mg% 11 Bil si fll el Land van Heusden en iltena, de Langstraat en de Bontmelerwaard Het kastijdingsrecht. Gedwaald. Uitgever: L. J, VEERMAN, Heusden. No. 2627. Zaterdag 27 April FEUILLETON. 19Q7. alten/ VOOR Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00, franco per post zonder prijs verbooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel meer 71/, ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag avond ingewacht. In den loop der eeuwen zijn allerlei dingen afgeschaft, die men blijkbaar zeer goed kan missen. Maar zoo nu en dan komt het uit, dat meu wel eens te ver is gegaan met afschaffen en dat het raadzaam zou zijn, tot het oude terug te keeren. Deze waarheid kwam mij en niet voor de eerste maal in de gedachten, toen ik een bericht las over de weder invoering van de rottingstraf in een van de Noordelijke staten van ons we relddeel. Er werd bij verteld, dat dte straf zeer goed beviel, natuurlijk aan de autoriteiten, niet aan hen, die haar ontvingen. De statistiek wees uit, dat ruwe, onverschillige kerels, die zich door gevangenisstraf niet lieten afschrik ken, na de ontvangst van een paar do zijn rottingslagen, zich wel wachten, de kennismaking met het „nieuwe" straf-systeem te herhalen. Het komt mij voor, dat er niet al leen aan de Oostzee, maar ook aan de Noordzee wel kans z<>u bestaan, dat men dezelfde ervaring opdeed. Er zijn zoowel hier als elders, van die individuen, die alleen dan leeren onthouden, wat ze wel en wat ze niet mogen doen, wanneer hun dat door tus-cheukomst van hunne gevoelszenu- wen is medegedeeld. Hiervan is m°n, naar het schijnt, niet altijd overtuigd geweest. Men heeft in de meeste beschaafde staten het straff n „aan den lijve" als verouderd afgeschaft, ja, zelfs bij de wet verboden. Men was op het denkbeeld gekomen, dat stokslagen „den mensch onteerden alsof een doortrapte schurk nog onceerd kon worden. Ook de ervaring, dat van dergelijke straffen veel misbruik werd gemaakt, zal aan de afschaffing niet vreemd zijn maar, deze opmerking is meer gemaakt, wanneer men alles zou willen afschaffen, waarvan misbruik ge maakt wordt, dan zou er niet veel op de wereld overblijven. Intusschen, de wet verbiedt ons, an ders dan „uit noodweer", gebruik te maken van onzen wandelstok om een straatjongen te overtuigen, d it ons ge duld zijn grenzen heeft; de wit ver biedt ons, een bengel met een rottinkje op de vingers te tikken, waarmede hij avond op avond, zoo hard mogelijk, d huisschel overhaalt, zoo lat. ens kl<du tje, pas in de rust, met een schrik wakker wordt en zoo van streek ge raakt, dat we bang zijn voor de stuipen. En de koning van de straat weet, dat de wet, het ons verbiedten die wetenschap maakt hem al driester, al brutaler; zijn kwajongensstreken ont aarden in bandeloosheid, die door niets meer is in te toornen, want de wet verzekert hemstraffeloosheid. Zijn er dan geen „gestichten", geen tuchtscholen O ja zeker, die zijn er. Wie dat nog niet mocht weten, moet de „be grooting", maar eens nalezen. Maar wat daarmede te bereiken is, kan niet van veel beteekenis zijn. De straf die doel treft, moet onmid dellijk volgen op het vergrijp, vooral wanneer de delinquent nog jong is. Hoe m -er tijd er verloopt tusschen die beide, hoe onduidelijker het verband en des te minder invloed ten goede. Groote menschen meenen wel, dat, „opsluiting", „tuchtschool"en dergelijke, natuurlijke straffen zijn, maar in de schatting van den jeugdigen boosdoener zijn ze dat niet, en hiernaar zouden we ons eigenlijk moeten richten Bovendien, hoeveel, ot liever hoe wf inig deugnieten ui*" zoogenaamde „ver beterhuizen" zijn werkelijk verbeterd