el Laad van Hensden en Allena, de Langstraat en de Itommelerwaard.
ZINDELIJKHEID.
Gedwaald.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
No. 2313 Woensdag 20 Haart.
FEUILLETON.
Uïlö VAN ALTEN/
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00,
franco per post zonder prijsverhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
19Ü7.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 71/» ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
avond ingewacht.
Oos landje heeft den naam van bij
uitstek zindelijkheid te wezen. Holland
en zijn bewoners waren van ouds erg
proper. Vreemdelingen, die hier kwa
men roemden altijd de netheid ervan.
Vermoedelijk zullen ze daarbij minder
het oog hebben gehad op de straten
en grachten dar groote steden en het
publiek dat er zich op beweegt, en
meer op het platte land en zijn bevol
king. Aan water is trouwens bij ons
zelden gebrek geweest en van Broek
in Waterland gaat de legende dat men
er eertijds* de straatkeien niet alleen
schrobde, maar ook poetste. Trouwens
er zijd meer van die verhalen.
Nu is het fraaiste van het geval dat
wij Hollanders vast overtuigd zijn van
de juistheid van het buitenlandsche oor
deel en ons zeiven voor bijzonder zin
delijk houden. In den vreemde vinden
wij alles erg onrein en dat niet alleen
omdat er minder met water gemorst
wordt. Men is vast overtuigd dat alles
er veel minder zindelijk toegaat dan
hier te lande en de menschen zelf staan
ook al in eeu vrij slechten reuk.
Nu is het er verre van verwijderd,
dat wij partij z >uden trekken voor de
Fransche of -Duit che zindelijkheid, 't
Gaat er zoo geheel anders toe dan bij
ons! Trouwens, om dingen te zien die
in lijnrechten strijd zijn met Holland
sche zindelijkheid, behoeft men nu juist
niet over de grenzen te gaanmen kan
ze aan dezen kant ook wel vinden.
Maar, om op het buitenland nog
eens terug te komen, wij hebben daar
een roep van zindelijkheid, die wel
eens verdacht moet toeschijnen De bui
tenlander prijst ons minder dan hij ons
in 't ootje neemt. Hij lacht om onze
ietwat peuterige oftewel kleingeestige
netheid, om al het gepoets en geblink,
het schuren van onbeteekende dingen,
soms van pronkartikelen. Hy ziet wel
dat de steenen flink b<>3poeld worden
en vloeren, ramen en deuren herhaal
delijk besopt, en dat doet natuurlijk
weldadig aan het werkt op het schoon
heidsgevoel. Ook valt het heel goed in
het oog, dat er heel veel gewit wordt
tot keukenmeubels toe, de klompen niet
uitgezonderd, en dat al deze terugkee-
rende operaties haar glans- en hoogte
punt bereiken in het wijdvermaarde
„schoonmaken", waarin alles, na een
5)
Nu sprong Suzanne plotseling overeind.
Een vermoeden rees in hare ziel op.
„Weet u dan, dat ik moet trouwen, dat
De ontroering snoerde haar de keel.
„Ja, ik weet het," bevestigde de heer
Meinderts kalm.
Krampachtig hield Suzanne zich aan den
fauteuil staande.
„Mijn neef heeft u gerecommandeerd; hij
kende u van vroeger, geloof ik!" hervatte
de fabrikant.
„Hoe heet hij dan?" bracht Suzanne er
met moeite uit.
„Als ik 1" antwoordde de heer Meinderts
kort.
„Dan ken ik hem niet!" zeide Suzanne
met een verlicht hart, want de mogelijk
heid, dat ze hier misschien een bekende
uit vroeger dagen zou ontmoeten, deed haar
pijnlijk aan.
„Mijn kind
„Maar ik wil hier niet blijvenik wil
niet!" viel Suzanne plotseling uit, in een
vlaag van droefheid en verzet.
„U wilt niet? En uwe moeder dan?"
vroeg de fabrikant meedoogenloos.
„Mijn God, jamoeder 1" fluisterde ze
entoen luider„Om harentwil zal ik blijven,
maar ook om harentwil alleen!"
Bij die woorden vloog een eigenaardige
glimlach over 't gelaat van den heer Mein
derts; toen zag hij haar een oogenblik pein
zend aan.
„Dus is 't geluk uwer oude moeder u
meer waard dan dat van uzelf?" vroeg hy,
jaar lang te zijn gereinigd, nog eens
een extra beurt krijgt. Maar behalve
dat alles valt er nog meer in het oog
van den goeden opmerker, namelijk dat
zoo vaak alles onder de reinigende
handen doorgaat, behalve juist de per
soon die schoonmaakt.
