ilel Land van Heusden en lltena, de Langstraat en de Beramelerwaard.
KINDERSPELEN
Gedwaald.
Uitgever: L. J* VEERMAN, Heusden.
TVo. 2612, W oensdag 6 Haart
1967
FEUILLETON.
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00,
franco per post zonder prijsverhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 7'/s ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
avond ingewacht.
In zekere oud-Hollandsche stad
we weten niet of net elders ook voor
komt kwam ODlangs, ouder de offi-
cieele kennisgevingen in een dagblad,
eene herinnering voor van burgemeester
en wethouders, aan een bestaande ver
ordening tegen het „vliegeren". Wij
dachten inderdaad niet, dat zulke ken
nisgevingen in onzen tijd nog noodig
waren. Maar de eischen van het ver
keer nemen ook zulk een hooge vlucht
Hoe geheel anders was dat, in den tijd
toen jong en oud nog deelnam aan de
vermakelijkheden,die een wezenlijk deel
van het leven uitmaakten. De oude
meesters hebben met hunne tafereelen
uit het volksleven, dat volksleven zelf,
zoo bont en zoo vroolijk, vereeuwigd.
We willen daarmee niet zeggen, dat
we de 17e eeuw terug wenschen. Toch
welk een verandering enwelk
eene overdrijving!— We zijn ernstiger
geworden en ook deftiger. Een geheel
veranderd maatschappelijk leven heeft
dat in de hand gewerkt, en we betreu
ren het op zichzelf niet. Toch vragen
wij ons wel eens met bezorgdheid af:
waar moet dat heen? Die bezorgdheid
ziet vooral op onze jeugd.
Nog eens, we wenschen niet de toe
standen der 17e eeuw terug, toen alle
rangen en standen zich op straat door-
eenmengden, waar rijkelijk gelegenheid
werd gegeven tot snoepen en waar de
poppenkast jong en oud trok en de
kwakzalver zijnedel beroep uitoefende
waar soms doorloopend kermis werd
gehouden.
Al deden onze voorvaderen nog niet,
aan gezondheidsleer, al stond de weten
schap toen nog niet zoo hoog en al
waren ze dus steeds van gevaren om
ringd, die gezondheid en levens bedreig
den, aan physieke krachten zal het de
jeugd wel niet ontbroken hebben.
Zonderling toch! Nu van de werk
zaamheid der hersenen zooveel meer dan
voorheen wordt gevederd, nu het on
derwijs al vroeg het geheele kind in
beslag neemt, nu is het juist andersom.
Wij verheugen er ons van ganscher
harte in, niet zoozeer dat de volksver
maken hun grootste beteekenis in het
volksleven hebben verloren, maar wel
dat zij de veranderingen moesten onder
gaan, die een noodzakelijk gevolg wa
ren van de zachtere zeden. Het staat
toch vast, dat onze oude oud-Holland-
sche volksspelen getuigden vaneen wreed-
1.)
Op een heerlijken zomeravond zat voor
't hoog opengeschoven raam van „twee
hoog," in een der drukste straten van een
groote stad, eene jonge dame. Zij was klein
en tenger van bouw. Waarschijnlijk zou men
haar voor een twintig jaar hebben aange
zien zoo niet een ernstige trek om den vast-
gesloten mond aan rijperen leeftijd had doen
denken. Zij had, wat men noemt, een alle-
daagsch maar vriendelijk gelaat. Het volle
haar was in een groote wrong tegen het
achterhoofd gelegd. Zij leunde op de breede
vensterbank en zag met droeven blik naar
de woelige menigte op straat neer. Hare
gedachten waren zeker niet van de vroo-
lijksten, want somtijds kwam een vochtige
nevel voor hare oogen en trilden hare lip
pen bedenkelijk.
Snel streek ze met de hand over haar
gelaat, toen de deur open ging en een jonge
dame binnentrad. Deze was eenige jaren
jonger, zooals men dadelijk aan haar frisch,
doch eenigszins vermoeid gelaat kon zien;
overigens leken zij sprekend op elkaar.
„Ik ben moe, Suz! Die ondeugende jon
gens hebben me weer tot het uiterste gesard
en geplaagd!" klaagde zij, die binnenge
komen was. Met een diepen zucht zette zij
zich by hare zuster aan 't raam neer.
heid en ongevoeligheid, die op het kin
dergemoed onmogelijk gunstig kan heb
ben gewerkt. De meer ontwikkelde
overheid begon dat martelen en mis
handelen van dieren tegen te gaan en
toen het volksgeweten eenmaal wakker
was geworden, volgde het overige van
zelf. Misschien is het Amsterdamsche
palingoproer de laatste stuiptrekking
geweest van de voorliefde onzer vaderen
voor minder merkwaardige tijdkortin
gen, die de overheid niet kon nalaten.
