el Land van Heusden en Alleiia, de Langstraat en de Bommelerwaard. De toekomst van (M-MerlÉL Uitgever: L. J, VEERMAN, Heusden. No. 2598. W oensdag 10 Januari FEUILLETON. VOOR Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00, franco per post zonder prijs verhooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. 19Q7. Advertentiën van 16 regels 50 et. Elke regel meer 71/» ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag avond ingewacht. Dezer dagen is er in Engeland een boek over ons land verschenen, dat hen die plegen na te denken over de toe komst van onze natie een rimpel in het voorhoofd drijft een rimpel, omdat zij gevoelen dat er véél waars is in het voor ons harde boek. De schrijver, Otto Julius Eltzbacher, geeft in zijn werk alsz'n onomwonden meening te kennen en hij versterkt die opinie met historische feiten, dat onze Staatslieden der zeventiende eeuw hun tijd voorbij hebben laten gaan. Zij had den in West-Europa een wereld mogend heid kunnen stichten, maar enghartig heid en onzalige partijtwisten hebben het grootsche plan, telkens en telkens weer, verijdeld totdat het te laat ge worden is. De geschiedenis der Nederlanden, zoo luidt het vonnis van den buitenlandschen schrijver die vol bewondering is voor Neêrlands grootheid in het verleden is de geschiedenis van ongebruikt ge laten of opzettelijk weggewoipen kan sen. De Hollanders hadden grootheid, ver mogen, rijkdom en koloniën, voorspoed en een wereldmacht binnen hun bereik. Maar zij verzuimden alle goede kansen in hun kortzichtige zelfzucht. Daarom kunnen zij de natuur noch de fortuin voor hun val' aansprakelijk stellen, en kel zichzdf. Dat is een streng vonnis, maar nog zwaarder voor het nationale gemoed is de conclusie van den heer Eltzbacher, dat Nederlandhetwelk eenmaal een machtiger stelling onder de volken in nam dan thans Engeland, ah onaf hankelijke staat kan, ophouden tebesiaan om bij Duitschland te worden inge lijfd. En denkbaar blijft het z. i., dat dan binnen een of twee eeuwen de Neder- landsche taal een doode taal zal wezen, enkele alleen taalkundigen bekend. Stoom en electriciteit hebben afstanden te niet gedaan. De groote nattën zijn aan de beurt. Nederland h-eft een verleden maar geen toekomst Nu kan men dit oordeel van een vreemdeling natuurlijk zonder meer ter zijde loggenmen kan zeggen dat hij er niets van weet, dat hij de zaken te zwart inziet, dat al meer klinkklare onzin over ons land is geschreven, dat Nederland nooit zal worden ingepalmd door een der ons omringende Staten, Naar het Duiisch. 16) Vergeef mij, Vader, men kan God en de menschen dienen zonder nog slecht te zijn. „Mijn leven behoort niet meer aan mij. Oordeel niet te hard over mij." Mijn leven behoort aan iemand andershem verlaten, neen, dat ware De oude was op een canapé neergevallen en hield het hoofd in de handen. „Je bemint, Nora? kwam het ernstig over zijn lippen. „Ja Vader, ik heb liefdie mijn liefde en hulp noodig heeft. „Maar er kan een tijd komen, dat hij je hulp niet noodig heeft?" „O! neen," zeide ze treurig," deze tijd komt niet, hij zal mijn hulp en steun al tijd noodig hebben, zoolang hij leeft." „Dus is hij zeer ziek? En er kan een tijd komeD, dat God hem oproept?" „Hoe wreed zijt ge Vader! Dagelijks bid ik God, dat hij mij dit geluk zal geven, dat ik hem mag blijven verplegen, verzor gen, heel mijn leven lang." „Wanneer ge dan bemint, dan is het toch een jongen, gezonden man „Noch een jongen, noch een gezonden man. Vroeger was hij reeds kreupel en hij moest zich naar den schouwburg laten bren gen. Nu is hij ruim veertig. Vijfjaren ken ik hem reeds „Ik versta je niet, mijn kind. Gij, zoo jong, zoo mooi, zoo edel, de groote kun omdat elk dezer den ander het voordeel van onze zeehavens niet zou gunnen, enz. Maar zij die wat dieper op de zaak willen