Ja, 't is een harde waarheidmaar
j 't is er toch een de Hollandsche zin
delijkheid is alles behalve zelfzuchtig.
Er zijn er zoovelen die van den morgen
j tot den avond z;ch met het reinigings-
werk bemoeien en er zelf volmaakt
ontoonbaar uitzien. Wanneer dat voor
j 't uitwendige reeds het geval is, hoe
zal 't dan overigens zijn. De le
gende van de gepoetste straatkeien ver
haalt ook van den boer in keurig ge
schrobde en gewitte klompen, die er
zich op beroemde nog nooit een bad
te hebben genomen. Nu maken we daar
geen aanmerking op. Hoe heerlijk een
bad ook zij, hoe gezond en hoe frisch,
er zijn stellig zeer vele menschen, die
er geen gebruik van zouden kunnen
maken, indien ze het wilden, omdat ze
noch thuis noch elders er goed toe in
de gelegenheid zijn. Dat is jammermaar
't is toch geen reden om zich een
vijand te toonen van persooulijke aan
raking met wate.* en zeep, en wij zien
niet in waarom h°t niet voldoende zou
wezen, wanneer iemand zijn iichaams-
deelen achtereenvolgens aan reiniging
onderwerpt. De wijze waarop is altijd
een bijzaak, het reinigen zelfde hoofd
zaak en vermoedelijk zal dat altijd wel
het geval wezen. Aan volksbaden doen
wij nog heel weinig, aan schoolbalen
heelemaal niets, ofschoon er reeds vele
stemmen voor opgegaan zijn. Ook zijn
onze woningen nog niet al te best in
gericht en men vindt vrij wat meer
salons en pronkkamers, dan badvertrek
ken. Trouwens, het staat nu eenmaal
vast, dat dit voor alle woningen toch
een onbereikbaar ideaal is. Maar nog
eens, met de eigenlijke zindelijkheid
staat dit toch slechts in een verwijderd
verban 1. Wanneer het anders ware, dan
zou de meerderheid van ons volk wel
tot onzindelijkheid gedoemd wezen, maar
dat is gelukkig niet het geval. Die de
roem der Hollandsche zindelijkheid in
zijn eigen persoon hoog wil houden,
kan dat zeer goedmaar het is een
feit dat de Hollandsche deugd der zin
delijkheid maar een heel klein deugdje
is en dat wij in dit opzicht verschrik
kelijk behoudend zijn en, veelal pias-
zachter dan hij tot nog toe gesproken had.
„Ja, want anders zou ik nu hier niet
gezeten hebben!"
„U behoort dus niet tot die categorie der
vrouwen die trouwen, om voor 't oog der
wereld geen zoogenaamde „oude vrijster"
te blijven?"
Een donkere blos steeg naar Suzannes
gelaat. Verontwaardigd zag zij den fabrikant
aan.
„Het zijn verachtelijke wezens, die dat
doen! En geen degelijke verstandige vrouw
is tot zooiets in staat. Het is geen schande
ongehuwd te zijnneen, ik benijd de vrouw
die een onbekommerd vrij bestaan heeft!
riep zij, vast overtuigd, uit.
Toen de heer Meinderts bleet zwijgen,
hernam ze:
„Weet u, in hoevele huishoudens de man
en de vrouw tegenover elkander staan?
Weet u, hoe de vrouw soms te lijden heeft
onder de grove onverdiende verwijten van
den echtgenoot? Neen, want dat alles wordt,
voor de buitenwereld, onder den mantel
van huichelarij, verborgen!"
Opeens trad Suzanne een paar schreden
terug. De fabrikant was haar dicht gena
derd; de aderen op zijn voorhoofd en aan
zijne slapen waren gezwollen, zijn borst
zwoegde, zijne handen waren gebald.
Een paar seconden stond hij zoo voor
haar, met zijne oogen strak, vol smart en
woede, op haar gericht, toen keerde hij zich
plotseling om.
Er werd zacht op de deur geklopt en
Truida kwam binnen.
„De koffer is aangekomen!" zeide ze,^ich
tot Suzanne wendend.
„Wilt u zich dan misschien eerst wat
verfrisschenu bent nog in reiskostuum
zooals ik zie!" sprak de fabrikant kalm en
koel.
Suzanna had zich van den schrik her
steld; zij was zich hare onschuld bewust.
„Ik zou gaarne eerst uw kind willen zien!"
sende en reinigende, een op zichzelf
toegepaste poetspartij voor een buiten
sporigheid houden.