Nog altijd vinden we bij de jeugd spo
ren terug van dat treurig voorbeeld,
waar wreedheden met dieren nog maar
al te vaak een wezenlijk deel van het
spel of zelfs het spel vormen en dit
door ouders en opvoeders wordt toe
gelaten
Maar, zooals wij reeds opmerkten,
het meer ruwe, het meer uitsluitend
lichamelijk ontwikkeld de spel, zooveel
veredeld en nog voor zooveel verede
ling vatbaar, dreigt onder te gaan in
wij vreezen in eene verkeerde methode
van opvoeding. De jeugd is al vroeg
geheel ingenomen met leeren en alge
meen verbreid is de dwaling, dat, als
de kindeien maar spoedig en veel lee
ren en hard vooruitkomen, zv ook wel
heel spoedig klaar zullen zijn. Eu nu
zou men zeggenals de kinderen zoo
veel moeten leeren, dan zullen ze ver
langen naar hun speelgoed en iedere
gelegenheid aangrijpen om daarnaar
terug te keeren. Maar de ervaring leert
het tegendeel: de school komt in huis;
het leeren wordt daar voortgezethou
den zich bezig met boeken en papier
en beginnen met een soort van voor
name verachting op het speelgoed neer
te zien.
Nu is het waar, dat onze jongens
en meisjes heel bereid zijn om maar
gauw op het wiel te vliegen en mee
te doen aan het voetballen enz.; maar
een paedagoog beschouwt dat soort van
spel, waarbij het nogal eens woest en
ruw toegaat, meer als een reactie op
de te weinig vrije lichaamsbeweging.
Dat gemis wreekt zich, maarop
een verkeerde wijze.
Matige beweging in de vrije lucht
wordt meer en meer dringend nood
zakelijk; doch men wijde er zijne op
zettelijke aandacht aan, dat die bewe
ging gepaard ga met een spel, waarin
het kind geheel kan opgaaD en dat hem
van het leeren afleidt. Wij zien onze
jongens nog heel graag met hoepel,
knikkers en vlieger en de meisjes met
bikkels, en als beweging in de vrije
„Waar is moeder?" vraagde Suzanna zacht,
bijna angstig.
„Moeder is bij den juwelier aangegaan
om den gouden ring met den diamanten
steen te verkoopen. 't Moest, Suz; we heb
ben 't geld hoog noodig, om morgen de
huishuur te betalenantwoordde de ander
treurig.
„Ja, Truce, we hebben bijna niets meer.
Waar moet dat heen?" en terwijl een traan
langs Susannes wang rolde, vouwde ze on
willekeurig, als in een gebed, de handen
samen.
„Juffrouw 1 hier is de krant!" en het
binnengekomen meisje van nauwelijks veer
tien jaar, reikte Suzanne de courant.
„Dank je, TruidaJe kunt nu wel gaan
Het meisje ging heen.
„Deze courant zal ik de volgende week
afzeggen, Truce. We zullen ook in een
veel goedkooper huis moeten gaan wonen I"
zeide Suzanne, zich weer tot hare zuster
wendend.
Gertrude greep hare hand.
„O Suz voor ons, voor mij is dat niets,
maar moeder 1" klonk 't trillend van
hare lippen.
Suzanne ontvouwde zwijgend, te ontroerd
om te spreken, de courant en wierp een
lusteloozen blik op de advertenties.
Een oogenblik stilte heerschte nu tusschen
de beide zusters. Beneden op straat krioelde
het van menschenalles even druk roepen,
schreeuwen, lichen, gillen, praten, alles
klonk als een verward gegons en gesuis
tot de meisjes door, met een moede be
weging wendde Truce zich ineens af en
wilde opstaan, toen een kreet van Suzanne
haar weer deed neerzitten.
Juichend hield deze de courant omhoog.
Haar blik werd helderder, haar gelaat
lucht niet mogelijk is, dan herinnere
men zich, waar noodig, dat de jeugd
voorheen den ganschen langen dag, of
althans buiten de schooluren, vermaak
vond in talloozin het vergeetboek
geraakte spelletjes.
't Kan aan ons liggen, maar wij vin
den het maar half aardig, dat neuzen
in een kinderkrant, dat gescharrel met
postzegels en met albums voor allerlei
doeleinden.
