Het
Land van Hensden en Altena, de Langstraat en de Bommelerwaard,
Vogelbescherming.
Zijn offer.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
No. 2&77. Zaterdag 3 November
FEUILLETON.
1906.
VOOR
land Van ALUM*
EÏOjl^Io .r ■•"•-I,
In het Hannoversche Magazijn", jaar
gang 1780, kan men het volgende al-
leraadigste en merkwaardige verzoek
schrift lezen onder den titel van
„Droevig verzoekschrift der zingende
vogelwereld aan de machtige menschen".
Machtige menschen
Nu wij in onzen grooten nood be
scherming en hulp zoeken, kunnen wij
tot niemandanders onzetoevluchtnemen
dan tot u al ondervinden wij juist
door u de wreedste behandeling en het
meeste leed waarover wij ons te bekla
gen hebben.
Toch hebben wij 't recht, van u, of
althans van 't verstandigste deel onder
u, bescherming en hulp te verwachten.
Wij zijn voor u geschapen.
Daarom houden wij ons ook slechts
dan bij u op, wanneer gij buiten in tui
nen en velden leeft; als de winter met
ijs en sneeuw u in uw huizen houdt
gaan wij, als Prager studenten na afloop
der markt, weer weg, om in andere stre
ken onze meesters te dienen.
Voor uw genot zijn wij uw bepaalde
lijfzingers. De natuur, heeft er ook voor
gezorgd, dat wij onzen diensttijd zonder
gevaar kunnen afwachtendaar wij niet
eerder bij u verschijnen voor de hoornen
en struiken uitloopen en hun blader-
schat ontplooien, vinden wij in uw hoo
rnen en hagen een vrij goede schuil
plaats voor barbaarsche roofvogels, die,
niets gevoelend voor de schoone zang
kunst, ons dooden om hun vraatlust
te stillen, evenals de Saraceensche Kalif
de Alexandrijnsche biblotheek liet ge
bruiken om de badkamers te verwar
men.
Als voorzorg dat gij ons tegen onze
bestemming in niet als lekkenij zoudt
nuttigen, heeft de natuur die u smul-
zucht scheen te vreezen, ons zoowat
geen lichaam gegeven althans niet
een, dat uw lusten op zou wekken.
Als de kunstbeoefenende vogels zijn
wij ook niet zeer talrijk, en de dichters
en zij die verzen lezen vinden
ons lang niet overal genoeg. Daar dit
alles nu is zooals 't is, zult gij, o men
schen de rechtvaardigheid onzer klacht
inzien, die wij over zekere lieden in
moeten dienen, welke, ten genoege van
henzelven en hun katten, ons overal
met 't geweer vervolgen, en ons, die
bedrijvig in de weer zijn en steeds er
op uit den menschen een genoegen te
bereiden, wreed verwonden en dooden.
Men zegt, dat de menschen een ge
voelig hart bezitten, en dat dit bij 't
tegenwoordige geslacht in 't bijzonder
het geval is. Velen uwer houden zich
om hunne zwakke gezondheid voorna
melijk in hun tuinen op.
Hieruit schijnen wij hoop te mogen
putten: schepselen, die zelf zwak zijn,
verschoonen ook anderen graag. Zelf
medelijden en toegevendheid behoe
vende, plegen zij ook zachtzinnig en
medelijdend voor andere zwakke wezens
te zijn Zoo zou men althans mee-
nen, maar wij hebben helaas het tegen
deel ondervonden.
Ook in dit opzicht zijt gij menschen
niet zooals gij moest zijn. In afgelegen
dorpjes bij de ongevoelige landslieden
leven wij gerust en zeker. Ook de niet
juist teerhartige jager spaart onsmaar
de fijngevoelige en zwakkere stadsbe
woners schieten op ons
Daarom vermijden wij uwe tuinen
zooveel mogelijk. Zelfs de menschen-
vriend onder ons de nachtegaal
komt hoe langer hoe minder. Soms
echter worden wij getroffen door uw
klachten over ons uitblijven, en nade
ren wij uw tuinen nog eens. Hoe an
ders moest het zijn! Waar zouden wij
ons zekerder moeten gevoelen dan op
een plaats, die aan uw genoegen ge
wijd is en die wij door ons gezang
nog zooveel aangenamer zouden kun
nen maken?