Om nog eens terug te komen op het
baden. Hoe vaak gebeurt het niet dat
menschen, die er heel wat in zien om
persoonlijk met watpr in aanraking te
komen, op een snikheeten zomerdag er
plotseling toe geraken om een openbaar
water op te zoeken, waarby ze het dan
soms met de zindelijkheid van dat water
niet al te nauw nemen. Misschien heb
ben ze wel eens iets gelezen over het
nut van modderbaden en willen daar
ook eens een proef mee nemen
Men houde dat toch niet voor een
bewijs van wezenlijke zindelpkheid. Het
komt niet aan op het baden het komt
aan op voortdurende en geregelde li
chaamsverzorging, die de nationale trots
van ons half in het water levend volk
moest zijn, maar helaas, algemeen en
schromelijk verwaarlo >sd wordt.
Het betrachten van lichaamsreinheid
is terecht erkend als een opvoedende
kracht. Vandaar dat de onderwyzer
vordert dat de kinderen hun gelaat en
handen zindelijk toonen. 't Is als 't min
ste wat men vcrlai gen kanmaar 't
is toch van groot belangwant iemand
die gewoon is aan schoone handen, kan
geen onzindelijke meer verdragen; en
zóó gaat het in alles. Jong geleerd,
oud gewend, is een heel goede spreuk
ook voor ouders om te betrachten. We
moeten ons zeiven wetten stellen en
daaronder behoort de wet der zinde
lykheid in hooge eere te worden ge
houden door oud en jong.
ICuilenland.
Kort na de vreeselijke mijngasont-
ploffing in de kolenmijn te Reden, is
het Saargebied Zaterdag opnieuw door
twee ongelukken in rouw gedompeld.
Het eene gebeurde in den laten ayond
van Vrijdag in den mijn Klein-Rosseln
bij For bach, ten Z.W. van Saarbrücken,
het andere Zaterdagochtend bij het be
gin van het werk in de schacht Mat-
hilde van de mijn Gerhardt, ten N.W.
van Saarrbücken.
In de mijn Klein-Rosseln waren Za
terdagavond 240 mijnwerkers van de
nachtploeg aan het werk, toen even
over tienen in de schacht Vuillemin
een geweldige ontploffing plaats had;
de plaats van de ramp ligt 417 M. diep
in de zesde galerij. Het meerendeel van
de mijnwerkers konden zich door de
mond van de schacht Vuillemin redden,
anderen zochten doorde naburige schacht
St. Wende! een heenkomen. Het mijn-
gas is waarschijnlijk ontploft nadat eerst
een hoeveelheid steenkoolstof vlam had
gevat. Zaterdagochtend waren reeds 66
dooden boven gebracht, er lagen toen j
nog maar een mijnbaas en drie delvers
onder in de schacht onder hoopen steen
kool begraven. Onder de slachtoffers
waren twee bazen. De meeste dooden
zijn jonggetrouwden, slechts 14 onge
huwd. De lijken zijn in het gasthuis
neergelegd, waar de familie werd toe
gelaten en zich vreeselijke tooneelen
afspeelden. Op 10 dooden na, zijn allen
herkend. Men begon dadelijk met het
opruimingswerk en dit schoot zoo gauw
op dat de mijn spoedig weer vrij van
gevaarlijke gassen was. De reddings
ploegen konden zonder zuurstoftoestel-
len overal heen.
Op de plaats van de ontploffing vond
men vele lijken met brandwonden be
dekt en afgrijselijk verminkt, daar de
kracht van de ontploffing hen tegen
de wanden had geslingerd. De meesten
zijn echter omgekomen door de vergif
tige gassen die na de ontploffing in de
mijngangen bleven hangen. Er is dade
lijk een commissie van onderzoekin.de
mijn afgedaald. Men vermoedt dat er een
stoornis in het luchtververschingstoestel
is geweest, maar begrijpt nog niet, hoe
het steenkolenstof tot ontploffing geko
men is
Van het andere ongeluk in de mijn
Gerhardt wordt de volgende ambtelijke
lezing gegevenZaterdagochtend om 6
uur is bij het afdalen van de mijnwer
kers in de schacht Mathilde eeu kabel
gebroken en de ophaalbak in de schacht
gevallen. In den bak zaten 22 man, die
allen dood zijn. De kabel was van giet
staaldraad. Nog op 1 Februari was hij
aan buig- en trekproeven onderworpen
en deugdelijk gebleken. Op de breuk
zijn de uiteinden van het staaldraad
uitgerekt tot fijne punten, als van naal
den. De bak ligt in den poel van de
mijn, waar het water 20 meter diep is.
