u en de her innering. Wat je van me gemaakt hebt, vraag daar niet verder naar, maar het tijd stip is voor mij gekomen om den beslis- senden stap te doen. Ik breek met mijn geheele omgeving, omdat ik mijzelf, mijn hart, mijn gevoel getrouw wil zijn. Ik weet wel, dat men steenen op mij zal werpen, maar daar beef ik niet voor terug, en „Ilse, Ilse," riep hij, met ontzetting, „spreek je in ernst? Wil je mij, wil je je kind verlaten, je eed breken, dien je me voor het altaar gezworen hebt? Dat kan je geen ernst zijn." „Ben ik je dan onontbeerlijk, ben ik je dan van eenig nut? Weet mijn kind van mij, verlangt het naar mij Je hebt je goede vrienden, die je tegen mij innemen en mij spoedig zullen vervangen; het kind houdt meer van Rika dan van zijn moeder. Voor wien zou ik van mijn geluk afzien? Wie dankt mij er voor, als ik een plicht doe, die niemand begeert?" „Ik vorder dien plicht van je," barstte hij nu, blakend van toorn, uit, en schudde haar in zijn drift heftig bij den arm, „ik vorder van je, wat je aan mijn naam ver schuldigd bent. Je heet mijn vrouw, en eer zou ik je dooden dan dat je dit onzin nig plan ten uitvoer brengt. Noem mij den schurk, die u zulke dwaze denkbeelden in 't hoofd heeft gebracht, opdat ik hem tuch tig, zooals hij verdient." Zijn rood gezicht was doodsbleek, zijn anders zoo doffe oogen vlamden zoo, dat Ilse er van schrikte. „Je zult me niet kunnen dwingen tot iets, wat ik niet wil, en als ik nog een oogenblik geaarzeld heb, geef je nu den doorslag." Zij deed moeite om zijn vingers, die haar arm nog steeds omklemd hielden, los te maken, en zag, op de tanden bijtende, tot hem op. „Denk je, dat ik niet wist," aangeklampt, die hem norsch afsnauwt. Nu nadert bij u. En ge legt hem den weg uit, loopt een eindje met hem mee, wijst hem hoe hij voor enkele centen met de tram kan gaan. Is dat zooveel moeite? En zult gè dien man zijn hee len dag niet goed maken Maar er zijn zoo gevallen te over, waarin ge uw kleine vriendelijkheden kwijt kunt. In uw naaste omgeving, in uw familiekring vooral kunt ge met een enkel woord vaak zooveel doen om anderen het leven te verzoeten. Als ge van uw kantoor of werk thuis komt en uw vrouw haar beklag doet over de dienstbode, dan is dat zeker niet aangenaam voor u en niet verstandig van haar. Maar kost het u nu zooveel moeite om even te luisteren en mis schien een enkel rustig woord er tus schen te voegen? En uw kleine jon gen, die huilt, omdat hij een knikker verloren heeft, kunt ge gelukkig ma ken door maar één oogenblik mee te zoeken. En dit alles gaat zoo gemakkelijk, wanneer men zich maar tracht te ver plaatsen, al is het één oogenblik, in het gedachten- en gemoedsleven van een ander. Dat is eigenlijk het geheim van alle vriendelijkheid, zich in de plaats van den ander te denken en na te gaan, wat men dan zelf gevoelen zou en waaraan men behoefte zou heb ben. Als men dat doet, als men niet vreemd en koud van de menschen blijft staan, maar zich werkelijk naar hen toeneigt, verder nog, zich neerbuigt over hun leven om toe te zien, zooals zij dat zelf doen, dan heeft men altijd die kleine vriendelijkheden bij de band die het leven van anderen, evenals ook van ons zei ven, zooveel mooier maken. Dau zal men iemand, die zich verlegen voelt, met een enkel woord op zijn gemak trachten te zetten. Dan zal men niet zonder een enkel woord voorbij gaan, als een kind staat te huilen, bij een kan, die gebroken op de straat ligt. Dan zal men, als een knecht of be diende in onze tegenwoordigheid een standje krijgt, dadelijk daarna een vriendelijker woord, dan we anders ge woon zijn, voor hem over hebben. Want zijn ook al die vriendelijkheden niet het bewijs daarvan, dat we het gebod begrepen hebben om onze naas ten lief te hebben als ons zeiven ging zij voort, „dat je meent, mij om den gevloekten Mammon gekocht te hebben? Je hebt gemaakt, dat ik overal, waar men ons bij elkaar zag, met medelijdende blik ken werd aangekeken, en denk je dat zoo iets vleiend voor een vrouw is en haar liefde verhoogt? Hier betaal ik je den prijs terug; neem alles, maar laat mij vrij zijn, vrij en gelukkig." En zij rukte haar gouden armbanden af, en wierp hem die kletterend voor de voeten met bevende hand trok zij aan den flon kerenden juweelen ring en den zwaren gouden ketting, die hij haar op hun trouw dag gegeven had, en zij rustte niet, voor dat alles op het tapijt aan haar voeten lag. De demon, die in het hart van elke vrouw verborgen is, was ontwaakt, en maakte haar buiten staat om te denken, te overleggen