Hel Land van Heusden en Allena, de Langstraat en de Bommelerwaard. EEN LEVENSBEELD. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. \o. 2576. f f oensdag 31 October. FEUILLETON. UN9 VAM"ALTEN/1 VOOR Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00, franco per post zonder prijsverhooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. 19Q6. Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel meer 7ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag avond ingewacht. De morgen aarzelt te komen, en ver traagt zijne verschijning,eiken dag meer in nevelen gehuld. Een naargeestige verschijning "Wat was hij heerlijk, die laatste zomer dag; al te heerlijk misschien: een be- driegelijke schoonheid. De zomernachtsdroom is uitgedroomd en twee vijandige elementen, of drie zoo men wilvocht, duisternis en koude, rukken aan in dichte drommen, om te strijden tegen het heerlijke beeld van licht en gloed en kleuren. Wij zien nog slechts bouwvallen en, voorzeker, ook een ruïne kan schoon zijn; maar het blijft toch een ruïne, een vervallen grootheid. Wij bezitten zelfs de macht niet om den bouwval voor verder verval te behoeden. Als eens de groote staijd begonnen is, dan bezwijkt het eene voor het andere na, totdat eindelijk het witte sneeuwkleed alseen lijkwade de aarde bedekt metal het ge vallene. Dat is nog slechts een toekomstbeeld. Maar toch, wanneer de dagvorstin tel kens in haar nevelkleed te voorschijn treedt; wanneer hare matte stralen tel kens later zegevieren, om telkens vroeger onder te gaan in den rossen gioed der schemering; wanneer de kille adem van het noorden ons reeds bereikt, dan we ten we wel, dat we alreeds aan het be gin staan. Nu mischt het nog in den hooge als een statig afscheidslied, maar straks zullen we niets meer vernemen dan het gekraak van het dorre hout, waardoor de bulderende storm giert, en zullen de ijskristallen zich gaan vor men op de nu nog rimpelende wateren. Ook de zwaluwen hebben ons ver laten, om den gevaarvollen tocht naar Afrika's noorden te ondernemen. Ook zij hebben het bedriegelijke doorgrond het helle licht, dat door de half van ontbladerde takken valt; zij hebben de najaarstinten gezien en zij gevoelen het, wat die veiandering alom zeggen wil. Zouden zij ook vervuld ziju van het heimwee naar de stroomen uit 't zuiden, van dat weemoedig verlangen naar den zomertooi onder de vroolijke Juni-zon Zeker is het wel zóó. Vandaar immers hun terugtochtZij hebben ge noten van den vollen zomerrijkdom maar oogsten als de mensch doen zij Sven Holmberg, doctor in de letteren en leeraar aan het gymnasium in het stille stadje Dunkelberg, woonde nu al vijfjaren in zijn eenvoudig, klein huis, ergens in een zijstraat. Vijf jaren achtereen ging hij op zijne vaste urer naar en van de school, geregeld als een uurwerk. Ieder in de straat kende hem en hij kende allen. Zoo gebeurde het, dat hij eens eene week lang een oud vrouwtje miste, dat hij vaak tegenkwam of zitten zag voor het venster van haar kamertje. Hij begon er ongerust over te worden, al was dat oudje maar een waschvrouw en al kende hij haar per soonlijk ook in het geheel niet. Bij het naar school gaan den achtsten dag kon hij niet nalaten aan een van hare buren te vragen „Wat is er toch met vrouw Peter son aan de hand? Ik heb haar in een tijd niet gezien." En de buurvrouw, die den leeraar van aanzien wel kende, antwoordde zonder eenige verbazing over zijn vraag„Vrouw Peterson is vannacht gestorven, Mijnheer."' De volgende week begon de vacantie en Sven Holmberg met zijn groot gezin en zijn zijn klein inkomen, besloot opeens tot de kostbare reis naar het verafgelegen B. Dat kwam door den dood van die wasch vrouw. Opeens was het hem ingevallen, dat in B. ook een oud vrouwtje leefde, dat even goed onverwachts kon sterven als vrouw Peterson. Dag en nacht had hij moeten denken