Opdat de lijken bovengebracht kunnen
worden, zal de schacht zoo spoedig mo
gelijk leeg gepompt wordeD.
elkaar handgemeen.
Het scheelde bovendien weinig, of
Gladstone Dowie, de zoon wan den
„profeet" was in hechtenis genomen
wegens het niet aanvragen van een
vergunning tot begraven.
De „zionisten" zijn vol bange vreoze
naar aanleiding van een gerucht dat
de ongeloovigen Dowie's grafkelder
willen binnendringen, het lijk onthoof
den en de hersenen van „den profeet"
stelen.
De moordenaar van den Bulgaarschen
minister Petkof heeft bekend, dat hij
met vier ondergeschikte ambtenaren
en twee studenten een komplot had
beraamd om Petkof èn Genadjef te
vermoorden. Toen hij de daad beging
waren er twee medeplichtigen bij hem,
maar deze vluchtten.
Bij de begrafenis van Dowie is het
een schandelijke herrie geweest. Politie
en zakkenrollers werden bij de kist met
antwoordde ze aarzelend, maar met iets
verlangends in hare stem.
„Zij slaapt, maar
„Juist in haar slaap wilde ik haar't eerst
zien
„Goed; zooals u wilt!"
De heer Meinderts drukte op het knopje
van een zilveren tafelschel en terstond kwam
Truida, die juist weggegaan was, weer terug.
„Truida, dit is de huishoudster, zooals je
weet. Ik hoop, dat je hare bevelen stipt
ten uitvoer zult brengen en ik nooit eenigc
klachten over je zal hooren!"
„U kunt gerust zijn, mijnheer!" antwoord
de Truida met een vriendelijken knik naar
Suzanne.
„Goed, Trui! breng dan nu maar eerst
even de schemerlamp!"
Onhoorbaar ging ze heen.
„Ze ia een oude getrouwe. Ze heeft me
van mijn twintigste jaar af gediendwend
de de heer Meinderts zich tot Suzanne, toen
de deur gesloten was; en hij glimlachte.
„Ik geloof wel, dat ze goed is: ze heeft
een eerlijk gezicht!"
„Jaen een hart van goud," ging de heer
Meinderts, altijd even kalm, voort, „zij is
een vrouw, waarop men vertrouwen kan.
Nooit is ze koppig, nooit opgewonden vroo-
lijk, maar altoos gelijkmatig van humeur;
zij houdt innig veel van mijn kind, ja ik
moet haar somtijds beknorren, omdat zij het
verwendt. Truida is mij onmisbaar gewor
den I"
„Zoo iemand is veel waard. Tegenwoor
dig treft men zelden van die trouwe oude
bedienden meer aan. De menschen zijn op
roerig en mokkend. Hebt u daarmede nog
last onder de fabrieksarbeiders?"
„Goddank niet! 'k heb mijn best ge
daan om dat te voorkomen!"
„Ja, maar de eischen van 't volk worden
hoe langer hoe hooger en ten laatste is men
er niet meer tegen opgewassen!"
Truida kwam nu binnen met de sche
merlamp en beiden zwegen.
De heer Meinderts nam de lamp van
Truida over.
„Wilt u mij nu maar volgen, juffrouw?"
Suzanna volgde hem door de lange gang.
„Hier is het!" sprak de fabrikant.
Stil opende hij de deur en liet Suzanna
binnen.
Een zucht van verlichting ontsnapte haar,
toen ze zag, dat hier niet die overvloedige
weelde van de andere kamer heerschte.
't Was een eenvoudig vierkant vertrek,
niet dan met het hoogstnoodige gemeubi
leerd.
Met kloppend hart zag Suzanne rond of
ze ook iets van het kind ontdekte, en haar
blik viel op een klein wit ledikantje met
rose gordijnen en kant omhangen.
Daarheen leidde de heer Meinderts haar,
na de lamp op de tafel te hebben gezet.
„Zie nu!" fluisterde hij.
Stil sloeg hij de gordijnen weg en daar
aanschouwde Suzanne het bekoorlijke ge
zichtje van een tweejarig kind.
Het goudblonde haar lag in wanorde op
het sneeuwwitte kussen onbeschrijfelijk lief
was het gezichtje, met den blos der gezond
heid overtogen. Het ééne kleine mollige
armpje rustte bovenop de deken en met
het handje omklemde het een grijzen har
lekijn.