Er schijnt nog maar één kindervcr-
maak te wezen, tegen tijd en zeden
bestand, 't Is het vermaak, dat de
winter geeft, met sneeuw en ijs, met
glijbanen en sneeuwpoppen. Behalve
koukleum kan niemand er zich aan
onttrekken, en dat ten minste is een
vingerwijzing; maar het is niet altijd
winter!
Tegenover de steeds klimmende
ebchen der verstandelijke ontwikkeling,
zullen noodzakelijk andere eischen moe
ten gesteld worden om de nadeelen weg
te nemen, die uit de overlading en over
drijving van onzen tijd moeten volgen.
Wij kennen kinderen van 6 jaar, die
reeds den 8 urigen leertijd hebben en
dan nog bovendien muzikaal getraind
of, zoo men wil geplaagd worden
Ons schijnt dringend noodig: ver
schuiving zoover mogelijk, van het tijd
stip, waarop het onderwijs aanvangt;
beperking van den dagelij kschen leer
tijd verbanning buiten de school, van
onderwijs en van onderwijsgedoeop
zettelijke bevordering van werkelijke,
het kind geheel innemende en zijn ge
zondheid zooveel mogelijk bevorderende
spelenwering van alle wijs geknutsel
en gescharrel.
De redders gehuldigd.
De correspondent van de N. R. Ct.
schreef Maandag van den Hoek van
Holland o. a.:
Nu de gemoederen na dan verschrik-
kelijken ramp eenigszins tot kalmte
zijn gekomen, keert zich aller aandacht
tot de redders terug. Er komen stroo
men brieven en telegrammen, stroomen
geld in, te zamen wel reeds een halve
ton. En de namen dier moedige kerels
zijn wereldberoemd geworden. Heel
Europa gaan de portretten met hun
eenvoudige facies door.
Doch aan de allerdaj «persten van
deze vrede-helden, aan de matrozen
van het loodswezen, is deze eer vrijwel
onopgemerkt voorbijgegaan. Want het
stoomloc-ds vaartuig te Hellevoetsluis,
waarop zij varen, was immers tot nu
toe geroepen om in volle zee aan de
binnenkomende schepen de veilige gid-
vroolijker zelfs iets als een glimlach zweefde
om haar mond. „Ik heb 't gevonden
riep ze, blijkbaar verheugd. „Wat wil je?
wat is er?" vroeg Gertrude snel en ver
schrikt.
„Lees!" en Suzanne wees op een kleine
advertentië.
„Een gefortuneerd weduwnaar, dertig
jaar, met één kind, wenscht in kennis te
komen met een degelijke beschaafde dame,
van ongeveer denzelfden leeftijd, om na
wederzijdsch goedvinden een huwelijk aan
te gaan. Brievenenz. Dat las Gertrude
en haar vriendelijk gelaat werd donker,
met geweld drong ze hare tranen terug.
„Je wilt trouwen?" vroeg ze spottend
maar met nadruk.
„Ja, ik wil tenminste op die advertentie
schrijven!" antwoordde Suzanne ernstig;
en met weemoed ging ze voort„Ik kan
en mag moeder niet langer tot last zijn;
integendeel ik had al lang op de een of
andere manier moeten helpen. Ik heb
Truida het koken, kortom de huishouding
een beetje geleerd dus zij kan mijn plaats
innemen. Als ik trouw, is er een mensch
minder te voeden en te kleedenwellicht
ook, kan ik, zoo noodig, moeder financieel
steunen. Tot gouvernante of iets dergelijks
ben ik niet geschikt!"
Gertrude antwoordde eerst niet. Met
starende blik, keek ze, afgewend naar buiten.
Eindelijk zeide ze ontroerd;
„Suz, hij heeft een kind Als het eens
zulk een ondeugende jongen was, als die,
wien ik les moet geven O Suzanne, je
zoudt sterven onder die tallooze plagerijen
en dat vreeselijk sarrenfluisterde ze,
terwijl de tranen nu over hare wangen
stroomden.
Zacht, vol teederheid, kuste Suzanne die
sen af te geven. En dienst gaat hun
bovenal.
Zondag was hun bericht, dat zij bin
nen moesten komen. Waarom, dat wist
de bemanning niet eens. Vanmorgen
om half negen zag ik de „Hellevoet-
sluis" den Waterweg instoomen en aan
den steiger van de Berghaven meren.
Ik ging er aan boord. Zij waren er
allen, Klaas Ree en de anderen, be
drijvig met het scheepswerk, en gansch
onbewust van de eer die hun wachtte.