ingaan, zij die het waarlijk goed meenen met hun land, en er zeker en vast aan gelooven, zooals ook ik, dat Oud-Nederland wel degelijk nog een toekomst heeft zij zullen toch moe ten erkennen dat er door ons in het verleden ernstige fouten zijn begaan. Men zegt wel eens dat de Fortuin ieder onzer eens in zijn leven passeert. En nu is het volgens „men" maar de zaak om altijd wakksr en opmerkzaam te blijven, zoodat wij het geluk weten vast te houden als het langs ons komt. Maar hoe weinigen onzer slagen hierin en hoe weinigen-weten de Fortein duur zaam aan zich te binden? Wij, menschen, stellen ons te vaak tevreden met klein, onmiddellijk voor deel, dat wij zonder moeite, dichtbij, kunnen grijpenen zoo gaat het ook met natiën, als niet zéér helderziende staatslieden op het critieke moment in hun midden geboren of gevormd wor den. Duitschland verkeerde in die ge lukkige omstandigheid, toen het zich omstreeks 1870 tot een hecht, eens gezind rijk vereenigde. Het was de reuzenfiguur van Bismarck die den „Titanenarbeid" verrichtte, waarvan zijn volk eerst nu de vruchten gaat plukken. Want Duitschland bloeit met stijgende kracht, z;e vooral zijn indus trie, en Engeland Engeland schijnt opgeschreven voor een mindere rol, ondanks zijn oppervlakkig zeer succes vol lijkend optreden. Hot tegenwoordige Engeland, aldus schrijft de hoer Eltzbacher, kenmerkt zich door een zelfde soort partij regee ring en partijtwisten, als die het Ge- meenebest der Yereenigde Nederlan den ten val hebben gebracht. En de gevolgen moeten dan ook dezelfde we zen. Engeland staat stil, teert op zijn oude kapitalen en voort niets bizonders uit, terwijl jongere staten, bondsstaten gelijk Duitschland en Noord-Amerika, Engeland vooruitstrevon. Het lijkt on mogelijk, dus luidt de slotsom van dit boek, dat het Britsche rijk, lijdende onder chronisch wanbeheer, nog veel langer zal kunnen voortbestaan in zijn tegenwoord'gen toestand van chaos en ontwrichting. Tenzij Engeland en zijn koloniën zich eerlang tot een staten bond vereenigen, overeenkomstig onze hedendaagsche voreischten, kan de ge schiedenis der Nederlanden zich her stenares, door de hooge standen verafgood „O, ik begrijp wat U zeggen wilt, Vader! Maar U vraagt me te veel. Ik weet zelf niet, hoe het gekomen is. Mag ik U de ge schiedenis vertellen! U zult zien, dat U mijne handelwijze zult billijken." „O, spreek, mijn kind." Nora voldeed aan den wensch van haar vader. HOOFDSTUK 11. „Eenige jaren geleden," zoo begon Nora te vertellen, „zong ik in de Opera te Milaan. Reeds bij mijn eerste optreden, maakte een jonge violist, een kunstenaar, in het orkest indruk op mij, en ik kon na dien tijd zijn beeld niet meer uit mijne gedachten ver wijderen. Het maakte me wel wat verdrie tig, maar ik kon niet anders. Niet dat ik nu sympathie voor hem had opgevat of den jongen kunstenaar in stilte beminde, neen daarvan was geen sprake. Ook gaf het geen verandering in mijn gewone leven, en ook voor hem was het niet op te mer ken. Zijn groote donkere oogen gaven hem iets aantrekkelijks en wanneer ik op het tooneel stond, werden mijn oogen door een magnetische kracht naar de plaats getrok ken waar hij zat, en telkens moest ik mij overtuigen, of hij er altijd nog was. Eens waren zijne groote treurige oogen op mij gericht, zoo vol ernst, zoo vragend, dat het mij toescheen, als vroeg hij om vergeving. Zij n spel was schoonzeer schoonIk heb voorwaar vele kunstenaars gehoord, maar nooit heb ik een kunstenaar zulke gevoelvolle toonen uit zijn instrument hoo- ren lokken. Op het eene oogenblik scheen het als was hij bedroefd, daarna kwam er hoop in zijn spel en met enkele flinke halen, kan ook Engeland zijn macht, zijn koloniën, zijn handel en nijverheid, zijn scheepvaart, zijn rijkdommen ver beuren, ten bate van andere staten. Nu meene