llel Land van Heusden en Allena. de Langstraat en de Bommelerwaard Uitgever: L. J, VEERMAN, Heusden. No. 2373. Zaterdag 20 October. FEUILLETON. Een greep uit velen land van alte^ voor Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.00, franco per post zonder prijs verbooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. 1906. Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel meer 71/, ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag avond ingewacht. Rechtshervorming in de Oost-Indi sche bezittingen. Voor onze Oost zijn van groote betee- kenis twee wetsontwerpen, welke thans bij de Tweede Kamer in behandeling zijn. Bij elk dezer ontwerpen wordt één artikel van het Indisch regeeringsregle- ment de grondwet voor Indië gewijzigd; maar 't zijn veranderingen die zeer diep ingrijpen. Terwijl in Nederland zelf éénheid van recht bestaat, dat wil zeggenalle burgers aan Hetzelfde recht en dezelfde wetten onderworpen zijn, is dat iu In dië anders. Er bestaat een afzonderlijk recht voor Europeanen en met hen ge lijk gestelden en een ander voor de in landers en de met dezen gelijk gestelden. Met de Europeanen zijn alle, ook niet-Europeesche Christenen, gelijk ge steld, behalve de gedoopte inlanders. Met inlanders zijn gelijk gesteld de Arabieren, Mooren, Chineezen en alle, die Mohammedanen of heidenen zijn, benevens alle Japanners. Terwijl voor de Europeanen en met hen gelijk gestelden wetboeken zijn ge maakt, veel overeenkomende met de onze, en welke wetboeken in lateren tijd voor een gedeelte ook toepasselijk zijn verklaard op de inlanders en de bovengenoemde vreemde Oosterlingen, bleef voor het overige tot heden voor die inlanders en met hen gelijk gestel den de ad At heerschen. Onder ad At verstaat men de wetten, instellingen en gebruiken der inlanders, meestal van Mohammedaanschen oor sprong. Wij zouden spreken van het gebruik, of de gewoonte. Gebruiken of gewoonte bestaan echter niet omtrent alle aangelegenheden en dan wordt recht gesproken volgens do algemeene beginselen van de Indisch wetboeken. Ook komt het wel eens voor, dat het Mohammedaansche recht in strijd is met de algemeen erkende beginselen van billijkheid en rechtvaardigheid en ook dan moeten de beginselen van het Europeanenrecht worden toegepast. De bezwaren, aan dit stelsel verbon den, en die in lateren tijd steeds zwaar der gingen wegen, zijn de volgende: Bij de ontwikkeling der Oostersche 2)- maatschappij en de gedurige aanraking tusschen inlanders en Europeanen, ko men er telkens quaesties voor omtrent handelingen en overeenkomsten, waar omtrent de adAt geen licht geeft. Hoe langer hoe meer wordt dus recht ge sproken volgens de beginselen van het Europeanenrecht. Telkens komt het ook voor dat do adAt in stryd wordt geacht met billijkheid en rechtvaardigheid. Het spreekt dus van zelf, dat het, behalve aan éénheid van recht, ook aan rechts zekerheid ontbreekt, omdat over die billijkheid en rechtvaardigheid veel ver schil van gevoelen bestaat en omdat ook over de beginselen van het Europeanen- recht verschil van opvatting mogelijk is. In ongeveer gelijke gevallen wordt dus, op verschillende plaatsen, op ver schillende wijze recht gesproken. Hierbij komt nog, dat ook de gedoop te inlanders niet alleen onderworpen zijn aan het gezag der inlandsche hoof den, maar dat zij ook dezelfde i echten lasten en verplichtingen hebben als de andere inlanders, met andere woorden aan de inlandsche wetten, instellingen en gebruiken moeten gehoorzamen. Zoo als bij alle Oostersche volken hangen deze instellingen en gebruiken nauw met den godsdienst samen en daar de inlandsche bevolking grootendeels Mo- hamraedaansch is,is het dus het zooge- Mohammedaansche recht, waaraan alle inlanders, gedoopt ot ongedoopt, onder worpen zijn. Het is