Hel Land van Hensden en Altena, de Langstraat en de Bommelerwaard.
Uitgever: L. J, VEERMAN, Heusden.
No. 2586, W oensdag 5 December.
ONZE KINDEREN.
FEUILLETON.
1966.
LAND VAN ALTEN/
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00,
franco per post zonder prijsverhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 7Yg ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag,
avond ingewacht.
II. {Slot.)
Het huisgezin is het centrum waar
omheen wij ons behooren te groepeeren.
Maar als in een woning brand uitbreekt,
trachten wij toch ook in de allereerste
plaats de kinderen daaruit te verwijde
ren? Daarom is het zulk een zegen,
waarin alle partijen zich evenzeer ver
heugen, en waartoe dan ook volksver
tegenwoordigers van alle schakeering
hebben meegewerkt, dat thans de Kin
derwetten zijn ingevoerdde Kinder
wetten die den Staat, d.i. de Overheid
het recht geven in te grijpen, zelfs in
de heilige ouderrechtenwanneer be
wezen is dat ouders die rechten ont
heiligden, en dreigen daardoor do toe
komst van hunne kinderen te vernieti
gen.
Voor de vervulling van die gewich
tige taak heeft de Overheid, geleid door
zéér juist inzicht, de hulp ingeroepen
van particuliere vereenigmgen, want al
leen door publiek initiatief, do«r open
bare belangstelling, kan dit belang der
menschheid naar behooren behartigd
worden. Daar moet levende medewer
king zijn onder alle rangen en standen
der samenleving.
Trouwens, en dit pleit voor het zui
vere karakter dezer particuliere mede-
dewerking, de burgerij had lang vóór
dezen zelf de handen aan den ploeg ge
slagen; en, wat nog verblijdender is,
ze verdubbelt haar krachten nu blijkt
dat de Regeering in deze officieel en
krachtig medearbeidt.
Maar de voorbeelden van de waarlijk
nrsdadige ouders, die jongens tot dieven
meisjes tot prostituées opleidden, zijn,
in algemeenen zin gesproken, nog het
ergste niet. Wij kenden al vroeger de
ontzetting uit de ouderlijke macht; zij
konden dus gestraft worden.
Maar veel meer jammer wordt ver
wekt door eenvoudige verwaarloozing,
zonder misdadige opzet.
Verwaarloozing kweekt verwildering
en verwildering leidt tot schipbreuk in
de maatschappij. Heel ongemerkt gaat,
dat proces, zich niet altijd uitend in
eene reeks van grootere of klein ire mis
daden, maar altijd eindigend in een ver
loren leven.
Dat gevoelde de „Vereeniging tot op
voeding van halfverweesde, verwaarloos
de of verlaten kinderen". Maar freule
Boddaert gaat nog een stapje verder.
Zij nam het initiatie! tot de stichtiug
van eene vereeniging „Tehuizen voor
schoolgaande kinderen", en mocht de
voldoening smaken dat te Amsterdam,
Leiden, Rotterdam, Utrecht en Arnhem
haar voorbeeld gevolgd wordt, terwijl
men in Groningen en Dordrecht gelijk
soortige inrichtingen voorbereidt.
Wat wil de Vereeniging dan?
Het antwoord op die vraag luidt
Tehuizen openen, vooral in de volks
buurten der groote steden, waar kleine
verwaarloosden, die door den dood van
vader en de bezigheden van moeder of
door bijkomende omstandigheden slechts
ten deele de ouderlijke zorg genieten
en gevaar loopen op te groeien tot
straatschenders, diefjes enz een vrien
delijk onderdak, eene krachtige leiding
vinden.
Het al voor een groot deel verdor
ven kleine individu treft men hier dus
slechts bij uitzondering aan. Meest zijn
het dreumessen die allerlei kattekwaad
uitvoeren, zonder dat iemand op hen
let; die 's morgens met een pakje
boterhammen de straat op worden ge
zonden, naar school gaan, weer thuis
komen om te slapen en overigens zich
zelf opvoeden of laten opvoeden door
gedegeneerde straattypen, die hun meer
deren zijn in slechtheid en ouderdom.
Het gaat met hun als met David
Copperfield, de hoofdpersoon uit Dic
kon's roman van dien naam, die door
zijn harden stiefvader alleen en onbe
schermd naar het groote Londen wordt
gezonden. Dickens laat den knaap, bij
het vertellen van zijn levensgeschiede
nis, ergens zeggen„Ik weet dat ik,
als een kind dat niemand toekwam,
van den ochtend tot den avond met
gemeene mannen en jongens werkte.