men niet dat ik in alle opzichten met het betoog door den heer Eltzbacher geleverd, meega. Zelfs be twijfel ik de mogelijkheid dat de Ne derlanden, bijaldien zij inderdaad door het wijze beleid hunner Staatslieden het machtigste Rijk van West-Europa zouden zijn geworden, tot op den hui- digen dag die voorname positie waren blijven bekleeden. Immers, de geschie denis van opkomst, bloei en verval herhaalt zich door de eeuwen heen bij alle volkeren. Geen land van ons we relddeel heeft niet op zijn tijd in de geschiedenis een domineerende rol ge speeld en is daarna weer achter de coulissen gegaan zelfs de kleine Noordelijke rijken Zweden, Noor wegen en Denemarken. Maar een ai dere vraag is of wij het belang van een groot stamverwant volk, dat zijn tenten tot ver buiten de enge greuzen van ons landje heeft uitgezet, niet misdadig verwaarloosd hebben. Juist de erfenis uit den bloeitijd der Nederlanden de rijke bezittingen in Oo8t-Indie, ons door wijlen de „Com pagnie" nagelaten is ons m. i. tot verderf geweest. Toen we dat bezit eenmaal hadden zijn we ingeslapen, zonder intusschen te vergeten het op egoïstische wijze exploiteeren van den Javaan. Het leek wel of Oost-Indië een onuitputtelijke scha'kist was; maar de uitkomst leerde ik spreek in ver gelijkenden zin dat zelfs het vrucht baarste land niet ongestraft roofbouw ondergaat. Gelukkig is althans op dit punt het nationale geweten wakker geworden. Er is een begin gemaakt met het af doen onzer „eere schuld" aan Indië, en dit opent ons een vergezicht opem nieuw tijdperk voor onze koloniën en voor Nederland ook. Waut een tak- tiek van uitbuiting schaadt niet slechts den uitgebuite, maar bederft in hooge mate het karakter van den bedrijver. Vooral betreur ik dus in zeker op zicht de uitdrukking is niet te sterk het bezit van Ned. Indië voor ons land, omdat wij er daardoor toe kwamen Zuid-Afrika los te laten. Zuid-Afrika, dat door onze zeevaarders het eerst bezocht werd en door ons volk het eerst gecultiveerd is; Zuid-Afrika, dat door zijn klimaat de beste kansen bood voor onze vruchtbar»3 noordelijke stam om zich blijvend en duurzaam te ves tigen. Het heerlijke Insulinde heeft ons de oogen verblind. Als ras kunnen wij er ons niet staande houden. De bran dende zon der tropen drijft er onze mannen en vrouwen telkens weer uit. Wij zijn er niet meer dan dagmenschen, hoogstens logé's. Wij veroveren den Oost nooit in den volstrekten zin van het woord. Maar het geld lag er voor het grijpen on aan die verleiding konden wij geen weerstand bieden. Zoo wer den wij wij zelf de grootste vijanden van de Boeren-repu blieken. Wij lieten na, het Nederlandsch ele ment te versterken, toen het nog tijd was, en nu nu zit Engeland er voor goed, en niemand zal het er uit drijven. Tenzij de veerkracht van de taaie Boeren-plant ten slotte door haar inwendige levenskracht in een vreed- za.nen oorlog krachtig en trotsch opbloeit. Eene mogelijkheid en dat moge de bitterheid van ons zelfverwijt eenigermate verzachten waaraan geloofd wordt door de grootste Boeren- voormannen. Ittiitciilatul. De politie te Philadelphia is het ge lukt een der geniaalste oplichters, die ons aan dergelijke karakters rijke tijd oplevert, te vangen, 't Is een zekere dr. Richard E. Flowers, die ongeveer 10,000 personen geruïneerd heeft, en wien bij zijn speculaties honderden millioenen dollars door de vingers zijn j gegleden. j Flowers stichtte voor eenige jaren te Arizona een kolossale oplichtersvereeni- ging. Hij werd gevangen genomen, het gelukte hem echter, na achterlating 1 van een borgtocht van eenige honderd duizenden lire, te ontvluchten. Sedert is hij verdwenen, ofschoon de bekwaam- hem waren losgelaten. Eenigen tijd geleden werd de over heid te Philadelphia er opmerkzaam op gemaakt, dat een professor uit Oxford, die zich