liet Land van Heusden en Allena, de Langstraat en de Bommelerwaard. Drie Jannen. Gedwaald. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. No, 2031. Zaterdag 11 Mei, 1907, FEUILLETON. lAHq VAM ALTEN/ VOOR Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f l.OO, franco per post zonder prijsverhooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentiën van 16 regels 50 et. Elke regel meer 71/, ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag avond ingewacht. Kent gij „Jan Salie" Hebt ge hem wel eens ontmoet dien drogen, vervelenden vent, dien sukkel Hoe ontbreekt het hem aan alle ener gie, aan allen lust om iets goeds tot stand te brengen of iets kwaads te keeren Misschien is hij o zoo lief en braaf. Ge kunt hem niet met den vinger na- wyzen als een „geteekende", een ge brandmerkte. Nooit verlaat hij de ge- effende paadjesimmer bewandelt bij het rechte spoor; van het gewone, alle- daagsche en traditioneeleafwijken, daar aan denkt hij niet eenmaal, 't Is best mogelijk, dat ge geen woord van hem verneemt dat er niet „door kan", dat hij geen enkele daad verricht welke is te veroordeelen, dat er op zijn ge drag niets aan te merken valt. Vijan den maakte hij zich niet, want hij weet zich aan ieder aan te passen, maar echte vrienden bezit hij evenmin. Hij houdt vrede met allen en past wel op, zich niet aan „koud water te branden". En toch stoot hij af. Z'n heele leven is één mislukking. Z'n bestaan is één misgreep. Er zit geen „pit", geen „fut", geen „persoonlijkheid" in hem. Hij mist een „ik", een karakter, mitsdien alle kracht. Hij leeft niet. Droomend, slenterend gaat hij voort, den eenen dag precies als den anderen. Niets trekt hij zich aan. Niets doet hem warm worden of geestdriftigniets ook doet hem eens trillen van veront waardiging. Onder alles blijft hij de zelfde even kil, even onaandoenlijk, t Ontbreekt hem aan wil en aan stre ven; idealen kent hij niet. Alles glijdt langs hem heen. Roept zijn hulp niet in om een goede zaak op touw te zet ten, haar mee te behartigen en krach tig te steunen, noch reken een oogen- blik op hem ter bestrijding van iets waartegen een aanval moet worden ge richt. Hij laat u praten, hij de koude, geestdriftlooze. Niets gaat tr van hem uit, want er is niets in hem. Ja toch, 'ij oefent wel invloed, maar een ten doode. Veler vuur heeft hij uitgebluscht, Ier geest gedoofd. Wij moeten voor uem op zijne hoede wezen. Zoo 't ons niet gelukt, hem wat „leven" in te bla zen voor begin&elen, zouden wij door hem besmet kunnen worden De Jan Salies kunnen beste, brave menschen wezen, maar de wereld heeft 18) En toentoen kwam opeens het be richt, dat ik thuis moest komen. Over eenige weken zou ik mij met mijn neef Arthur, je man, naar Indië begeven. Je moet namelijk weten, Suzanne, dat hier in 't land ons alles tegengeloopen was. 't Gaat zoo in de wereld; den een loopt alles mee, den ander tegen. Zoo ook met ons. Al onze pogingen om ons een zelfstandige positie in de wereld te ver schaffen leden schipbreuk. Ontmoedigd als we begonnen te worden, namen wij het aanbod van den Indischen vriend aan, en opeens was het bericht gekomen, dat hij ons over enkele weken wachtte. En zoo moest ik dus heengaan. O! het kostte mij zooveel, voor zoo langen tijd afscheid te nemen van haar, die mij zoo dierbaar ge worden was. Bij het afscheid had ik haar willen toeroepen, „ik heb je lief; blijf mij liefhebben zooals ik u; als ik dan terug kom uit den vreemde, zal mijn eerste weg naar u zijn en zal ik je als mijne bruid naar mijne ouders voeren!" Maar kon ik dat doen? Ik, die zonder vaste vooruitzichten de wereld inging? Het leven is zoo wisselvallig. Ik kon, ik möcht haar dus geen belofte doen of door eene belofte aan mij binden. Zij was zoo jong en zou wellicht mij reeds gauw vergeten om een ander naar het altaar te volgen. Ik zou dan hard werken, vol hoop op haar niets aan hen. Ze zijn niets, ze doen niets; in rustige rust droomen ze voort, 't Leven gaat langs hen heen. In de tweede plaats heb 'k de eer u „voor te stellen" „Jan Rap" is ruw, wreed, spotziek en houdt er van, alles omlaag te trek ken, alles te bezoedelen en met on reine handen aan te raken. Hij heeft vele geestverwanten: „Jan Rap en z'n maat". Hun is niets heilig. Aan alles tornen ze: uw geestdrift isop gewondenheid; uw liefdeverfijnd egoïsme; uw ernstkomediespel; uw arbeiden aan, uw strijden voor iets