De schipper, kapitein Berkhout, zei
mij verwonderd: „Ja, we moesten bin
nenkomen. Maar morgen is onze tijd
eerst uit. Dan zouden we tegen elf uur
in Hellevoet binnenvallen. Maar daar
is mijn inspecteur, meneer, die mij mijn
orders komt geven."
En het bleef spoelen en schoonschip
maken aan boord van de Hellevoetsluis.
Geen belangstellend mensch was er aan
den steiger te zien.
Toen kwam daar schipper G. Jansen,
van de stoomreddingsboot President van
Heel der Zuid-Hollandsche Redding-
Maatschappij ook aangekuierd, even
rustig onverstoord als in de dagen van
de redding.
„Wel Jansen?"
„Ja, ik heb order gekregen om met
mijn mannen aan boord van de Helle
voetsluis te gaan. Waarvoor, dat kan
ik niet begrijpen. Maar de Zondagsche
pakjes moesten aan.
En de mannen volgden zoo simpel-
tjesweg, handen in de zakken, alleen
de meesten met risten medailles op
de borst.
Het waren: J. van Mastrigt, le ma
chinist, C. v. d. Haven, 2e machinist,
J. Boer, stoker, stuurman F. Seekles,
de vaste matrozen A. Boon, P. de
Zeeuw, P. Hoogenraad, de reserve-ma
troos B. F. Blokland en de bijlooper
voor deze gelegenheid, H. van Mastrigt.
Een oogenblik later verscheen zoo
waar schipper M. Sperling ook aan den
steiger, in een grijs pakje, deukhoedje
op, onnoozeltjes weg, als wist hij van
niets. En achter hem aan kwamen zijn
„neefs" C. en L. Sparling, en de overige
bemanning van Van der Tak's sedert
beroemd geworden blazer: G. Moer
kerk, G. Koffeman, J. Woudenstein en
J. Waardenberg.
Tezamen een gezelschap van allemaal
prachtkerels, waarover heel de wereld
bewonderend nu praat. Maar alleen zij
zelf trekken er zich blijkbaar geen
oortje van aan.
1 >e waarnemende inspecteur van het
loodswezen, in groot-tenue, de heer von
Lescher, had schipper Berkhout nu blijk
baar al zoo'n beetje ingelicht, want hij
keek opmerkelijk glunder. En de man
nen trokken hun beste bullen aan.
Nog even schoot ik den-kapitein aan.
tranen weg.
„Stil, kindje, 't is niets. Ik zal mijn best
doen om het hartje van dat kind te winnen
vrees niets!"
Maar Gertrude, schudde heftig het hoofd.
„Neen, neen, het mag niet; je...."
„Still daar komt moeder! viel Suzanne
haar in de rede; „ze is diep bedroefd en
lijdt veel, dezen laatsten tijd, al wil ze het
voor ons verborgen houden. Truce, verzet
je niet: als ik haar mijn besluit mededeel.
Het is immers niets voor me? Maak het
ons moedertje niet nog moeielijker, Truce,
maar laat mij gaan!"
Gertrude wilde antwoorden maar de deur
werd geopend en op den drempel verscheen
de gebogen gestalte eener oude vrouw, niet
zilverwit haar, dat even golvend onder het
zwarte mutsje uitkwam. Haar gelaat was
zacht en weemoedighare oogen waren om
ringd door donkere kringen en rood alsof
ze geweend had.
„Goedenavond, meiskes!" groette ze vrien
delijk met een eigenaardig accent, haar
eigen, en zij legde haar mantel op Jeen
stoel.
„Dag moeder!" klonk het, uit twee mon
den tegelijk, haar hartelijk tegen.
De oude vrouw liep op hen toe en hield
hen de geopende hand voor, waarin vele
zilverstukken glinsterden.
„Dit is voor den ring, kinderennu kun
nen we weer het noodige afdoen!" zei ze
vroolijk maar Suzanna zag de tr.ian, die
langzaam over de gerimpelden wang vloeide,
en een oneindig medelijden met de beproef
de vrouw, overviel haar.
„O! moeder! 't was immers dien ring,
waaraan voor u zooveel herinneringen ver
bonden waren?" riep Gertrude treurig, en
meteen sloeg zij haar arm om de bevende
„Wie, officieel en officieus, hebben
't hem nu eigenlijk gelapt, schipper?"