Wij willen hier geen beroep op uw
rechtvaardigheid doen, hoewel wij veel
zouden kunnen aanhalen dat voor ons
spreekt. Het zou ook moeilijk zijn te
bewijzen, waarom gij het recht zoudt
hebben wezens, die voor uw genot zijn
geschapen, zonder noodzaak te dooden.
Maar wij kennen u, en weten, dat 't
niet de goede manier is de machtheb
benden tot billijkheid te bewegen door
hen op hun plichten te wijzen. Dat
noemen zij betweterij en hun de wet
willen stellen.
't Is slechts onze wensch u, zonder
levensgevaar, te kunnen vermaken en
opvroolijken.
Het is waarlijk of dit aandoenlijk
smeekschrift in onzen tijd, en niet alsof
't ongeveer 126 jaren geleden geschre
ven is, zoo juist van toepassing is het
nog heden.
Mogen er veel, zeer veel vogel
vrienden gevonden worden die dit diep
aangrijpend smeekschrift beschouwen
als ook thans gedaan en aan de roep
stem onzer gevederde vriendjes gehoor
verleenen, vooral ook door aan die
lieve en nuttige diertjes geschikte ge
legenheid te verschaffen door het aan
brengen van kunstmatige broedgelegen-
heden of nestblokken.
Wil men hieraan voldoen, begin dan
nu reeds nestblokken te hangen, dan
hebben die vriendjes dezen winter een
goede slaapplaats en een warm onder
dak in 't voorjaar zullen zij die dan
als broedplaats kiezen. Zij zullen dan
voorzeker later, uit erkentelijkheid, hun
allerhartelijksten dank betuigen door
uw tuinen, boomen enz. van allerlei
nadeelige insecten en ongedierten te
zuiveren en u in koor op hun liefelijk
gezang en aangenaam gekwinkeleer te
onthalen.
Itui(en!an<l.
De Duitsche stoomboot „Hermann",
kapitein Ulbrandt, is Zondagavond bij
East Goodwin in den grond geboord
door een onbekenden viermaster. Van
de bemanning, die 24 koppen telde,
zijn er 23 omgekomen.
De stoker Leopold Moeser, de eenige
overblijvende van de bemanning, heeft
aan een berichtgever van de Métropole
verhaald hoe de ramp zich heeft toe
gedragen.
„'t Was zeven uren 's avonds, 't Was
mijn beurt om de machinekamer te
verlaten en eens uit te blazen aan dek.
Zoo kwam het dat ik kon gered wor
den. Opeens gebeurde de aanvaring
met een zeilschip. Onmiddellijk liep
de machinekamer vol en alleman snelde
naar boven. Twee of driemaal schom
melde het vaartuig vervaarlijk van bak
boord naar stuurboord. Een redding
boot, die nog met zeildoek toegemaakt
was, werd in aller ijl te water gelaten.
Ik sprong in zee. Twee minuten later
verdween de Hermann in een vreese-
lijk golvengebruis. 't Laatste wat ik
nog zag was de kapitein boven op de
commandobrug.
Toen ik weer boven kwam was er
geeu spoor van het schip meer te ont
waren. Hier en daar dreef wat goed,
waar mijn maats zich net als ik aan
vastklampten. Ik kon het bootje berei
ken dat met de kiel in de lucht dreef,
't Is aan die omstandigheid te danken
dat ik behouden bleef. Ware het zeil
er af genomen geweest, het bootje had
het ongetwijfeld niet uitgehouden tegen
de holstaande zee. Schrijlings kon ik
er op blijven zitten. Mijn kameraden
riepen dat ik naar hen toe zou komen.