door hun jarenlang verblijf in het „ge sticht,"? Daarop zou de statistiek der gevangenis-bevolking wel een antwoord kunnen geven. Ik ken een dorp, waar heel weinig straatschenderij wordt gepleegd; welks naam hoogst zelden voorkomt in het dossier van de rechterlijke macht. Zijn daar dan geen straatjongens Jawel, maar daar is een veldwach ter, die er „den wind onder heeft." De man ziet er niet bijster grimmig uit, maar zijn stok, die hem al langer dan twintig jaar vergezelt, is de schrik van al, wat neiging vertoont de landelijke rust te verstoren. En is het eenmaal zoover gekomen, dan hanteert de eigenaar het „verboden" wapen met. zooveel energie, dat de rustverstoorder voor goed van zijn nei ging genezen is. Of men daar niet tegen opkomt? Eenmaal kwam een vader bij den burgemeester klagen over den veldwach ter, die zijn zoontje „toch zoo had ge slagen De burgemeester liet den politie-die- naar ontbieden en vertelde de reden van 's mans bezoek. „Deze man wil niet hebben, dat je zijn jongen, als hij kattekwaad uitvoert, met je stokje aanraakt: denk daaraan. Maar nu gelast ik je, zoodra dat ven tje de openbare rust in gevaar brengt of aan anderen last veroorzaakt, terstond proces-verbaal tegen den jongen op te maken." En zich tot den vader keerende„Is er nog iets van uwen dienst?" „Neen, Burgemeester ja neen ja toch,als ik het zeggen mag, dan zou ik het zoo toch liever ook niet hebben „Maar wat wil je dan „Nu, in vredesnaam, dan maar liever i het stokje, Burgemeester." Na dezen keer heeft niemand zich ooit weer beklaagd over des veldwach ters stokje, en de gemeente vaart er wèl bij. Daar hoor ik iemand raompden van: „de blom er uit slaan en de zemels er in laten zitten." Wie dat bjj ondervinding heeft, dien beklaag ik en zijn kinderen niet minder. Maar dien verklaar ik tevens onbevoegd om in dezen zijn oordeel te doen gelden want zijn droevige ervaring met de overgebleven „zemelen," is een gevolg van te veel straffen, te streng straffen en te onpas straffen, en deze drie fouten komen voor rekening van hem, die ze beging. Lichamelijke kastijding beteekent niet er-maar op-los-ranselen Lichamelijke kastijding moet in het opvoediog8-syeteem zelfs een straf-b ij- uitzmderiug blijven. Maar juist de zeld zaamheid er van kan de oorzaak zijn van hare vreesaanjagende kracht. En nu w et ik wel, dat vrees voor den meester een ondeugdelijk wegwijzer is, maar er zijn toch groote en kleine deugnieten, die, zoolang ze niet ergens vrees voor koesteren, onverbeterlijke deugnieten blijven. Welnu, voor dezulken zou het een geluk zijn, als de openbare meening zich zoodanig wijzigde, dit het kastij dingsrecht weer wat in eere kwam. Voor dezulken, om met dien klagen- den vader te spreken, „dan maar liever het stokje!" ïtuiieiitaad. In het ons vorig no. reeds kort ver melde verslag van de commissie uit de Russische Doema, dat de afgevaardigde Pergament in de vergadering heeft voor gelezen, en welks juistheid Makarof, de adjunct van den minister, op alle hoofdpunten moest erkennen, wordt o. m. het volgende gezegdMet de tuch tigingsexpedities in de Oostzeeprovin- cies begonnen ook de folteringen van gevangenen, om bekentenissen aan hen te ontlokken, die voldoende zouden zijn om bun den kogel te geven. Te Riga werd voor de uitvoering van de mar telingen een commissie gevormd, be staande uit den adjunct van den chef der politieke politie en agenten. De vertegenwoordiger van het O. M. en het bestuur van de gendarmerie hadden die commissie bijzondere lastgevingen voor haar werk verstrekt en de gouver neur had haar het recht gegeven, po litieke gevangenen zonder vorm van proces te dooden. De