duidelijk genoeg, dat dit tot iastige en onaangename verhoudingen aanleiding moest geven. Sinds lang zijn deze leemten gevoeld, maar men was het niet eens over de middelen van hei stel. Thans is eene keuze gedaan. Reeds het vorige Ministerie heeft de wetsont werpen ingediend, waarvan wij boven spraken en het tegenwoordige bewind heeft ze met geringe wijzigingen over genomen. Bjj het zoeken naar een middel om het rechtswezen in Indië naar gelang van behoefte te hervormen, is men er vooral op bedacht geweest om zoo spoe dig mogelijk resultaten te verkrijgen en uit dat oogpunt schijnt de door den ontwerper gevolgden weg meer practisch dan andere methoden. Verschillende gedeelten van het recht zijn vatbaar om een regeling er van te maken voor de verschillende groepen der bevolking: Europeanen, Inlanders en vreemde Oosterlingen, welke onder- deelen men daarom zal samen vatten in wetboeken, die voor geheel Indië gelden. Evenals in Nederland komt dus een heid van recht op den voorgrond. Wat de overige gedeelten betreft, daarvoor zal dan voorloopig de adAt nog blijven gelden maar de Inlanders worden uitdrukkelijk bevoegd verklaard om zich vrijwillig aan het Europeanen- recht te onderwerpenkomt dat bij de meerdere ontwikkeling der Oostersche maatschappij langzamerhand nog meer in gebruik dan thans reeds het geval is, dan nadert men van zelf tot de rechtseenheid in vollen omvang. In zaken van familie- en erfrecht zal de adAt nog het meest blijven gel den, omdat, zooals wij reed3 opmerk ten, de gebruiken en gewoonten zoo nauw samenhangen met de godsdiens ten der Oostersche volkenwat deze deelen van het recht betreft, zal het bezwaarlijk wezen een wetboek te ma ken, dat bruikbaar is voor christenen, heidenen en mohammedanen. De bedoeling van het ééne der beide ontwerpen is: door eene verandering van art. 75 van het Regeeringsregle ment eene rechtshervorming in boven bedoelden geest voor te bereiden. De uitvoering zelve, door het maken van do noodige wetboeken, geschiedt na tuurlijk op de gewone wijze, by zoo genaamde koloniale verordening. Het tweede ontwerp bevat eene wij ziging van art. 109, waarin thans meer duidelyk wordt uiteengezet, wie tot de Europeanen en wie tot de inlanders worden gerekend. Verder zal aan den Indischen land voogd gelegenheid worden gegeven om te voorzien in de bijzondere rechts- behoeften der gedoopte inlanders. Hier voor hebben wij reeds gezegd, dat door het Regeering8reglement aMe inlanders gelijk worden gesteld en dat dienten gevolge de gedoopte inlanders zich ook in vele gevallen naar de Mohamme daansche wetten eu instellingen hebben te regelen, hetgeen dikwijls tot moei lijkheden aanleiding gaf. Het nieuwe aitikel 109 zal gelegenheid geven daarin te voorzien. Intusschen zijn er altijd twijfelach tige gevallen, waarin eene beslissing moet worden genomen omtrent de vraag: of een persoon, die geen inlander is, al of niet moet vallen onder de wet geving voor de Europeanen, dan wel onder die voor de vreemde Oosterlin gen. Tot dusver hing de beslissing in dergelijke gevallen af van de godsdien stige gezindheid van den betrokken persoon. Volgens de nieuwe regeling zal onderzocht worden, welk familie recht bestaat in het land van herkomst, komt dat in hoofdzaak overeen met het Nederlandsche, dan zal het Euro peanenrecht op den betrokken persoon van toepassing wezen en anders dat voor vreemde Oosterlingen. Dit ziet echter niet op hen, die tot den Christelijken godsdienst behooren. Deze zullen, voor zoover zij geen in landers zijn, altijd aan het recht voor Europeanen onderworpen wezen. Wanneer men bedenkt, dat eene goede regeling van het rechtswezen in elk land een bron is van rust, orde en welvaart, dan kan van de nieuwe re geling met grond verwacht worden, dat zij vooral ook ten bate