Het was totaal onmogelijk, de stroom
dreef mij weg. Zes maal werd ik van
mijn plaats gesmeten en zes maal kon
ik er al zwemmend weer op geraken".
Zestien uren lang bleef Moeser zwal
ken op de klotsende baren, tot een
visscherssloep O 89 (Oostende) hem
aanpakte en redde.
Onder het vergane scheepsvolk zijn
twee Hollanders: een Rotterdammer,
Cornelis de Man, matroos, aldaar in
1855 geboren en er gehuisvest, en Cor
nelis Schippers, van Colijnsplaat, waar
hij in 1891 geboren werd.
De veertienjarige kajuitsjongen Jan
Horen was de eenige Antwerpenaar.
De kapitein en al de anderen waren
Duitschers.
Bij Vias, een plaatsje in het zuiden
van Frankrijk, vlak bij de kust van de
Middellandsche zee, is in den nacht
van Zondag op Maandag een goederen
trein ontspoord. Verscheiden wagens van
van den trein werden vernield. Een weg
werker, die later voorbijkwam en uit
moest wijken voor de stukken van <le
vernielde wagens, werd door een trein
gegrepen waar hij niet op verdacht was
en gedood. Al dat onheil is aangericht
door een man, die niet wel bij 't hoofd
was, een zekeren Salvagnac. Salvagnac
had een heele rij dwarsleggers over de
spoorstaven gelegd. Na het ongeluk vond
men hem liggen, deerlijk verminkt en
stervende, nog met een dwarslig^r bij
zich. Hij bekende, dat hij de dader was.
Hij heeft het waarschijnlijk op een an
deren trein voorzien gehad. Salvagnac
wilde eens kijken, wat er gebeuren zou
als een trein uit het spoor liep. Hij had
brieven in den zak, aan het hoofd der
politie, met het verzoek, het rijden met
treinen en automobielen te verbieden
anders zou hij er zelf een eind aan maken.
Salvagnac is een half uur na de ont
sporing overleden.
Uit het voor hen afgebakende gebied
in het noorden van Moutana zijn 500
Indianen ontsnapt, die de oorlogsbijl
tegen de Amerikaansche regeering heb
ben opgenomen. Vijf afdeelingen ruiters
zetten hen na en zijn reeds langs de
Powder Hornrivier met hen slaags ge
weest. De Indianen moeten drie dooden
en vele gewonden hebben verloren,
maar zijn nog niet tot reden gebracht.
Het schijnt dat een oude medicijn
meester de krijgers heeft opgeruid.
Een later bericht meldt:
Ondanks de pogingen der Amerikaan
sche troepen, zijn twee benden Indi-
aansche krijgers, meer dan 700 Cheyen-
nes sterk, er in geslaagd zich met 800
Utes-Indianen te vereenigen.
Reeds sedert lang verzamelen deze
stammen geweren en munitie, en de
oude rassen-trots doet zich zoo sterk
gelden, dat de krijgers verklaren liever
te worden uitgeroeid dan onderworpen
te blijven aan de strenge beperkings
maatregelen en de bewaking, die thans
op hen worden toegepast.
Zij voegen hieraan toe, dat de regee
ring te Washington zich geen reken
schap schijnt te geven van het gedrag
der regeeringsagenten, die beschuldigd
worden, zich te verrijken ten koste van
de hongerende Indianen.
Men schrijft van de Belgische grenzen
In de laatste dagen wordt er bij onze
zuidelijke naburen veel gesproken over
mond- en klauwzeer, dat in de noor
delijkeprovinciën van Frankrijk heerscht
en meer en meer de Belgische grens
nadert.
Volgens het laatste Fransche regee-
ringsbulletin zijn meer dan 2000 stallen
besmet verklaard en heerscht de ziekte
ook in de departementen der Ardennen
en van de Maas.