Ik weet dat ik slecht gevoed en hon
gerig langs de straten dwaalde. Ik
weet dat ik, zonder Gods genade, licht
een kleine dief of deugniet zou zijn
geworden zoo weinig zorg werd er
voor mij gedragen."
De opvoeding van deze kinderen
heett freule Boddaert zich tot levens
taak gekozen, nu al geruimen tijd ge
leden en geen moeite of zorg is haar
te veel om van de verwaarloosde klein
tjes goede menschen te maken.
Maar de Vereeniging moet vin dag
tot dag met financieele moeilijkheden
kampen en dat maakt de taak van
deze tengere moedige vrouw beangsti
gend zwaar. Zal zij misschien in een
afzienbare toekomst al het kostbare
menschen-materiaal weer in den steek
moeten laten
Dat kan en mag niet!
Onze kinderen schreef ik hierboven.
Dat ieder zijne verantwoordelijkheid
gevoele
Geen misdadiger is zóó slecht van
aard, of een krachtige hand had in
zyn jeugd wonderen kunnen doen voor
zijne karaktervorming. Wie helpt de
freule Kwaad voorkomen is beter dan
kwaad straffen.
Is het niet roerend van eenvoud, dat
verhaal dat de freule deed bij de ope
ning van haar Tweede Tehuis in Am
sterdam
Buitenland.
Het Hbld. van Antw. maakt melding
van een brutalen diefstal, welke de
vorige week bij een oudheidkooper te
Lemberg gepleegd werd.
Op zekeren middag, toen al zijne be
dienden weg waren, kreeg deze persoon
bezoek van een deftig gekleed jongeling,
die verklaarde de neef te zijn van Z.E.
Mgr. Puzyna, kandinaal aartsbisschop
van Krakau. Hij wilde een prachtig bis
schopsornaat koopen, om het op zijnen
feestdag aan zijn hoogwaarden oom aan
te bieden. Naar geld zou hij niet zien.
Maar, onderbrak de jongeling zich-
zelven, ik kom misschien heelemaal
ten onpas. Gij zijt alleen zie ik en 't is
't uur van 't ontbijt. Wilt gij dat ik
eene andere maal zal terugkomen?
De oudheidkooper stelde hem gerust.
Zaken zijn zaken, zeide hij, ik ben tot
uw dienst al was het tot den avond toe.
En nu haalde hij al zijne schatten
voor den dag, stoolen, dalmatieken, pal
liums, mijters, staven, kostbare voor
werpen uit alle oorden der Christenheid
voortgekomen.
Hebt gij eenige voorkeur? yroeg do
oudheidkooper.
O neen, zeide de jongeling, ik zal
nemen wat mij het best bevalt en wat
het best past bij den persoon van mijn
oom. Zie, hij is omtrent even groot als
u. Wilt ge dus dit pallium eens aan
trekken, om te zien welk effekt het
maakt
Met pleizier, zei de oudheidkooper.
En hij trok het pallium aan. 't Is prach
tig, sprak de jongeling, maar gij be
grijpt, er is harmonie noodig om den
indruk van het geheel te krijgen. Die
mantel op uwe gewone kleeren zegt
niets. Zou ik u mogen verzoeken ook
dit en dat aan te trekken Dit zeggende
reikte hij den man ook de andere stuk
ken van het bisschoppelijk ornaat, zon
der staf en mijter te vergeten. De oud
heidkooper stond daar spoedig als een
eerwaardige bisschop.
De klant verklaarde dat het pallium
zijn voorkeur had, maar, als de prijs
niet te hoog was zou hij er wel een
schoonen ring bij willen met een prach-
4)
Nauwelijks was zij eenige schreden verder
gegaan, of zij gaf een schreeuw, die iedereen
verschrikt deed opkijken.
Met waanzinnige blikken, een van angst
verwrongen gelaat en klapperende tanden
stond Erika Waldon en staarde naar de
in het voorportaal opgehoopte menschen-
massa, als zag zij een verschijning uit het
geestenrijk.
Erik Jones, die snel weer aan haar zijde
was, volgde haren blik.
Tegen een pilaar stond een man geleund,
slank, lang, met sneeuwwitten, puntigen
baard, die met loerende oogen de veroor
deelde trachtte te zoeken. Nauwelijks was
deze kreet tot zijn ooren doorgedrongen,
of hij was weder verdwenen, als had de
aarde hem verzwolgen.