aan dat andere oudje, dat hem in zijn jonge jaren eiken avond had goeden niet; zij hebben genoten van de kost baarste gaven der natuurmaar niets bindt hen aan de plaats waar zij het nest bouwden. Met ons, menschenkinderen, is het geheel anders. De zomer verliet ons en de zwaluwen met hem; maar wij zijn gebonden aan ons verblijfdaarom zaaien en oogsten wij ook; want op dezelfde plaats genieten wij de zomerweelde en beveiligen wij ons voor de stormen van den herfst en de vlagen van den winter; gaan wij over van het licht in de duis ternis. Geen wonder, dat wij ons wel eens somber gestemd gevoelen en de arbeid wel eens zwaar valt. Wij, kinderen van het halve noorden, kennen maar al te goed de groote overgangen der natuur. Gelukkigen die wij zijn toch, indien het licht der hoop voor ons blijft flik keren, te midden van de nevelen van den nacht. Waai lijk, wij hebben het inwendige licht der houp wel noodig. Want voor menigeen is moed en kracht een nood zakelijk wapen in den strijd, die de naaste toekomst met zich brengt. Yoor velen zal de zorg niet onverwacht ko men maar toch zal zij drukken. En al mochten zorg en lijden ons worden gespaard, de levensweg is voor zeer velen niet zoo effen, wanneer de ele menten hun kracht en invloed doen gevoelen. Aan bezwaren en moeiten ontbreekt het niet. Wèl ons, indien wij ons kunnen la ven aan de bronnen van moed en kracht, waaraan het ook niet ontbreekt. Nog zijn we genoeg doordrongen van de zegeningen van het schoone jaargetijde, om een open oog te hebben voor de heerlijke tinten van het gele najaars lover, die den kunstenaar in verruk king brengen, meer dan de volle zomer het vermag. Hoe zeldzamer een genot is, hoe hooger het wordt gewaardeerd en hoe beter het smaakt. Daarom is het ons ook zoo heerlijk, wanneer wij nog eens een enkele maal kunnen dwalen door het gele najaarslover, over de gevallen bladeren, en de borst zich nog eens verruimen kan onder de krach tige ademhaling in de kalme atmosfeer. Welk een levensbeeld Hoe herinnert dat alles ons aan onze eigene jeugd, onze leveDslente. Alles was licht en kleurig voor ons, geen zot gen drukten ons; als de vallende nacht gekust, dat hem met hare zegen- wenschen gevolgd was de wereld door en naar wie hij nu in acht jaren niet had omgezien. Hij was geen onhartelijke zoon. Hij schreef elk jaar drie of vier keer aan zijn oude moeder en vaak deed hij eene banknoot in den brief, waarvan een bankier het be drag niet hoog zou vinden, maar dat veel was voor een armen leeraar en heel veel in de oogen van zijn moeder. Zijn vrouw schreef haar ook vriendelijke briefjes met jaardag, Kerstmis en Nieuwjaar, en sinds de prentbriefkaarten in de mode kwamen, zonden de kinderen er telkens een aan lieve Oma, die toch ook eens zien moest welk een mooie stad Dunkelberg was. Maar de vraag, die in eiken brief her haald werd, welke Lotje de naaister voor de oude smidsweduwe schreef„Of zij haar jongen dan nooit zou weerzien die vraag werd altijd weer met een „Misschien dezen zomer welbeantwoord. En met eiken zomer, die voorbijging, zonder dat hij ge komen was, werd hare hoop op weerzien flauwer en het licht van hare oogen zwakker. Indrukken komen plotseling en ons hart voelt vaak zoo vreemd. Moeders smeekende vraag, neergeschreven in eiken brief, had bij haren zoon het bezwaar van een slecht gevulde beurs en huiselijke zorg niet kunnen overwinnen de doodstijding van een oude waschvrouw werd voor hem een bevel om te gaan, eer het te laat was. Op een regenaehtigen dag in Maart klopt doctor Holmberg lang en tevergeefs aan de deur van het kleine huis, waarin hij geboren was. Eindelijk wordt de deur driftig opengerukt en een ruwe stem schreeuwt hem toe, „dat hij naar den duivel kan loopen. Tot verklaring van dien wensch wordt hem nog toegesnauwd, dat weduwe Holm- bladeren, voortgedreven door den adem van den