De Belgische minister van landbouw
heeft wel de grenskantoren Abeele en
Ogimont voor den invoer van Fransch
vee gesloten, maar langs de andere
grenskantoren wordt zooveel te meer
slachtvee ingevoerd. In de laatste zes
weken was de invoer van Fransch vee
grooter dan anders in zes maanden.
Allerlei vee wordt door den Franschen
veefokker uit vrees voor besmetting,
van de hand gedaan en naar België
gezonden.
En België, dat anders zoo bevreesd
is voor mond- en klauwzeer, dat jaren-
lang geroepen heeft over „het besmette
Hollandsche vee", laat die Fransche
half magere koeien vrij binnenkomen.
Met klem wordt daarom door velen
de geheele sluiting der grenzen gevraagd
voor den invoer van Fransch vee; an
deren verzetten zich daartegen, voor
gevende dat daardoor de vleeschprijs
nog zou stijgen.
Lichte aardschokken die in de laat
ste weken om en bij Palermo waren
waargenomen, zijn thans veel krachti
ger geworden. Uit Trabia, Termine en
Altavilla worden verscheidene schokken
gemeld. Te Trabia is eenige schade
aangericht, te Tirmine is de bevolking
uit de huizen gevlucht.
Volgens een bericht uit Zoengeroe,
uit Engelsche bron, zou een Fransche
afdeeling kameelruiters, bestaande uit
een officier en zestig man, op 320 K.M.
ten N.O. van het Tsjadmeer door een
bende Senosil's overiompeld en in de
pan gehakt zijn.
Tengevolge van het bericht, meldende
dat het eiland Malta aan het verzakken
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00,
1).
De beide buurjongens waren vrienden
geweest, zoolang zij zich konden herinneren.
Van den tijd af dat Kurt Niemann en Ru-
dolf Keiler zelfstandig de straat onveilig
begonnen te maken, waren zij onafscheide
lijke vrienden. En als zij om het weder
niet buiten konden zijn, dan zaten zij
binnenshuis bij elkander, in de elegante
woning der Niemanns of in de eenvoudige
kamers van Rudolfs ouders.
Toen de kleine vrienden hun zesde jaar
hadden voleindigd, werden zij op denzelf
den dag naar de voorbereidende school van
het gymnasium gebracht. Rudolf had eigen
lijk naar de gewone lagere school moeten
gaan maar Kurts vader had zich bereid
verklaard ook de kosten voor Rudolf op
zich te nemen. Hij wist den ondergeschik
ten ambtenaar, wiens vurige wensch was,
dat zijn jongen studeeren zou, te beduiden,
dat het jammer zou zijn de twee jongens,
die zoo innig saamverbonden waren, voor
die paar jaar te scheiden, en zoo nam
Rudolfs vader het aanbod dankbaar aan.
De schrandere, levendige Kurt, met zijn
vlug begrip, was altijd de eerste op school.
Hij behoefde zich niet zeer in te spannen.
Maar Rudolf moest zich altijd veel moeite
geven. Hij zag bewonderend op naar zijn
knappen vriend en nooit kwam er eene
ijverzuchtige gedachte bij hem op. In de
eerste schooljaren zat hij altijd op de laatste
banken.
Toen kwam de tijd, dat zij op het gym
nasium zouden komen. Ook hier legde
Kurt een schitterend toelatingsexamen af
en kwam als Primus, (de beste) in de 6e
klasse. Met blijden trots droeg hij nu de
roode muts.
Rudolf had wegens de verlegenheid, welke
hem zoo dikwijls op beslissende oogen-
blikken overviel, geen bijzonder goeden
indruk gemaakt. Hij kwam op de laatste
bank op één na. Maar dit ontmoedigde hem
niet. Hij deed met des te meer ijver zijn
best dicht bij zijn vereerden vriend te
komen, die spelend volbracht wat hem
zoo moeilijk viel.