administratieve overheid, het O. M. en de kolonel van de gendarmerie waren bekend met de martelingen en folteringen waaraan de gevangenen werden onderworpen. Een commissaris van politie wierp een gevangene op den grond, en sprong daarna zoo lang op zijn borst rond tot al zijn ribben gebroken waren. Hij leed vreeselijk en kon verscheidene dagen geen voedsel gebruiken, waarna hij dood geschoten werd. Een ander werd zoo lang op de kui ten geslagen, tot al het vleesch van het been was gescheurd. Een derde werd de bekentenis die men van hem ver langde, letterlijk met kaoetsjoek knup pels „uit den rug geslagen". De ge vangenen die onder de folteringen niet bezweken, maar wier wonden niet kon den genezen of blijvende sporen achter lieten, werden 's nachts in de buurt van de gevangenis doodgeschoten. Een ander gevangene werd door twee kozakken aan handen en voeten vastgehouden en met kaoetsjoek knuppels zoo lang af gerost, tot de grond met bloed gedrenkt was. Óm bekentenissen te ontlokken, werden gevangen vrouwen de nagels van de vingers en de teenen getrokken, de haren met bosjes uitgerukt, de been deren van armen en beenen stuk ge slagen. Dit alles geschiedde onder toe zicht en medewerking van de politie. Een onderwijzer werd gemarteld, op dat hij zou bekennen dqt hij in het gouvernement Mohilef een politiebe ambte vermoord had. Toen bleek dat hij onmogelijk den moordenaar kon zijn werd hij naar de gevangenis terugge voerd en na een maand weer voorge bracht, om te bekennen dat hij mede plichtig was geweestaan den bankdiefstal te Moskou. Hij werd langen tijd ge knuppeld en met verworging bedreigd, tot liij alles bekende. Een ander werd eerst geknuppeld, en daarna met ijzeren staven bewerkt. Ten slotte legde men hem op den grond en wreef zijne wonden met suiker in. Anderen werden „gemasseerd", d. w. z. men sloeg hen ten bloede en wreef daarna hun wonden met zout in. Een gevangene werd op een bank gelegd en op zijn borst een plank, waarop twee ageDten van politie wipten tot zijn rug- gegraat gebroken was. Toen schoot men hem dood Op 14 April zijn in het kleine plaatsje Romanowskoje, in Rusland, de zeven slachtoffers van een waarlijk beest- aebtigen moord begraven. Het waren do vrouw de vijf kinderen en de schoonmoeder van een spoorweg machinist. De ongelukkigen waren met een mes letterlijk geslacht. De moordenaars hadden den kinderen de oogen uitgestoken en hun stukken vleesch uit het lichaam gesneden, en wel, naar alle waarschijnlijkheid, toen de kleintjes nog leefden, en voor de oogen van de rampzalige moeder. Tot zelfs de zuigeling was zoo gruwelijk verminkt. Het gebeele plaatsje verkeert in ont zettende opwinding; alle inwoners en de gansche omgeving, honderden per sonen, speuren naar de moordenaars, en wanneer dezen worden gegrepen, worden ze zonder meer in slukken geretenmen wil ze niet eerst in de handen der overheid leveren. Een der moordenaars is al gevat; men laat hem echter nog in leven, totdat hij zijn medeplichtigen heeft verraden. De moord is te beschouwen als de wraak van een bende bandieten, waar van eenige leden op aanwijzing van den machinist gevat en zonder vorm van proces gelyncht waren. Tijdens de afgrijslijke daad was de machinist niet thuis; maar de moor denaars wisten, dat ze hem doodelijker nog konden treffen door het uitroeien zijner geheele familie. De inwoners zijn reeds lang ten hoogste verbitterd tegen de boerenbende, welke in 't geheel niet door de politie wordt vervolgd, daar deze zich nog slechts met „politiekeaangelegenheden" ophoudt. Op een postkantoor te Sewastopel hebben twaalf gewapende mannen 100,000 roebels in bankpapier