in de kwakerstad ophield, ter oprichting van een maatschappij voor de fabricatie van valsche diamanten, een en dezelfde persoon was als de op lichter Flowers. Men geloofde deze aanwijzing eerst niet, daar Flowers een ionge man was, terwijl de professor, die met de aanzienlijkste personen uit de stad omging, een oude man met wit haar en grijzen baard was. Een nadere observatie leide echter tot de verrassende ontdekking, dat baard en haren valsch waren. De oude heer werd gearresteerd en bleek werkelijk de jonge Flowers te zijn. Vele aanzienlijke industrieelen en financiers te Philadelphia zijn door Flo wers, die onder het masker van een Engelsch professor in de chemie bui tengewoon handig wist te opereeren, voor millioenen opgelicht. Op vrouwen oefende Flowers een hypnotischen in vloed uit, welke omstandigheid hem bij zijn indringen in de hoogste krin gen zeer te stade kwam. Volgens de New York Sun zijn bij een aardstorting in de Schloss-mijn bij Montgomery in Alabama honderd mijn werkers bedolven. Het uitzetten van pachters, die niet betalen, gaat in Ierland nog lastig. Te Badon, in Cork, liet een landeigenaar bij deurwaarders-exploit eenige pachters het bevel om hun plaats te ontruimen beteekenen. Met een talrijke politie macht begaven de beambten van den sheriff zich 's nachts naar de woningen dier pachters, hopende ongemerkt hun taak te kunnen verrichten. Maar het nieuws was uitgelekt. Spoedig vlamden op de heuvelen de vuren, en naar hein de en ver klonken de hoorneignalen. Toen de mannen der wet bij den eersten pachter kwamen was er een talrijke menigte, die een kring om het huis vormde. Binnen was het vol man nen, gewapend met stecnen, emmers modder en kokend water. Zoo uitda gend was de houding van de bevolking, dat de politie geen kans zag iets voor de mannen der wet te doen zonder hun wapenen te gebruiken, en daartoe waren ze niet gemachtigd. Ten slotte kwamen de partijen tot een vergelijk. Volgens een bericht uit Petersburg, is Zaterdag het hoofd van de politie in Dagestan vermoord. Rücker, de moordenaar van den tand arts Claussen in een spoorwegcoupé bij Altona, is Zaterdag aldaar tot de hoogste straf van 15 jaar gevangenisstraf (hij is pas 17 jaar oud) veroordeeld. Hij bekende de daad en verklaarde haar alleen uit geldgehrek begaan te hebben. Het jongemensch schijnt door het lezen van detective-romans bedorven te zijn. Verschillende getuigen deelden mede dat hij een kalm, gewillig, maar niet al te ijverig tuindersknecht was geweest. Te Oranienburg had hij zich bij een kolonie van vegetariërs aan gesloten, en sedert dien tijd had hij zich voor vegetariër en afschaffer uit gegeven. Zaterdag is ook bekend geworden dat twee mannen in hechtenis zijn geno men, die onder sterke verdenking staan, den kamerheer v. Zitzewitz op 7 Maart streken van zijn stok kon hij ons dadelijk weer vroolijk stemmen. Meer en meer moest ik om hem gaan denken. Heb ik hem dan lief? vroeg ik me telkens af. Neen, neen, moest ik me dan daarop antwoorden, hoe kan ik hem lief hebben? Mijn hart begint niet sneller te kloppen, wanneer ik hem zie en hij is kreupel! Ja, kreupel! Zijn rechterhand scheen ook niet in orde te zijn, dat kon ik zien bij het omslaan van de binden van zijn muziekboek en in het aangezicht had hij eenige litteekens, ook scheen zijn ruggegraad gekromd, en als hij liep kon men het geen loopen noemen, het waa huppelen. Zeker moet een buitenge woon ongeluk hem in dien staat gebracht hebben. Eiken avohd werd hij in een draag stoel naar den schouwburg gebracht. Moei lijk en hinkend zocht hij zijn plaats op. Ik voelde, hoe dat arme mensch moest lijden, ten eerste door zijn lichamelijk on geluk, ten tweede door zijn zieleleed; ik begon hem lief te krijgen. Hij zweegj maar liet alleen de tonen van zijn instrument spreken. Maar, hoe ik