Lang staarde Suzanne op het lieve ge
zichtje, maar zij zocht daar tevergeefs eenige
gelijkenis in met den vader.
Op het oogenblik, dat Suzanne het kind
aanschouwde, kwam eensklaps een glimlach
op 't gezichtje en fluisterend klonk het van
de lipjes
„Maatje! Maatje!"
Een zalig gevoel doorstroomde Suzanne,
toen zij die enkele woorden hoorde. Met
de oogen onafgewend op het kind, boog
ze zich diep voorover en drukte een kus
De Parijsche correspondent van de
Times bracht onlangs weer het balletje
aan 't rollen over de afsluiting van de
Oostzee. Duitscbland zou toch bezig
zijn Denemarken over te halen, zich
onder zekere omstandigheden daartoe
te verbinden. Nog niet lang geleden
is dat praatje ook al aan de orde ge
weest, maar toen is het vrij spoedig
den doofpot ingegaan. Het lag voor de
hand, dat Denemarken zich niet tot
een dergelijke verbintenis zou laten
vinden het zou niet in zijn belang zijn.
Maar nu deed de Times zoo gewichtig,
dat er in de buitenlandsche pers vrij
veel over te doen is geweest.
De Deensche gezant te Londen heeft
nu aan de Times geschreven, dat er
geen schijn van bewijs voor is, dat
eenige mogendheid verandering wilde
brengen in de verplichting, die Dene
marken bij het verdrag van 1857 op
zich genomen heeft om den toegang
tot de Oostzee open te houden. En
daaraan houdt Denemarken zich. Met
die verklaring zal dit relletje wel af-
geloopen zijn.
Maandagmiddag was juist een goede
rentrein het station te Leuven binnen
gereden, toen een oorverdoovende knal
zich deed hooren. Overblijfselen van
allerlei aard werden naar alle richtin
gen geslingerd.
De ketel van de locomotief van den
goederentrein was gesprongen, juist op
het oogenblik, dat de machine langs
een personentrein reed, welke klaar
stond om naar Brussel te vertrekken.
De machinist en een wegwerker zijn
doodelijk gewonn opgenomen.
Het meerendeel der talrijke reizigers
voor Brussel is eveneens min of meer
gekwetst.
Het van Australië komende en voor
Plymouth bestemdestoomschip „Suevic"
van de White Star Linie is nabij Li
zard gestrand. Er hing een dikke mist
over het Kanaal en de zee stond hol.
Het schip had 4Ü0 passagiers en 160
man equipage aan boord. Reddings
booten verleenden hulp en hebben pas-
sagiersen bemanning aan land gebracht.
vol liefde op het lachende mondje.
Had Suzanne tegelijk in het gelaat van
den heer Meinderts kunnen zien, zij zou
verbaasd zijn geweest, want op hetzelfde
oogenblik dat zij het kind kuste, kwam
een warme zielvolle gloed in de sombere
koude oogen van den man, dien zij vreesde.
Toen zij zich weer ophief, zag de fabri
kant tranen in hare oogenmaar zijn oogen
stonden weer even hard en gevoelloos als
tevoren.
„Hoe heet ze?" vroeg Suzanna met een
teederen blik op het kind.
„Zij heet Annie, maar wordt Nonnie ge
noemd, zooals in Indië de gewoonte is."
Zwijgend wendde Suzanne zich van het
ledikantje af; de heer Meinderts schoofde
gordijnen behoedzaam dicht, nam de lamp
en wenkte Suzanne hem te volgen.
„Ik zal u uwe kamers wijzen, dan kunt
u zich een weinig verfrisschen. Ik wacht
u dan straks beneden om eenige huishou
delijke zaken te bespreken!"
De fabrikant voerde haar nu een gemak-
kelijken, breeden trap op en Suzanne kwam
in een andere gang, eenigszins korter dan
die beneden. Aan weerszijden waren deuren,
waarvan ééne weer met een trap naar de
bovenste verdieping voerde.
De heer Meinderts opende een dezer deu
ren en liet Suzanne binnen. Het scheen
haar of hij aarzelde, voor hij naar de deur
knop greep, maar zij dacht, dat zij zich
vergist had.
Zij luisterde met gesloten oogen naar de
wegstervende voetstappen, toen deed ze de
oogen weer open en trad verder de kamer in.
Ook hier heerschte weer die overvloedige
weelde, die Suzanne zoo onaangenaam aan
deed. Alles getuigde van smakeloosheid en
gebrek aan huiselijkheid.
Oorspronkelijke roman.
Hoofdstuk V.
(Wordt vervolgd.)