en 14,000 roebels in geld gestolen. Men heeft hen niet kunnen pakken. De Berlijnsche correspondent van de New York Herald beweert dat het plan tot aanleg van een tweede Suez-kanaal vasten vorm heeft aangenomen. Het zou moeten dienen als tegenwicht tegenover Duitschland's aspiraties in Azië. Berichten uit Valparaiso, van den 14) Nu greep hij hare hand en, die kussende, fluisterde hij met benevelde oogenver geef me ditik heb ie zoo liefvaar wel Toen verliet hij even stil de kamer als hij gekomen was. Suzanne sliep nog steeds, maar de zieke was daareven ontwaakt en zijn blik viel dadelijk op zijn slapende jonge vrouw. Hij wilde zich oprichten, maar was daartoe veel te zwak. Hij zonk terug zijne oogen vielen toe hij was weer ingeslapen, maar zijne lippen prevelden stil voor zich „mijn lieveling". Langzaam maar zeker nam de koorts nu af. Eindelijk kwamen er dagen, dat hij voor 't geopende raam mocht zitten, waar hij de heerlijke geur der bloemen inadem de. Eiken dag nam de beterschap toe. Su zanne hield hem veel gezelschap en dan was hij hartelijker dan ooit voor haar. Het deed haar onuitsprekelijk 'goed, als hij haar een enkel vriendelijk woord toevoegde; zij wist immers dat het liefde was, wat er hem toe dwong, en geen medelijden; dat het geen dankbaarheid alleen was, wat hem zoo goed voor haar stemde. De dagen vlogen om. Op een mooien dag wandelde Arthur, geleund dp Suzannes arm, voor het eerst door het zonnige park. Geruimen tijd werd door hen beiden gesn woord gewisseld. Overal om hem heen was het stil. Alleen de bijen en andere insecten gonsden droo- merig hen voorbij. „Suzanne! je hebt het zoo eenzaam, is 't niet?" begon Arthur opeens. Suzannes oogen glinsterden. Zij had het niet eenzaam, want hij was immers bij haar? „Ja, 't is hier eenzaamantwoordde ze echter, „maar dat is mij een genot; ik houd van deze stilte; zij doet zoo welaan „Toch is het niet goed voor je. Ik zal Meina voor eenige weken te logeeren vra gen. Zij is lief en aardig en ze zal je wat opvroolijken. Suzanne, want je bent zoo stil!" „Ik Suzanne lachte gedwongen. „Ja". Even zwegen ze. „Ik heb je nog niet bedankt voor alles wat je tijdens mijne ziekte voor mij deedt ....mag ik het nu doen?" vroeg Arthur en zonder antwoord af te wachten, had hij haar hoofd reeds naar zich toegetrokken en een kus op hare lippen gedrukt. Toen liet hij haar plotseling weer los. „Ik dank je, Suzanne, ik dank je!" zeide hij cp dien ontroerden toon, dien hij eens in het rijtuig tegen haar had aange slagen. Suzanne was wit geworden onder zijne omhelzing. Waarom zeide hij haar niet ronduit, dat hij haar liefhad? Waarom dat enkele woord, dat op zoovele menschenlippen ligt bestorven! Suzanne begreep hem niet en toch had ze den moed niet hem dit te zeggen. „Als de moeder van uw kind ishetaok mijn plicht den vader te verzorgen 1" „Je kunt nooit vergeten wat ik je eens gezegd heb! zeide Arthur min of meer wrevelig. „Neen!" Zij waren juist aan een kromming van den weg gekomen, toen de jonge dokter opeens voor hen stond. Langzaam wilde hij, eerbiedig groetend, zonder hen aan te zien, voorbij gaan, toen de heer Meinderts hem op hartelijken toon toeriep: „Nu amice, ga je zóó je patient voorbij Dokter Meerssen keerde zijn gelaat naar hem toe en antwoordde schertsend: „Op villa „Norma" heb ik nu geen pa tient meer!" „Waar ga je dan heen, als ik 't vragen mag?" De dokter trad dichterbij. „Ik wilde wel naar je gaan zien, maar ik zie nu, dat zulks niet meer noodig is en zal gindschen weg maar ingaan. Goe- denmiddag!" Hij keerde zich van hen af en wilde, licht groetend, zich verwijderen. „Loop eens met ons mee, amice, 't is