herfstwind, zoo.leefden wij. Zooals de zwaluw fladderend heen en weer scheert vóór de groote reis een aanvang neemt, zoo gingen wij ook eenmaal in jeugdige zorgloosheid een leven tegemoet, dat ons scheen toe te lachen: „Komen geniet!" De lente wa3 nog nauwlijks aangevangen, aan den zomer dachten wij nög niet, veel minder aan den herfst. En thans? welk een verandering alom! Puinhoopen en nog eens puinhoopende wandeling over een groot doodenveld het kerkhof van onze hoop en onze verwachting, van ons wenschen en verlangen. Voor velen onzer toch is 't met den zomer ook reeds gedaan. De herfst stormen kondigen zich in de verte aan de lucht betrekt; de nevelen omlijsten onsde waterstroomen dreigen en zul len zich over ons neerstorten op den dorrenden grond. Zal dat alles ons neerdrukken, waar we zooveel kracht behoeven, steeds meer, naarmate de honzon van ons bestaan zich voor ons inkrimpt? Dat nooit! Weg, sombere gedachten weg, want wij gelooven aan ren nieuwe lente! Het wordt grauw om ons heen en koudmaar we teren op de zoete her inneringen aan lentevreugd en zomer weelde En daarmee kunnen we het wel een poosje doen want, we zijn rijk aan ervaringen, gelouterd door de be proevingen, onderwezen door het leven en, waar we dat alles óns ten nutte willen maken, dóar zal nog een schoone heifst ons deel zijn, zullen we nog een wijle kunnen genieten van den beschei den oogst, dien we zaaiende en arbei dende mochten verkrijgen. mend, tij gebeurde, werd het reddings werk bemoeielijkt. Men deed niettemin moeite om van boven af in de gezon ken rijtuigen binnen te dringen. Des avonds om half negen waren 12 lijken gevonden. Ongeveer 20 geredden waren in ziekenhuizen opgenomen. In de twee rijtuigen die in 30 voet water liggen, waren toen nog 50 tot 60 verdronken reizigers opgesloten. Naar aan 't licht is gekomen, wordt er in een dal in den zuidelijken Kau- kasus een bloeiende slavenhandel ge dreven. Het middelpunt daarvan is het dorp Noechoer, en hier worden dage- i lijks dozijnen mannen en vrouwen om gezet. De meeste slaven zijn Perzische vrouwen en meisjes, die uit hun woon steden opgelicht en naar deze Russi sche slavenmarkt gebracht worden. De bevolking der Kaukasische pro vincies vinden niets in deze prak tijken; zij is altijd gewoon geweest slaven te houden en koopt ze met dezelfde ge moedsrust als haar vaderen een eeuw of vier, vijf geleden. En de Russische overheid werkt het niet alleen niet te gen maar geeft er een soort officieel cachet aan, door haar rechtspraak bij eventueele geschillen overslaven. On langs kocht zelfs een luitenant van politie een zekere Hopfenhausen, een Perzische slavin Naar het schijnt staan de slavinnen als zij op de markt staan uitgestald, dik wijls aan ergelijke wreedheden en schan delijkheden bloot. IBui ten la.ii«l. Te Erfurt, in de Pruisische provincie Saksen, heeft het Vrijdagmiddag een uur lang gesneeuwd. Uit Philadelphia wordt gemeld: Een uit drie rijtuigen bestaande elec- trische trein van den Pennsylvaniaspoor reed Zondagmiddag door de openstaande ophaalbrug die Atlantic City (New Jer sey) met het vasteland verbindt, en plofte in het water. De twee eerste rij tuigen zonken, terwijl het laatste bleef hangen en in veiligheid gebracht kon worden. Daar het ongeluk bij opko- Volgens een bericht uit Petersburg is Zaterdagochtend om half twaalf in het midden der stad in de buurt van de Wosnesenski-brug een bom geslin gerd naar een gesloten wagen met gou- vernementsgeld. Twee gendarmen, een voorbij gangster en de paarden zijn ge wond. Uit de ambtelijke lezing blijkt dat de roover, die in hechtenis genomen is, een jonge man in de uniform van stu dent is. Hij pakte, toon hij met zijne kornuiten, dadelijk na den bommen- aanslag, op den wagen aanviel, een tasch met papieren ter waarde van 229.400 roebels en vluchtte met de an deren. Toen hij