of te gevoelen. Arnolds hand was van haar arm gezakt zijn oogen waren op de flonkerende siera den gericht, waarvan elk een getuige van zijn liefde voor haar was, en die zij met voeten trad. In het zachte lamplicht blon ken die juweelen hem geheimzinnig tegen als verstijfde tranen, en herinnerden hem aan het verledeneen naamlooze smart vervulde zijn ziel, verdrong allen toorn, en zijn oogen werden vochtig. Wat was er van al zijn hoop, al zijn liefde geworden? Zwijgend stonden de echtgenooten tegen over elkander en staarden op de kostbaar heden, die tusschen hen op den grond ge slingerd waren. Op dit oogenblik werd de deur geopend en stak Rika haar hoofd binnen geen van beiden sloeg acht op haar, zoodat zij besloot nader te treden. „Mijnheer Schmidt, onze kleine is heel ziek gewordende dokter heeft een recept geschreven en dat is ook al uit de apotheek gehaald, en ik heb hem er van ingegeven, maar hij wordt erger in plaats van beter, en de dokter is al lang weg; nu wilde ik vragen of gij niet eens naar hem komt Hnitenland. Volgens een bericht uit Cartegena heeft de Italiaansche stoomboot Sirio, komende van Barcelona, met 800 land verhuizers aan boord, dicht bij Kaap Palos, aan de oostkust van Spanje, schipbreuk geleden. In weinige oogenblikken zonk het schip. De landverhuizers waren mee- rendeels Italianen, maar er waren ook Spanjaarden bij. Het aantal verdronke nen wordt op 200 geschat. Dj passa giers die gered zijn, bevinden zich op Kaap Palos in deerniswaardigen toe stand, zonder kleeren en zonder levens middelen. Er zijn ook visscheis omge komen, die poogden te redden. Volgens later bericht schat men het aantal slachtoffers op 300 dooden en 80 gewonden. De gewonden zijn aan boord van de stoomschepen, die te hulp waren gekomen. Volgens de Diario Universal hebben alle booten, die zich in de nabijheid bevonden van de Sirio hulp verleend toen de ramp gebeurde. De gezagvoer der van de Joven Miguel kwam ter zijde van de Sirio, en dw»ng zijn man schappen met de revolver in de vuist, tegen de Sirio aan te blijven liggen terwijl die aan het zinken was. Hij slaagde er in 300 passagies te redden. De stoomboot Vincenta Llicono redde 200 menschen en bracht ze naar Car tagena. Een oude kreupele visscher, die alleen zijn boot bestuurde, redde 12 personen. De Heraldo verneemt uit Cartagena Onder de duizend voorvallen waar van de ooggetuigen van de schipbreuk melding maken, zij het volgende mede gedeeld. Op een plaats in het want van de Sirio hadden zich zes kinderen yast- geklampt, waarvan de moeders te ver weg waren om te hulp te komen. Hart verscheurend waren de kreten dezer moeders, die aanschouwden hoe de gol ven dezen tros kinderen een voor een wegsloegen. Een Fransche en een Duit- sche stoomboot, die hun weg vervolgd hebben, moeten nog schipbreukelingen aan boord hebben. De correspondent van de Daily Tele graph te Cartagena meldt, dat op het oogenblik der ramp, de Italianen el kander de reddingsboeien betwistten met revolver en dolk in de handen, vechtend op de brutaalste manier, zon der acht te geven op vrouwen of kin deren. Een half uur lang waren de landverhuizers meester. Zij maakten de zien." „Dadelijk, dadelijk," antwoordde hij, nauwelijks den zin harer woorden begrij pende. „Ga maar vast vooruit, Rika, ik volg je." „Mijnheer Arnold," zij legde haar hand op zijn arm, „ik zou u ook wel willen ver zoeken hier niet zoo luid te spreken. De dienstboden zijn zoo nieuwsgierig, en door den smallen gang heen, kan men in de keuken elk woord hooren. Ik wed, dat zij allen staan te luisteren, en dienstboden tongen zijn giftig. Spreek liever wat zachter." „Van die giftigheid heb ik al dikwijls het beste bewijs gehad," viel Ilse spotachtig in. „Je schuift het heel aardig vanjezelve op anderen, Rika. Dat jij het ook met luisteren niet al te nauw neemt, weet ik." De oude vrouw wendde zich slagvaardig tot haar. „Mevrouw Schmidt, 't is treurig dat ik u zoo moet noemen, want met uw naam is ongeluk en tweedracht over den drempel van dit huis gekomen, en onze arme heer zal ook wel ingezien hebben, aan wie hij zich had moeten houden als gij evenwel gelijk had, als ik oogen en ooren had opengehouden, dan heb ik het gedaan, opdat de oude mevrouw zaliger niet nog in haar graf schande aangedaan zou worden." Ilse was dicht voor de huishoudster ge treden, nam haar trotsch van het hoofd tot de voeten op, en zeide toen koel over haar schouder tot Arnold, die nog onbe weeglijk stond: „Zie je nu wel, hoe brutaal dat schepsel is?" Rika sloeg de