zulk mooi weer. Geniet er eens vanzoo hield de fabrikant hem tegen. „Neemt mij niet kwalijk, maarik heb het drukgeen tijd 1" antwoordde de dokter aarzelend. „Kom, kom, Suzanne, zeg ook eens wat wendde de heer Meinderts zich tot haar. „Onze vriend kan aan de verleiding geen weerstand bieden; zie maar, daar komt hij al 1" zeide Suzanne en ze lachte even. Werkelijk kwam de dokter ook. Hij mompelde iets en een zucht ontsnapte zijn mond. De fabrikant en dokter Meerssen spraken druk met elkander, terwijl Suzanne zwijgend met hen voortliep. Langzaam gingen ze den vijver om, tot Suzanne verrukt stil bleef staan. „Zie eens!" r-iepzij, met de hand wijzend. Ze waren op een hoogte gekomen van waar zij een vrij uitzicht hadden op de villa. De zon ging vuurrood onder, in een zee van purper; de hemel was geheel met een rossen gloed gekleurd. De witgepleis terde villa kwam fantastisch uit tusschen de hooge hoornen met hunne fijne scha keeringen van groen en donkere schaduwen. Suzanne zuchtte diep; ze vond geen woorden. Ze zag ook niet hoe twee paar oogen haar gadesloegen, lief als zij er uitzag in de losse witte japon, met een roode roos in het zwarte haar. Eindelijk keerde zij zich van het schoone natuurtafereel af. Ik moet nu naar huis," zeide ze afge trokken, als waren bare gedachten elders, maar toen, opeens weer zichzelf: „dokter! aan u vertrouw ik de zorg voor den patient 1 Tot ziens!" en, met een lichten handgroet snelde ze het pad af, dat naar het landhuis voerde. De fabrikant bleef met dokter Meerssen alleen. Beiden zagen Suzanna na tot de fladderende witte japon achter het geboomte verdwenen was, toen keerden zij zich om; geen van beiden sprak een woord. Zoo verliepen eenige minuten, toen de aandacht van den fabrikant werd getrokken door een langen stoet, die zich op den straatweg, dicht bij hen, voortbewoog. „Wat is dat?" vroeg hij aan dokter Meerssen. „O! de weduwe van den vorigen notaris treedt heden weder in 'thuwelijk!" ant woordde deze achteloos. „Wanneer zal dokter Meerssen zijne bruid eens naar het altaar geleiden?" vroeg de heer Meinderts opeens schertsend. „Ik trouw nooit!" klonk het kort en met afgewend gelaat terug. „Ahaloopt er soms een vrouwen hater naast me?" schertste Arthur weer. „Scherts daar niet mee; als je in mijn plaats was, zou je anders praten!" was het bitter verwijt. De fabrikant werd opeens weer ernstig. „Vergeef me! het was mijne bedoeling niet, je te krenken!" zeide hij. „Dat weet ik laat ons er niet weer over praten Nog een poos liepen zij voort onder een pijnlijk stilzwijgen. Toen ze eindelijk voor het landhuis ston den, nam de jonge dokter afscheid van zijn gewezen patient. Hij was niet te bewegen om „binnen te gaan." „Nu, als je dan niet wilt, amice, kan ik je niet dwingen, maar vergeet ons nu niet en kom ons dikwijls opzoekenniet als dokter maar als vriend!" sprak de fabri kant hartelijk. Krampachtig greep de jonge man Ar thurs hand. „Dat kan ik niet jij bent zoo geluk kig ik nooitnooitklonk het schor uit zijn mond; toen wendde hij zich nsel af en ging heen. „Gelukkig 1" mompelde Arthur, terwijl hij hem nazag. „Hij heeft misschien eens eene vrouw bemind maar geen wederliefde mogen vinden, en nu kan hij ons geluk niet zien ons geluk!" lachte hij bitter en langzaam ging hij zijn huis in. „Morgen komen Meina en Arthur sprak de fabrikant acht dagen later tot zijne vrouw. Hij zag haar daarbij oplet tend aan. „Arthur ook?" vroeg Suzanne niet zonder verwondering; zij wist van niets. Ui4D VAN Oorspronkelijke roman. Hoofdstuk XVI. Hoofdstuk XVII. (Wordt vervolgd.)

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1907 | | pagina 1