Het eene jaar verliep na het andere en
altijd bleef het zoo voortgaan. Kurt hand
haafde zich zonder veel inspanning op
zijn plaats als Primus en Rudolf bleef,
hoezeer hij ook zijn best deed, slechts een
middelmatig leerling. Hij verwierf echter
door zijn ijver langzamerhand steedshoogere
plaatsen.
De beide knapen bleven nog altijd groote
vrienden. Zij konden niet buiten elkander.
Als zij eens hadden getwist en besloten
hadden „elkander nooit weer aan te zien,"
dan had geen van beiden vrede met dat
treurige besluit.
Zij stonden verdrietig ieder tegen zijn
huisdeur geleund, tegenover elkander, schijn
baar niet op elkaar lettend, totdat op
zijn laatst den tweeden dag hunne blik
ken „toevallig" elkander ontmoetten. Dan
klaarde hun gezicht op. Met een helderen
lach sprongen zij de straat over, schudden
elkaar de hand en de „eeuwige" vijand
schap was vergeten.
Toen kwam de overplaatsing naar de
tweede klasse. Kurt was tegen het eind
van het schooljaar heimelijk ongerust. Er
broeide iets. Zijn vorig rapport was voor
het eerst niet zoo heel mooi geweestver
scheidene vakken niet meer dan „voldoende"
en de leeraren hadden hem daarom aan'
gespoord wat meer zijn best te doen.
„Niemann, pas goed op, anders verlies
je de Primusplaats. Dat waarschuwend
woord van den goedigen leeraar klonk Kurt
nu steeds onheilspellend in het oor.
Hij was tot dusverre niet eerzuchtig ge
weest maar nu leerde hij pas de eerzucht
kennen. De gedachte, zijne plaats aan een
ander te moeten afstaan, drukte hem zwaar.
Hij spande alle krachten in, om geen reden
tot ontevredenheid te geven. Maar mislukte.
Rudolf had daarentegen het werk zonder
ééne fout gemaakt. Hij had zich in het
laatste jaar bijzonder gunstig ontwikkeld,
zoowel lichamelijk als geestelijk. Zijne ver
legenheid was verdwenen en had plaats ge
maakt voor kalme bedaardheid.
Daar kwam de dag der overplaatsing. De
rapporten waren reeds uitgereikt en nu
moest nog slechts de volgorde der plaatsen
in de verschillende klassen worden mede
gedeeld.
De eerste en de tweede afdeelinf en der
tweede klasse zijn voorgelezen. Nu komt
de beurt aan de derde afdeeling.
Kurts hart staat bijna stil. Een gevoel
van angst grijpt hem aan. Als hij eens niet
Primus werdl
Het is een vreeselijk oogenblik, nu de
Rector de voorgaande lijst op zijde legt en
de volgende opneemt. Er heerscht een diepe
stilte in het lokaal. Men hoort geen enkel
geluid. Zóó stil is het nooit geweest in die
zaal vol leerlingen en leeraren. Of is dit
verbeelding van den opgewonden knaap?
Kon men zijn hart hooren kloppen?
De Rector schraapt zich de keel, ziet met
zijn ernstig gebrild gelaat de lijst in en
kijkt daarop Kurt aan.
„Nieman," zegt hij, „het spijt ons allen,
dat wij u ditmaal niet weder de plaats van
Primus kunnen toewijzen. Ge hebt in het
laatste jaar het werk wat licht opgenomen.
Laat dit u eene herinnering zijn, dat ook
by de grootste gaven één ding dringend
noodig is: namelijk volhardende ernst en
vlijt. Ik zal nu naar volgorde de namen
van de leerlingen der laagste afdeeling van
de 2e klasse voorlezenRudolf Keller, Kurt
Niemann, Frits Schlegel
Kurt hoort niets van de verdere namen.
Hij heeft alleen de twee eerste gehoord:
Rudolf Primus en hij de tweede. Er komt
hem een prop in de keel. Met inspanning
van alle krachten gelukt het hem zich te
bedwingen. Hij dwingt zich tot glimlachen.