zal komen van de inlandsche bevolking, die tot dusver in vele opzichten nog zoo achter lijk en misdeeld is. Alle Duitsche bladen staan vol met berichten over den kostelijk grappigen schelmenstreek die in Köpenick, een voorstad van Berlijn, volvoerd is. Daar wij in ons vorig no. het bericht slechts in 't kort konden mededeelen, laten wij het thans meer uitgebreid volgen. Op het schietterrein dat in het Noord westen van Berlijn bij Ploetzensee is gelegen, verscheen Dinsdagmiddag te gen drie uur een in de uniform van Pruisisch kapitein van de garde gekleede schavuit en beval aan een afdeeling van twaalf man van het 4de regiment der garde, hem onmiddellijk te volgen. Op bevel van den Keizer moest onver wijld en in alle stilte een belangrijke inhechtenisneming geschieden. De sol daten gehoorzaamden den valschen ka pitein blindelings, die hen naar het station bracht en met hen naar de ten Z.O. van Berlijn gelegen voorstad Kö- penicks spoorde. Hier liet de kapitein alle toegangen tot het raadhuis door soldaten met de bajonet op het geweer afzetten. Niemand mocht in- of uitgaan. Met twee grenadiers nam hij vervol gens den burgemeester gevangen. Deze, een neef van dr. Langerhans, den voor zitter van den Berlijnschen gemeente raad, wilde het mandaat tot inhechte nisneming zien, maar de kapitein snauw de hem daarop af met te zeggen dat de inhechtenisneming op bevel van den Keizer geschiedde. De kapitein vouwde middelerwijl een stuk papier dat een telegram heette te zijn, half open. Bo vendien waren de bajonetten van de grenadiers voldoende om zijne volmacht te bewijzen. Toen burgemeester Langerhans sta melde dat hijzelf officier bij de reserve was, kreeg hij weer even barsch te hoo- ren dat hij dan zijn eerewoord moest geven, om op weg naar Berlijn niet te ontvluchten. Want op bevel van den Keizer moest hij dadelijk naar de hoofd wacht te Berlijn gebracht worden. Op dezelfde wijze werd de ontvan ger ten raadhuize in hechtenis geno men. Men dwong hem al het geld dat in de gemeentekas was, ongeveer 4000 m.k., vooi den kapitein uit te tellen, die in naam van den Keizer deze som in beslag nam en bij zich stak. De be heerder van de spaarbank ontging al leen door een toeval hetzelfde lot. Hij was nog niet in het lokaal en anderen konden de brandkast niet open maken. Nadat de burgemeester en de ont vanger op deze wijze gevangen waren genomen en de vermetele pseudo-kapi- tein de 4000 mk. op zak had, liet hij de gevangenen, omringd door hun schreiende vrouwen en bewaakt door politie en grenadiers, in drie gesloten rijtuigen naar Berlijn vertrekken, waar zij na twee uur ongeveer aankwamen. Hij zelf nam vriendelijk afscheid van zijn grenadiers, nadat hij elk op een glas bier en een boterham als belooning voor hun gehoorzaamheid en hun moed onthaald had. Vervolgens nam hij een spoorkaartje en was in vijftien minuten tijds in Berlijn of waar dan ook. In elk geval was er geen spoor meer van hem te ontdekken, toen tegen zes uur 's avonds de dwaze, aan een operette-vertooning herinnerende optocht van den gevangen genomen burgemeester met den ont vanger, hun grienende bloedverwanten, iiMiwmiD Naar het leven verteld door A. Andrea. Uit het Duitsch. „Wat scheelt er aan „St I" wenkte hij. „Als moeder't hoort, geeft het wat. 