zag dat hij vervolgd werd, wierp hij een nieuwe bom, door welker ontploffing hijzelf gewond werd. Hij gooide later toen de politie hem op de hielen zat, de tasch weg, die dadelijk daarna gevonden werd. Behalve hem zijn nog vier anderen in hechtenis genomen. Maar de andere tasch met 368.000 roebels aan credietbi1 jetten is nog niet terecht. berg immers al vier jaar geleden de sme derij had verkocht en nu bij Olson, den machinist, woonde. Haar huis verkocht! Dat had hij nooit geweten Sven Holmberg voelt een toenem enden angst in zich. Groote hemel, zou zijne moe der gebrek lijden? Hij had stellig gemeend, dat de smederij, die vader naliet, en de ar beid die vader naliet, en de arbeid van moeders vlijtige handen, gevoegd Dij de banknoten, die hij van tijd tot tijd zond, in haar onderhoud hadden voorzien. Met een bezwaard hart klopt hij nu bij het vreemde huis aan en een oogenblik later houdt hij zijne oude moeder in zijne armen. Wat is zij oud en vervallenMager als een geraamte, ineengeschrompeld, lijkt ze bijna een kind. Alles trilt in haar van schrik en blijdschap; maar ze zegt alleen: „Neen maar, Sven, heb je nu die heele verre reis gedaan en dat met dit slechte weer? Ga toch zitten, mijn jongen, dan zal ik gauw een kopje koffie voor je zetten." „Moeder, Moeder, waarom schreef u niet, dat u de smederij moest verkoopen?" „Waartoe zou dat gediend hebben, Sven Jij hadt al genoeg te zorgen. De Olsons zijn heel goed voor mij. Och, jongen, wat ben ik blij, dat ik je nog zien kan." Doctor Holmberg kijkt het vertrek eens rond. Een jongere vrouw zit in een hoek der kamer met vier kinderen om haar heen. Het kost haar heel wat moeite om hen stil in dat hoekje te houden. Daarna moet Sven weer naar zijne moeder zien, die ijverig bezig is bij den haard om water op te zetten voor de koffie. Onbewust bijna slaat hij de oogen neer, alsof hij zich schaamt voor die oude versleten japon om de magere ineengeschrompelde gestalte. „Slaapt u ook in deze kamer, Moeder?" „O neen, Sven, hiernaast." Zij doet met een zekeren trots de deur naar het kleine zijkamertje open, blij dat ze het toch heter heeft, dan haar zoon denkt. „Heeft u nog kunt u ik bedoel kunt u zelf nog wat met uw handen doen, Moedertje?" vraagt hij zacht. „Mijn handen, ja, die zijn Goddank! nog goed, kind, behalve de dagen, dat de jicht mij plaagt. Maar mijn oogen in de laat ste jaren kan ik niet best meer zien." Het duizelde Holmberg. Met moeite kan hij uitbrengen: „Kunt u niet meer zien Moeder? Kunt u mij dan niet zien?" Zij streelt zacht met hare kleine, gerim pelde hand over zijn arm en iets van een glimlach glijdt over het ingevallen gelaat. „Ja, Sven, ik zie je nog wel en de zon ook en het huis, er. als er een trein aan komt; maar ik kan niets anders meer doen dan kousen breien. Hoe oud is de jongste nu, Sven?" „Vier jaar," antwoordt hij verstrooid. „Dan zullen ze precies van pas zijn!" roept zij uit en in hare stem klinkt blijd schap, terwijl zij eene lade opentrekt van haar kastje en, er in rondtastend een paar witte kousjes te voorschijn haalt van ver bazend dikke wol. „Heeft u die voor ons kleintje gebreid vraagt hij en veegt stil langs zijne oogen. „Neen; ze waren eigenlijk voor je oudste bestemdmaar die is ze nu ontgroeid, om dat je niet eerder kwam, Sven." Dat was nu letterlijk het eenige woord van verwijt; maar wat doet het hem zeer! Doctor Holmberg valt neer op een stoel in dat kleine kamertje, hij kan haast niet spreken en merkt het nauwelijks, dat Lotje de naaister, die de brieven aan hem heeft geschreven, thuiskomt en dat de drie vrou wen in de andere kamer te zamen fluisteren en overleggen en dan ijverig heen en weer loopen. Eindelijk voelt hij zacht eene magere hand op zijn schouder en eene beverige Bij de botsing zijn twee van de roo- vers gedood. Een vrouw werd zwaar gewond. Twee gendarmes zijn door