banden van haar muts terug, en zette de armen in de zijden. „Wie is hier „dat schepsel", madam?" stoof zij op. „Ik heb mijn leven lang ge daan wat mijn plicht was, en ik ben nooit een vingerbreed van den rechten weg af geweken, dus zou ik meenen, wel recht te hebben om het ook van anderen te ver wachten. Dertig jaar ben ik hier in huis geweest, en nooit heb ik er iets anders ge zien dan eendracht en braafheid, en nu bemanning machteloos. Met het mes in de hand maakten zij zich van de boo ten meester, trots de heldhaftigheid van de officieren, die eerst vrouwen en kinderen wilden redden. Een groep landverhuizers sprong op eene boot toe, die reeds vol was en te water gelaten zou worden. Met het mes staken zij iedereen overhoop en namen de plaats van hunne slachtoffers in. Zij waren op 't punt te vertrekken, toen eene nieuwe groep aankwam en het ge vecht op vreeselijke wijze opnieuw be gon. De kapitein, ziende dat het schip verloren was en de reddingbooten be machtigd, schoot zich voor het hoofd. Daarna verloren de officieren hun kalmte en trachtten aan land te komen. Nie mand bestuurde meer de redding. Daar om is het aantal dooden zoo groot, hoe wel op het tijdstip der ramp de zee volkomen kalm was. Da laatste berichten bevatten zware beschuldigingen tegen den gezagvoer der en het scheepsvolk. Het is niet waar, dat de kapitein zelfmoord pleegde, toen het schip op een klip stootte en reddeloos verloren scheen. Integendeel, de kapitein is een der eersten ge weest, die in het water sprong om 't vooze lijf te bergen. Hij is door een reddingsboot opgenomen. Zijn voor beeld is door het scheepsvolk nage volgd. De bemanning heeft niet ge tracht de passagiers, en vooral de vrou wen en kinderen te redden, maar aan stonds waren allen verbijsterd, de ma trozen dachten aan niets anders dan aan eigen lijfsbehoud. Het scheepsvolk is gered, zoo luid een van de berichten. De matrozen hebben hun doel bereikt. Zij hebben er het leven afgebracht ten koste van de vrouwen en kinderen die zij hebben laten omkomen, of, erger, hebben verdrongen bij de reddingsboo ten. De berichten spreken elkaar hier en daar tegen. Want volgens sommige berichtgevers zouden de reddingsboo ten zoo overvuld zijn geweest, dat zij terstond zonken. De kapitein is een man van 68 jaar. Zeelui verbazen zich over de verregaan de onbedachtzaamheid van den kapi tein. De klipjien bij het eiland Hormi- gas zijn algemeen bekend als hoogst gevaarlijk. En bovendien waarschuwt een vuurtoren de voorbijkomende sche pen. Do justitie heeft de lagere scheeps officieren van de Sirio in hechtenis ge nomen. De kapitein schijnt zich te ver ontschuldigen met de bewering dat de klippen niet op zijn kaart stonden. durf ik mij nauwelijks op straat vertoonen, omdat de geheele buurt op me losstormt en mij allerlei vragen doet, en mij vertelt van een mooien heer, die alle dagen het venster van onze mevrouw voorbij wandelt en naar binnen kijkt, alsof hij, zooals de bakker verleden week zei, wel zou willen smelten als boter in de zon. In m ij n jeugd hield elke vrouw dat voor zonde, en zoo zou mevrouw Magdalena het zeker ook beschouwd hebben; of de wereld daarii nu veranderd is, weet ik niet, maar de te beter weet ik, dat als mijnheer Arno 1 niet zoo goed was, hij daar al lang eei einde aan had moeten maken. En als 1 niet om hem en het kind was, had ik ai lang mijn matten opgerold, want het is is waarlijk geen eer meer hier te blijven." „Rika," zeide Arnold, „na hetgeen je daar gezegd hebt, blijf je niet langer in mijn huis. Je vergeet, dat je tegen mijn vrouw, je meesteres, spreekt, en dat ik zoo iets niet zal dulden. Ik ontsla je op slaanden voet uit mijn dienst, het zal niet tot je nadeel zijn, maar weg moet je in allen gevalle." Hij sprak bedaard, maar beslissend. Ilse wierp hem een weifelenden blik toe, en Rika barstte in tranen uit. „Dan z a 1 ik ook heengaan, en wel bin nen een uur," riep de oude vrouw in drift ontstoken, en wischte met de punt van haar voorschoot de laatste tranen af. „Pas maar op Arnold, dat het u niet berouwt een trouwe ziel van u gestooten te hebben, en nu zeg ik u nogmaals, houd uw oogen oopen, want mevrouw uw echtgenoote" daarbij neeg zij spottend „weet zich er bij anderen wel over te troosten, dat zij geen mooien en welbespraakten, maar een braven man heeft, maar gij wilt volstrekt blind zijn, en een mensch zijn zin is een mensch zijn leven." :iLAND VAN ALTEN/- Uit het Duitsch. 40) Wordt vervolgd.)

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1906 | | pagina 1