'tls mijn slechte dag. Altijd daar onder in den rug zoo'n vreeselijke pijn. Zuster." Zijn lijfje kromp ineen, het gezichtje werd spitser en smaller en zijn vuile han den klemden zich aan den bezem vast. Zuster Klara wist niet wat haar overkwam. Alle kalmte en overleg begaf haar alleen I haar hart sprak. j Zij nam het arme schepseltje op haren schoot en legde zijn hoofd met zachte hand tegen hare borst. Eene benauwde lucht van vuil en hoofdwonden sloeg tegen haar op maar Zuster Klara merkte het nauwelijks,1 zoo groot was haar medelijden. Of het kind het bemerkte? Zijn gezichtje ontspande zich langzamerhand en een ge voel van stil welbehagen kwam over hem. Wat was dat toch? Was hij gekomen in het paradijs van zijn droomen, in het plantsoen „Zusterriep de vrouw verdrietig. Het kleintje was wakker geworden en schreide om voedsel. De diacones ging naar de kamer met den jongen in haar armen. „Wat scheelt Hans toch, vrouw Kratsch Ik vond hem in een vreeselijke toeval." „Ach, zijn oude kwaal," antwoordde de vrouw wrevelig. „Leg hem maar in een 'hoek, Zuster, en laat hem stil liggen. Alsj het over is, kan hij naar zijn krib gaan, anders geeft het nog wat, als mijn man thuis komtdie kan het niet uitstaan." De beide andere kinderen kropen om hun broertje heende een wilde de vodden wegtrekken, die de Zuster hem als een kussen onder het hoofd had gelegd, en de andere kriebelde hem met een strooitje onder den neus. „Wil je Hans wel eens dadelijk met rust laten 1" Zuster Klara gaf beiden een tik op de vingers en bracht hen naar de 'keuken. Eerst begonnen zij te huilen, maar einde lijk hielden zij op en gingen langzamerhand weer aan het ravotten. Intusschen moest vrouw Kratsch de Zuster te woord staan, of zij wilde of niet. „Er is niets aan te doeneen dokter heeft eens gezegd, dat het van de nieren komt. De jongen zit heelemaal vol zweren je kunt hem haast niet aanpakken zonder er vies van te worden." „Maar, vrouw Kratsch," viel de Zuster haar in de rede, „heb je daar dan nooit iets aan gedaan? Je laat het arme kind bovendien nog zwaar werk doen en door zijn vader mishandelen! 'tls meer dan schande I" De vrouw begon nu te klagenzij lag immers zelf nog ziek en mocht niet opstaan en dan hunne armoede en haar man en de hongerige kinderen. Bij zooveel ellende ver loor je wel eens je geduld. Zij was anders niet kwaad voor den jongen, integendeel, als het eenigszins kon, kreeg hij eiken morgen zijn boterham. Zuster Klara bleef dien dag zoolang, tot dat Kratsch thuis kwam om ook hem eens onder handen te nemen over den jongen. Hij zette een nijdig gezicht en ging er niet op in. Een paar maal floot hij tusschen de tanden en eindelijk zei hij kortweg: „Als de jongen sterft, dan is hij dood. ZusterWe moeten er allemaal aan en er kraait geen haan naar „Ik sta er op, Kratsch, dat je hem in een ziekenhuis doet." „Mij goed, maar geen cent krijg je er voor uit mijn zak, Zuster. Ik ken die ziekenhuizen nog van mijn ze loopen mij nog alle dagen het huis plat om voor haar te betalen, en ze is al lang dood." „Ik kan Hans misschien wel een vrij bedje bezorgen." 't Kan mij niet schelen, als je mij maar met je ziekenhuizen met rust laat. Den jongen kan je meekrijgen een doodeter minder, zeg ik." Met het vrije bedje echter had het zijn bezwaren. De armenzalen in de zieken huizen zijn altijd vol. Eindelijk werd Zuster Klara een vrij bedje beloofd, maar op het oogenblik was het nog bezet. Toen Hans hoorde, dat hij naar het ziekenhuis zou gaan, zei hij alleen maar „Niet waarZijn oogen echter schitterden van geluk en zijn kinderlijke verbeelding voerde tweestrijd, of hij aan het ziekenhuis dan wel aan het plantsoen de voorkeur zou i geven. Op zekeren morgen stond hij onder aan de trap op de Zuster te wachten, gewasschen en gekamd en met eene oude pet op het hoofd en een bundeltje goed in de hand. „Ga je weg, Hans?" vroeg Zuster Klara verbaasd. „Het is voor het ziekenhuis, Zuster. Breng mij er nu maar heen, ik ben heele maal klaar." „Beste jongen, vandaag kan het nog niet, er is nog gsen bedje voor je open." Hij liet zijn hoofd hangen. „Nu, dan niet. Ziet u, 't was alleen maai, omdat het morgen Zondag is en vader niet naar het werk gaat, dan krijg ik mijn pak slaag." „Hij heeft mij beloofd je niet meer te slaan." „Hij doet het tóch. Hij