Erika stond nog altijd naar de beeldzuil
te staren. Hare lippen bewogen zich, zonder
echter geluid voort te brengen. Eindelijk
sprak zij den naam Sergei Ilitsch uit," en
viel toen bewusteloos op den grond.
De wachters tilden haar opeen hunner
wees met zijn vinger naar zijn voorhoofd
en wierp een beteekenisvollen blik op de
anderen.
Niemand had den vreemdeling opgemerkt
dan Erika.
En toch nog een was er, wiens arends-
oogeu de gestalte ontdekt hadden, die de
veroordeelde zooveel schrik had aangejaagd,
de man met zijn bruin gezicht en het ver
ward zwarte haar, die zooeven op de galerij
trap boven verschenen was.
Hij werd bleek, zijne oogen dreigden uit
hunne kassen te vallen.
„Het is onmogelijk!" mompelde hij en
bedekte het voorhoofd met zij n bleeke ma
gere hand. „Ik geloof, ik begin spoken te
zien
Toen begon hij kinderachtig te lachen
en volgde de naar buiten stroomende schare
menschen.
Butien, op den breeden trap, die naar de
straat voerde, stond een groot, gespierd
jongmensch met een interessant, listig, door
trapt gezicht, en speelde met de handen in
zijne broekzakken. Een hoog roode kleur
lag over zijn gezicht en nek.
Zyne trekken waren misschien niet zoo
woest geweest, wanneer niet alle zinnelijke
hartstochten en buitensporigheden de be
wijzen hiervan hadden achtergelaten.
Toen dit mensch, dat tamelijk slordig
gekleed was, den man met het bruine ge
laat van de trappen zag komen, kwam een
lachje over zijn lippen, dat hem scheen te
bevredigen.
Hij plaatste zich voor den zwarten man
en grinnikte hem toe.
„Goeden dag. Sture Trull!" zeide hij.
De andere nam hem van het hoofd tot
de voeten op.
„Jij hier, Diet Heimbold? Wat doe jij
hier?" vroeg hij, zijne wenkbrauwen rim
pelende.
De gespierde wees met zijn duim naar
het gerechtsgebouw.
„Interessant geval hè, Sture Trull? Dat
meisje daar, dat arme ding, is onschuldig;
denk jij er ook niet zoo over?"
tigen steen. Men zou desnoods den steen
op den ring kunnen passen. Er was
acht dagen tijd
Dat alles kunt gij hebben in 48 uren
tijds zei de oudheidkooper. Hier heb
ik alles wat gij wenschen kunt, genoeg
voor al de bisschoppen der wereld. En
hij opende twee vitrienen, die de jon
geling reeds in 't oog had gehad.
Inderdaad, sprak deze, dat is 't, en
op 't zelfde oogenblik greep hij een
handvol ringen en edelgesteenten, open
de deur en snelde de straat op, verbluft
den oudheidkooper, die daar stond in
vol bisschoppelijk ornaat achterlatende.
Deze snelde de straat op, niet denkend
aan de wet op de geestelijke costumen.
En men denke zich de verbazing der
menschen op straat, welke de man in
pontificaal gewaad met den mijter op
het hoofd zagen loopen, wat hij loopen
kon, woedend zijne staf zwaaiend ach
ter den dief. Zoo ging het de eene
straat uit, de andere in.
Eindelijk kwam er een politieagent
De dief snelde op hem toeAgent, om
Godswil, verdedig mij, riep hij uit. Ik
word vervolgd door een zinnelooze, die
mij dooden wil! Zie, daar komt hij.
Houd hem of hij doet ongelukken.
Houd hem aanriep de oudheid
kooper zijnen staf zwaaiend en met
moeite loopend door de bisschoppelijke
gewaden, die hem hinderden, terwijl
de vastgebonden mijter van zijn hoofd
was geschoven en op zijn rug hing.
De agent meende onmiddelijk den
toestand te begrijpen. Hij greep den
man, dien hij voor den gevaarlijksten
gek hield, dien hij ooit in Limburg
had zien loopen, bij den kraag, riep
om hulp, deed een rijtuig komen, duw
de hem er in en gaf bevel aan den
koetsier Naar het gasthuisIntusschen
zei hij tot den vermeenden gek; Ja,ja
vriend, wij zullen hem aanhouden, wees
maar kalm, wij gaan naar uw bisdom,
wij zullen er spoedig zijn.