ook zweeg, luider en luider deed zich de stem in mijn binnenste hooren „ge hebt hem lief' en ik gevoelde dat de violist zich geheel van mijn hart had mees ter gemaakt. Daarom besloot ik te vertrekken. Ik ver liet plotseling Milaan en trad vervolgens te Turijn, Rome en Marseille op voor geen oogenblik kon ik zijn beeld uit mijn gedachten verwijderen. Toch gaf mijn vertrek me geen verlich ting; ik leefde, als had ik hem onrecht vaardig behandeld. Ik wilde naar Milaan terug, maar ik hoorde, dat mijn plaats reeds door een ander was ingenomen. Maar door een toeval ontmoette ik hem weer te Lyon, waar hij ook in het orkest speelde. Ongelukkigerwijs brak er dien avond brand in den schouwburg uit. Wat er eigen lijk is voorgevallen en hoe het zich toe gedragen heeft, weet ik niet. Ik kan er slechts met schrik aan terug denken. Ik bevond me in mijn kleedkamer, bezig zijnde met van toilet te veranderen, toen ik op eens brandalarm hoorde maken. Ik wierp de deur open, en van alle kanten klonk een angstig geroep mij tegen ik zelf werd ook bang, liep terug, sloeg een groote m an- tel om me heen en snelde een lange gang in. Daar zag ik niets dan vlammen om me heen; toch trachtte ik de trap af te komen. Toen ik eenige treden gedaald was, kon ik onmogelijk verder. Een verstikkende rook omgaf mij, overal zag ik vlammen, vlammen. Opeens verloor ik het bewustzijn en viel naar beneden. Spoedig kwam mijn bewustzijn terug en toen voelde ik dat iemand me optilde, mijn naam noemde en stampend en hinkend de andere trappen afdroeg. Telkens hoorde ik mijn naam weer fluisteren, zoo gevoelvol, zoo vragend. Toen kwamen eenige brandweermannen, die mij in veiligheid brachten. Alles was wel vrij goed afgeloopen, alleen had ik eenige brand wonden, die na enkele weken weer geheel waren genezen. Ge begrijpt nu al het overige, niet waar, mijn Vader? De arme, die al zooveel ge leden had, had hiermede mijn liefde ver diend. Maar het ergste was, dat hij door de pijnlijke brandwonden buiten staat was om zijn viool te bespelen. En ik? mijn God, ik ben niet sterk genoeg om hem in de waan te laten, dat de doktoren hem nog zullen genezen. Zoo reizen we van den eenen naar den anderen specialiteit en hij is nu al vroolijk over den tijd, wanneer hij zijn geliefkoosd instrument weer kan bespelen. De oude zag aangedaan voor zich uit. „En is hij bij je „Nora „Ja, Vader, kon ik hem dan aan een ziekenhuis overlaten. Hij heeft familie, noch vrienden, noch vermogen. U begrijpt, dat ik gelukkig ben, dat ik hem kan verzorgen, omdat ik hem lief heb, hem toebehoor. En nu, Vader, zult ge begrijpen, waarom ik niet van hem weg kan en tevens waarom ik straks tegen U dat onaangename „neen" moest zegaen." „Ik begrijp alles, mijn Nora. mijn kind, en ik kan niet boos op je zijn! Je bent zoo groot, zoo edel!" „Toch niet, vader, dat is onverdiende lof! Is de liefde ook geen soort van zelf zucht Een oogenblik stond het meisje bedroefd voor zich uit te staren, daarna viel ze plot seling aan de borst van haren vader. „Mijn lieve Vader," riep ze toen blijde, „God zal mijn werk met een genadig oog aanzien, het is voor een ongelukkige, voor een hulpbehoevende. O, Vader, wilt U hem eens zren, aan wien ik met lichaam en ziel toebehoor? O, U zult hem ook liefhebben, ik weet het. Hij is zoo goed, zoo edel. Wilt U ons zegenen, Vader, o, Vader...?" „Ja, breng mij tot hem, al is het ook om hem te danken voor zijne daad, die mij mijne lieve dochter deed behouden." Vader en dochter gingen eenige vertrek ken door en kwamen op een balkon, waar de zieke, met het gezicht naar buiten ge keerd, op een rustbed een boek lag te lezen. Hij had de aankomenden niet bemerkt. Wordt vert'dyd.) Liefde verzoent. i ste en uitgeslapenste detectives achter

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1907 | | pagina 1