„Dat zal ik je zeggen: Het eerst op
de pier sprong Klaas Ree. Da's de man
Toen volgden: H. van der Meulen,
C. de Gorter, P. Ruig, en E. P. Baan.
Dan, in den tweeden trek kwamen
F. van Duin, P. Janssen en K.Schoonbeek
hun te hulp, met de reserve matroos
van de stoomreddigboot H. van Mastrigt.
Volgden J. Steehouwer en H. Regoor.
En in de booten zat m d-e loods J. Lie-
brengs, J. de Geus, K. de Bouwer en
H. Sandere. Nu weet u 't, en nu moet
u heusch van boord."
Tjonge, tjonge. Op zóón moment!
Juist tegen kwart voor tienen, kwa
men drie auto's dooi' 's-Gravenzande
heen. En burgemeester mr. Bunt, in
ambtsgewaad, ging den dijk op. Toen
stapten uit: Prins Hendrik der Neder
landen, in admiraalsuniform, in gezel
schap van zijne Moeder, de Groother
togin van Mecklenburg-Schwerin, met
's Prinsen vriend baron van Pallandt,
die zelf het rijtuig bestuurde, en Z. K.
H.'s adjudant baron Van Heemstra, be
nevens den archivaris van het huisar
chief prof. Kraemer, en nog enkele da
mes en heeren in het gevolg van de
Groothertogin.
De burgemeester begeleidde het ge
zelschap aanstonds naar de Hellevoet-
sluis, en uw verslaggever kreeg verlof
mee aan boord te gaan.
De Hellevoetsluis stoom Ie naar bui
ten. Al de redders waren op het ach
terschip samen, en koutten wat droog
jes. De Prins met zijn Moeder stond op
de brug, en Z. K. II. wees de Groot
hertogin op het wrak van cl i.
Doch al spoedig kwam
drik naar beneden en beg: he i-
gedwongen onder de opvare
deneerde gemeenzaam met hen.
En telkens weer betoogde Z. K. H.
de heldhaftigheid van de dappere jon
gens van het loodswezen, „dat immers
tot onze marine behoort."
De aanwezige heeren vroegen natuur
lijk in het bijzonder wie nu toch onder
al die mannen aan boord Klaas Ree wel
was. En dan werd hun een tengere jon
gen aangewezen, met donkere oogen,
en een beginnend zwart kneveltje maar
bij voorkeur hield hij zich achteraf.
Buiten stoomde de Hellevoetsluis dicht
lrngs het wrak. Daarna zwaaide het
loodsschip, en ging, precies ter zelfde
plaatsj waar de redding geschied is,
voor anker.
De heeren van het gevolg legden er
vooraf bij die en genen den nadruk op:
wat nu ging gebeuren, was een per
soonlijke daad van Hare Majesteit de
Koningin, zonder ruggespraak met de re
geering. Koningin W ilhelmina wenscli-
te persoonlijk de mannen te huldigen,
oude vrouw.
Deze knikte sprakeloos.
„Nu, dan zal ik maken, dat u hem mis
schien zult kunnen terugkoopen, moeder
tje!" riep Suzanna opgeruimd.
„Gij?" vroeg de moeder verbaasd.
„Ja! lees deze advertentie eens!"
En ook de moeder las de advertentie,
Lang staarde ze op dat ééne woord „huwe
lijk," tot er eensklaps een heete traan op
viel.
„Wat wil je, Suze?" vroeg zij met ver-
bleekende wangen en befloerste oogen.
„Stil! niet schreien, moe! het moet! ik
wil u niet langer tot last
„Tot lasttot lastGod 1" snikte
de arme vrouw zacht.
Toen sloeg Suzanne haar arm om haar
moeders hals en trok het grijze hoofd aan
haar zwoegende borst.
Gertrude verliet stil de kamerzij voelde
dat die twee alleen moesten zijn.
„Wees niet zoo bedroefd, moeder! Uw
Suze zal moedig en dapper zijnfluisterde
Suzanne na een oogenblik.
Een huivering voer de oude vrouw door
de leden.
„Maar ik kan mijn kind niet missen
o God wees barmhartig en laat mij ten
minste mijne kinderen!" smeekte zij.-
Suzanne had nu hare zelfbeheersching
teruggekregen. Zij leidde hare moeder naar
de versleten sofa, een overblijfsel van
vroegere weelde, en begon kalm te spreken
over haar plan.
En de oude vrouw gaf toezij sprak
niet het minste tegen, maar zij vond alles
goed, zij was als gebroken, versuft.
Oorspronkelijke roman.
Hoofdstuk I.
(Wordt vervolgd.)