Zooals gewoonlijk wanneer men een
man voor zinneloos aanziet, verergert
al wat hij zegt nog den toestand, zoo
dat, in 't gasthuis aangekomen, de agent
verklaarde: Ziehier een ongelukkige
die, voor zoover ik heb kunnen begrij-
pen, kardinaal Puzyna moet zijn; hij
verbeeldt zich dat men hem zijnen bis-
schoppelijken ring heeft ontstolen, hij
poogde de voorbijgangers in de straat
dood te slaan. Ik heb de grootste moeite
van de wereld gehad om een jongeling
te redden, dien hij wilde dooden. Ik
zal eens gaan zien of er geen ongeluk
ken gebeurd zijn.
Het duurde drie uur eer de oudheid
kooper werd losgelaten. De geneeshee-
ren hadden reeds ten stelligste al de
verschijnselen van zinneloosheid vast
gesteld, maar getuigen van buiten brach
ten licht in de zaak.
„Onzin. Zij heeft het toch bekend".
Sture Trull wierp een scherpen blik op
den anderen en bemerkte wel, dat deze
hem loerend bespiedde.
„Bah", ging hij verder voort, „dat zou
toch lafheid zijn en men verbreekt toch
zijn eens gegeven woord niet, Diet Heim
bold, of denkt je dat je in Amerika bent?"
Deze laatste woorden had hij met een
eenigszins verhoogde stem gesproken, het
geen echter op den anderen zoo goed als
geen indruk achterliet.
Bedaard haalde hij de schouders op.
„Wat wilt ge?" ging hij verder. „Ik kan
mij toch niet altijd aan gindsche zijde of
in Hamburg ophouden; maar geld moet
men hebben, Sture Trull, geld, wanneer
het niet vervelend zal worden. Ik geloof,
dat je weet waar de schoen drukt, niet
waar?"
„Heb je alweer al je geld opgemaakt?"
„Al weer?" lachte Diet Heimbold wre
velig. „Wilt ge soms eenige lezingen hou
den over spaarzaamheid? Jij? Waarvoor
hebben wij dan een zoo zondige massa
geld geërfd?"
Sture Trull zag schuw om en trok den
gespierden man eenige schreden met hem
voort.
„Om Gods wil", fluisterde hij hem toe,
„houd je mond? Kunt ge niet zacht spre
ken, als je me iets te zeggen hebt Waar
voor ben je hierheen gekomen?"
„Ik zei het reeds
„Dat is onzin 1 Heb je geld noodig? Hoe
veel? Nu, zeg het snel! Hoeveel heb je
noodig?"
„Geeft wat je bij je hebt. Ik ben geheel
zonder."
„Dat is niet veel, een paar pond slechts 1"
„Te weinig, Sture, te weinigdat is nau
welijks genoeg voor de reis!"
„Nu ja, hier hebt ge vast wat. Maak
dat je morgen om dezen tijd in de Lang
straat t en", hij noemde hem een nommer,
„eerste verdieping, klop driemaal langzaam
aan, en wanneer men opent, zoo spreek
de volgende woorden uit„Salem aleikum"
en men zal u binnenlaten. Daar zal ik je
de rest overhandigen".
Diet Heimbold zag hem wantrouwend
aan. „Wanneer je me soms een strik wilt
spannenWat moet het mommenspel
met dat „Salem aleikum
„Onzin, wanneer ik zoo iets wilde, had ik
je toch al lang te pakken kunnen krijgen. Ik
dacht, wij zijn vrienden en zullen elkander
nog dikwijls noodig hebben. Overigens zult
ge daar zoo moeten handelen, daar ge
anders niet binnen komt 1"
„Men kan den satan het minst vertrouwen
als hij zich als vriend voorgeeft," meende
Diet en zag den zwarten flink in het gelaat.
Deze haalde de schouders op.
„Dat is dom van je. Zoolang je mij geen
moeilijkheden in den weg legt is het toch
onmogelijk dat zoo iets in mij zou opko
men." Overigens ben ik op alles voorbe
reid," zeide Diet Heimbold weder.
„Dus je komt
„Ik zal er zijn 1 En a proposdie
kleine daar bovenzeg, Sture Trull,
zoo dom is Diet Heimbold ook niet, zou
zij weten wat ik denkmaar dat is
niets tot weerziens 1"
Toen verdween hij in de menigte voet
gangers, Sture Trull keek hem nog een
oogenblik nasloeg zijn kraag omhoog en
verwijderde zich langzaam, een vloek tus-
schen zijn tanden sissend.
Intusschen was de jongeling met zijn
buit verdwenen.