Daarop kijkt hij om naar Rudolf en knikt
hem toe, alof hij wil zeggen„Je ziet wel,
ik trek het mij niet aan."
Het oplezen van de namen is afgeloopen
De leeraren zijn heen en de leerlingen gaan,
deels vroolijk en opgewonden, deels treurig
en stil, naar den uitgang.
Rudolf staat al op zijn vriend te wachten.
Hij steekt hem de hand toe:
„Zeg Kurt, het is mij zoo wonderlijk,
dat van het Primus zijn. En ik begrijp er
niets van. Ik had van zoo iets niet ge
droomd 1"
Kurt glimlacht weder, maar hij kan er
niets aan doen, dat zijn lippen beven.
„Kom, houd je mond toch, jongen. Het
komt er niets op aan. De eerste of de tweede,
dat is immers hetzelfde!"
„GoddankIk was al bang dat onze
vriendschapmaar die kan daar wel
tegen he?"
Kurt stoot dat eene woord op heftigen
toon er uit en dan vervolgt hij, na eene
korte poos zwijgen:
„Ik moet op weg naar huis nog een bood
schap doen, ginds in de Nieuwstraat. Tot
ziens 1"
En weg is hij, den hoek om.
Rudolf vermoedt niet, dat Kurt eene
uitvlucht zoekt.
Kurt wil alleen zijn. In het park, op
het donkerste plekje onder de oude dennen,
werpt hy het masker af. Het slanke lyf
van den knaap schokt van hartstochtelijk
snikken. Hij is woedend op de leeraren,
op zichzelf, op Rudolf.
Hij niet meer Primus, niet meer op de
eerste plaats, na al die jarenThans, nu
hij haar verloren heeft, beseft hij het eerst
recht: het was eene eereplaats. En juist
Rudolf moest hem daarvan verdrijven, Ru-
dolf, zijn beste vriend!
Is hij dat nog wel? Hij heeft hem schan
delijk zijn plaats ontroofd, met zijne stille,
volhardende vlijt hem, den schitterend be
gaafden leerling, voorbijgestreefd. Als een
ander, Frits Schlegel of Reinhold Schmidt,
Primus was geworden, dan had hij het beter
kunnen verdragen. Maar Rudolf, dien hij
gewoon was als „een goede kerel" te beschou
wen, als een ploeteraar, die langzaam en
geleidelijk er wist te komen.
Hij heeft een hekel aan dien jongen. En
toch gevoelt hij, dat hij van hem moet hou
den, ondanks alles.
Neerslachtig en vermoeid, als na een groote
lichamelijke inspanning,-gaat Kurt einde
lijk naar huis.
Zijne ouders verwachten hem zonder veel
spanning, Zij weten wei vooruit, dat hij
een goed rapport maakt en overgaat. Om
de Primusplaats hebben zij zich nooit be
kommerd en dus vernemen zij het bericht,
dat hun jongen als nummer 2 naar de 2e
klasse overgaat, zonder eenige ontroering.
Moeder ergert zich wel een weinig,
dat het juist Rudolf is, die haren zoon heeft
overvleugeld. Maar zij is verstandig genoeg
in te zien, dat Kurt wel zulk een les heeft
verdiend.
Kurt hield zich onverschilligmaar van
binnen bleven de vonken van nijd en ijver
zucht bij hem voortgloeien
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 7l/9 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag,
avond ingewacht.
NIEUWSBIAD
Wij smeeken dus slechts om genade en
roepen uw barmhartigheid aan. Hebt mede
lijden met onschuldige wezens, verleent ons
gastvrijheid, spaart ons leven, dat wij u
zoo vol vertrouwen in uwe handen stellen,
en gunt ons de vrijheid
franco per post zonder prijsverhooging. Afzonderlijke
numi er 5 c t.
Naar het Duitsch.
(Slot volgt).