bomscherven, een derde is door een schot licht gewond geworden. Ook een Franschman, van wien men nog niets afweet, een tolbeambte en een huis knecht hebben lichte kwetsuren opge- loopen. Dicht bij de plaats van den aanslag is een bom gevonden, die nu onderzocht wordt. Een ander bericht beschrijft de toe dracht als volgt: Op het oogenblik dat de eerste bom werd geworpen, sprong de hooge amb tenaar van het tolwezen, die door drie inspecteurs van dit bestuur was verge zeld, uit het rijtuig en, op hetzelfde oogenblik bestormden de vijftien mis dadigers die de bende vormden, met schoten het voertuig en werden nog twee bommen geworpen. Er ontstond een onbeschrijfelijke pa niek; terwijl een deel der aanvallers het gevecht tegen de ambtenaren en gendarmen leverde, plunderden de an deren het rijtuig. In het geheel werden vervoerdeen zak met 3600 roebels in goud, een zak met 368.000 roebels aan credietbiljetten en een zak met 229.400 roebels in waarden, totaal 601.000 roebels. De zak met 368.000 roebels werd ge roofd en door de aanvallers overgegeven aan een vrouw, die in een rijtuig zat, wegreed langs de brug over het kanaal en met den buit spoorloos verdwenen is. Onmiddellijk na den aanslag werd de buurt afgezet door de politie en door de troepen. Het was iu de buurt een tooneel van verwoesting, want al de ruiten zijn er verbrijzeld en de hui zen beschadigd. De geworpen bommen besten van Finscbe herkomst. Te Tsjita zijn tien gewapenden in een sociëteit binnengedrongen. Zij na men de heeren die er zaten te kaarten 12,000 roebels af en konden zich met dien buit ongestoord uit de voeten maken. 'n Aantal particulieren, dat zich ge durende de belegering te Port-Arthur bevond, beeft luitenant-generaal Stössel in rechten aangesproken, wegens on wettige in beslagneming van goederen. Het totaalcijfer der gevorderde scha deloosstellingen is ongeveer 200.000 roebels. De toestand in Marokko schijnt met den dag ernstiger te worden. Raisoeli is gouverneur van Arzila ge- stem vraagt op een toon van voldoening „Sven, wil je nog eens bij je moeder eten?" Holmberg gaat naar binnen zijne oogen weten niet wat ze zien. Bij hem in huis is alles eenvoudig, elke uitgaaf moet gewikt en gewogen worden en bijna nooit komen er van die lekkernijen op tafel, die zijn oudje hem nu voorzet: fijne broodjes, kreeft in de bus, ansjovis, heerlijke kaas, kleine sappige biefstukjes, roomboter en bier. Dat alles heeft Lotje zeker gehaald hij heeft wel uit en in hooren gaan maar het geld waar krijgt zijne moeder het geld van daan Hij heeft een gevoel, alsof elk stukje, dat hij eet, grooter wordt in zijn mond. De maaltijd duurt heel lang. Toen zijne moe der na afloop de handen vouwt, voelt Sven Holmberg een drang in zich om dat gebedje uit zijne kinderjaren hardop te bidden, zooals hij deed in den tijd, toen de grut tenbrij dampend op de tafel stond en zijn vader uit de smederij kwam en het schoots vel aan den spijker hing. Na het middagmaal komt zijne moeder dicht bij hem staan en met iets angstigs in hare stem, alsof ze het haast niet durft vragen, fluistert zij „Sven, het is misschien wel te erg, maar ik zou zoo graag iets aan je vragen, iets heerlijks voor mij." Holmberg voelt, dat het bloed hem naar het gelaat vliegt. Bij het weerzien van den zóó lang gemisten eenigen zoon is zeker het jaren ingehouden verlangen tot eene uitbarsting gekomen; zij kan hem niet meer missen en zij zal hem nu vragen, haar niet langer te laten onder de vreem den, maar mede te nemen naar zijn huis. Het is waar, zijne vrouw is de dochter van een majoor en zijn huis is klein en hij kan slechts bij beetjes zijne studieschulden afbetalen; maar zijn hart roept het toch uit: zijne moeder zal eene plaats in zijn huis en een stoel aan zijne tafel hebben, lIEUWm&D

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1906 | | pagina 1