heeft tegen moe- der gezegd, dat het u niets aanging en dat u niet weer behoefde te komen ook. Moe- dgr kon nu wel weer opstaan en zelf het werk doen. Ik heb het in mijn krib ge hoord, al denken ze ook, dat ik slaap. Ik hoor alles." Zuster Klara kwam werkelijk niet weer terug. Er waren zoovelen, die haar nu meer noodig hadden dan het gezin van Kratsch. Maar haar beschermeling vergat ze niet, al lftuitciilo.il «I. was het bedje nog niet vrij. „Die verpleging bij Kratsch schijnt je hij zonder aangegrepen te hebben, Zuster," zei de Moeder van het Huis. „Was het daar zoo'n zware dienst?" De diacones schudde het hoofd, terwijl zij eene kleur kreeg. Zij wou niet bekennen, dat medelijden haar toch overweldigd had en dat haar hart bij den armen Hans was gebleven. Daar stond hij op een morgen heneden voor de deur, toen zij langs zijn huis ging, weer netjes gekamd en gewasschen, met het oude petje op en het bundeltje in de hand. „Zuster, brengt u mij nu maar naar 't ziekenhuis." Zijne stem klonk even schor als op den dag, toen hij dien pijnaanval had gehad. In het heldere morgenlicht zag zijn gezichtje geel en vervallen, met een hopelooze uit drukking van 't lange wachten. „Mijn beste jongen, je moet je geduld niet verliezen. Zoodra het bedje voor je open is, kom ik je dadelijk halen." „Ik dacht maar of u mij soms had ver geten." Toen keerde hij zich om en ging weer stil naar binnen. Maar eindelijk kwam toch de dag. Zus ter Klara kwam hem halen meteen rijtuig. Al de buren moesten het zienvrouwen j en kinderen stonden met open mond te kijken. Hans zat in de keuken, in zijn pijnhoekje. Hij hoorde en zag niets. Dof, de oogen strak vo >r zich uit gericht, zat hij ineen gehurkt om den vreeselijken aanval van pijn te kunnen dragen. In de kamer was de moeder aan het schelden, dat hij nog niets gedaan had dien morgen. Toen de diacones binnentrad, werd de vrouw verlegen en zweeg. „Ik kom Hans halen, vrouw Kratsch." Daar hoorden zij leven in de keuken. Hijgend, kreunend, waggelde de arme jon gen naar binnen nu niet gekamd of ge- wasschen, maar toch met het petje op en het bundeltje in de hand. „Wil je wel eens gauw...." begon de vrouw weer te schelden. Zuster Klara hield haren dreigend opge heven arm tegen. „Je begaat een zonde aan het arme kind, vrouw Kratsch." Toen begon de vrouw te jammeren. „Als hij weg is, is alle werk alleen voor mij. De oudste gaat naar school en de an deren zij n nog te klein, 't Is om een arme vrouw naar 't kerkhof te brengen. Een man heeft er geen begrip van en dan als hij zijn borrel op heeft en de jongen er niet meer is dan zal ik de slaag nog krijgen ook." Zij begon werkelijk te huilen en haar verdriet, hoe zelfzuchtig ook, was oprecht. De arme jongen had het huis nog een beetje in orde gehouden, hij paste op de kinderen en het ergste hij kreeg de klappen „Dag moeder, adjuis! Groetenis aan Va der." Op straat was het een oploop als bij eene begrafenis. „Ze brengen Hannes Kratsch naar 't Zie kenhuis!" riepen de kinderen. Hans keek erg gewichtig; hij dacht dat de gansche stad hem zag en benijdde. Toen hij met zijn bundeltje in de hand in het rijtuig stapte, werp hij duizelig. De zon scheen helder en warm, de gras velden werden al groen, de hoornen begon nen uit te loopen. Ze reden voorbij het plantsoen. „Daar is het!" riep Hans verrukt. „Als ik weer uit het ziekenhuis kom, mag ik er eens heen, is 't niet, Zuster?" „Ja zeker, Hans. Maar zeg eens, doet het rijden je ook zeer?" Hij wreef zich langs zijn rug. „Alleen maar als het over de steenen gaat. O jé, dat was er een Zuster Klara legde haren arm om hem heen. Toen viel zijn hoofdje tegen haren schouder hij voelde geen pijn meer. Hij wist alleen, dat het heerlijk was, zóó.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1906 | | pagina 1