Een merkwaardig treurspel heeft zich
te Szilagysombyo in Hongarije afge
speeld. Daar zou de dochter van een
welgestelden boer in het huwelijk tre
den met een zekeren Kasiminski, een
winkelier. Maar een gewezen vrijer
dreigde haar te dooden als zij de ver
loving niet afbrak. Toen zij aan dien
wensch geen gehoor gaf, volgde dreig
brief op dreigbrief en op een zekeren
dag schoot de jaloersche ex-minnaar
ook op het jonge paar, terwijl dit uit
wandelen was. Intusschen was de ge
zondheid van het meisje op den duur
niet bestand tegen de emoties van
zulk een aanhoudende onrust zoodat
de vader een klacht bij de politie in
diende. De afgewezen, lastige vrijer
ging. de doos in. Nauwelijks weer los,
begon het spelletje opnieuw. Nu kreeg
het meisje eenigen tijd later een flauwte,
die oogenschijnlijk haar dood tenge
volge had. De dokter constateerde, dat
het leven geweken was.
Middelerwijl was Kasiminski in Boe
dapest inkoopen aan 't doen. Op het
bericht van den dood van zijn meisje
keerde hij in allerijl naar Szilagysom
byo terug, overstelpt van smart. Bij
het lijk toegelaten was de man zoo in
de war, dat men voor zijn verstand
begon te vreezen. Alleen gelaten trok
hij een revolver en legde die op tafel
naast de doodkist. Hij kuste de lippen
der doode en schreef een briefje, dat
hij zelfs in den dood niet van zijn ge
liefde wilde gescheiden worden. Toen
vatte hij met zijn linkerhand de hand
van het meisje en schoot zich met de
rechter door het hoofd.
Plotseling rees de gewaande doode
op met een gil. De familieleden, die
op het hooren van het schot waren
toegesneld, deinsden ontzet terug toen
zij in de kist de jonge vrouw zagen
zitten in haar lijkwade, wild haar armen
zwaaiende en uit de kist trachtende
te komen. Eerst geruimen tijd later
dorst men haar te helpen.
Zij vertelde toen, dat zij volkomen
bij haar bewustzijn was geweest, maar
zich alleen niet kon bewegen noch kon
spreken. De gedachte om levend be
graven te worden had haar met een
door niets te beschrijven angst ver
vuld. Zij had waargenomen hoe haar
minnaar aanstalten maakto om zich
van kant te maken, maar zij kon geen
enkel teeken geven totdat het schot
viel en de vreeselijke zenuwschok haar
de spraak ineens teruggaf.
De ongelukkige ligt thans tengevolge
van al het doorgestane ernstig ziek.
Het is gebleken dat in de in-de-lucht
gevlogen roburietfabriek bij Annen ook
HOOFDSTUK III.
Een lastige gast.
In de schitteronde zalen van het grafelijk
paleis O'Canor te Dublin straalden de kroon-
lampen en klonk muziek, het geklink van
glazen, stemmen en vroolijk lachen dooreen.
Een voornaam gezelschap vulde de prach
tige zalen. Overal bewogen zich de dienaren
om voor de goede luim van de talrijke
gasten te zorgen. Graaf James O'Canor
stond er op, zijn rang en zijn vermogen
op deze manier te doen uitkomen
Graaf O'Canor was een hooge, slanke en
krachtvolle gestalte.
In een scherp gesneden gezicht van een
eenigszins bruine tint, glansden een paar
diep, zwarte, gloeiende oogen. Vroeger was
zijn kortgeknipt haar en zijn spitsen
baard donker, maar de tijd had hier zijn
invloed doen gelden en er grijze haren in
te voorschijn gebracht. Zoo maakte hij
den indruk als had hij de vijftig bereikt,
ofschoon zijn spraak, houding en blik hem
veel jonger deden Bchijnen.
De graaf had nergens vrienden en nooit
werkelijke liefde gevonden. Het raadsel
achtige en terugstootende, dat in zijn blik
ken lag, hield de harten op een afstand.
Allerlei geheimzinnigheden en verhalen
werden van hem verteld.
Maar dit hinderde zoozeer niet. De groote
feesten dienden nergens anders voor, dan
om zijn groote schatten te doen uitkomen
en tevens om in d e gelegenheid te zijn
de jonge, schoone Lallah Greenbourogh
het hof te maken. Zij was uit de oudste
adellijke geslachteD van Ierland gesproten.
Dit was voor graaf James O'Canor juist
iets wat hem paste.
IIW1IUB
Naar het Duiisch.
Wordt vervolgd.)