goedsvalsche eerzucht, ijdel- heid. Uw blijdschap beantwoorden ze met een „koudwaterbad", uw droefheid ontheiligen zij heel graag. Een „fijn glimlachje" is hun eigen. Wat 'n beetje vreemd is, brengen ze in verdenking. Zij lachen met overtuigingen en ontzien niet wat anderen heilig is. Jan Rap is dom, want men lacht en spot alleen met wat men niet kent, niet begrijpt. Hij is wreed, want hij ontwijdt, wat anderen willen hoog houden. Hij is harteloos en voelt niet de bit tere pijn, die hij velen aandoet, bedenkt niet welke diepe wonden hij soms slaat Zijn ongeluk is, dat hij bij velen suc ces heeft, zoodat hij meent aardig te zijn en geestig! Waar hij van houdt? Van alles wat ruw en rauw is en wat getuigt van een grot besnaard gemoed, (als hij er dit laatste ten minste nog op nahoudt) van alles wat spreekt van onbeschaafd heil en bekrompenheid. Zijn „geestigheden" zijn van verdacht allooi, zijn woorden snijden u door „merg en been" zijn optreden is grof en aan zelfingenomen heid die hem doet lachen om eigen „aardigheden" en dubbelzinnigheden lijdt hij. In een fijn, wezenlijk beschaafd gezelschap (met van die vernis-bescha ving) voelt hij zich niet thuis. Een naar type is „Jan Rap". Val niet in zijn handen en laat hij onder vinden, telkens meer en steeds duide lijker, dat ge verre van hem blijven wilt. Men late hem alleen zijn; hém zwijge men dood of voege hem een enkelen keer een woord toe, dat doordringt of beantwoorde hem met een blik die vaak zoo welsprekend wezen kan. Ten laatste vraag 'k u aandacht voor „/an Contentdie voor niemand een vreemde wezen zal. Stoor hem niet in zijn rustig, kalm leventje. Kom niet bij hem aan met allerlei „vragen" die de hoofden en harten beroeren, Hij heeft en als ik dan terugkwam dandan Even zweeg Frank. Zijn open eerlijk gelaat drukte de grootste ontroering uit. „Ga voort!" zeide Suzanne bewogen. „Nu dan, ik kon Trude niets zeggen van mijne lielde voor haar en, toen ik afscheid van haar nam, toen hare hand in de mijne rustte, en ik die vast omsloot, toen kon ik niet anders uitbrengen dan „vergeet mij niet." Ik ging met Arthur naar Indië en werkte daar hard om zooveel te eerder naar mijn vaderland terug te kunnen keeren. En wer kelijk, het geluk diende ons daar. Na jaren lang bij den vriend mijns vaders op zijn groote uitgestrekte fabriek werkzaam te zijn geweest, stierf deze opeens. Hij was ongehuwd en dus kinderloos. Aan ons liet hij, in zijn testament, de geheele bezitting na. Hij had altijd met zijne familie in onmin geleefd en hen nu onterfd. Intusschen was Arthur gehuwd een ongelukkig huwelijk was dat zooals je weet en „Vertel me eens iets daarvan!" riep Su zanne eensklaps opgewonden uit, terwijl hare wangen met een hoog rood werden o vertogen. „Weet je daar dan niets van?" vroeg Frank, haar doordringend aanziende. Suzanne beantwoordde dien blik; zij was zich haar onschuld bewust. ,,'t Is waar, Arthur spreekt daar liefst niet meer over. De slag was ook zoo zoo „Nu?" vroeg Suzanna, „was het erg?" „Ik weet ook slechts enkele bijzonderhe den als je wilt zal ik je daar straks van vertellen; laat mij nu mijne geschiedenis vervolgen. Door die erfenis, die ons onverwachts en ongehoopt als uit de lucht was komen val- het goed. Thuis gaat alles geregeld zijn gangetje, alles precies op tijd, trouw wordt het dag-programma gevolgd. Zoo laat dit, zoo laat dat. Zijn bezigheden vangen op den juisten tijd aan en ein digen geen minuut over het vastgestelde uur. Opstaan en naar bedgaan, een beet je werken, een „uurtje wandelen", 't gaat alles door niets gestoord zooals het zoolang al is gegaan. Niemand legt hem iets in den weg. Geen inbreuk wordt gemaakt op den sleur- en slentergang, 't Gaat naar z'n zinwat wil een mensch meer Wat er omheen wordt gedacht, ge werkt, beproefd, hij breekt er zijn hoofd niet mee. Hij houdt zich verre buiten den strijd die op maatschappelyk, staat kundig of op welk gebied ook gevoerd wordt. Waarom zou hij er zich „druk" om maken? Aan „bewegingen" doet hij niet mee. Zijn karretje gaat over een zandweg en dit is hém voldoende. De dingen moeten maar gaan, zooals ze gaan „'t Zal zoo'n vaart niet loopen" en „na ons de zondvloed." Heilige tevredenheid kent hij zoo min als heilige ontevredenheid, de moeder van het edelst pogen. Onheilige, dooden- de, tevredenheid is hem de bron van rust, maar van die, welke zeggen doet „rust roest", en die een mensch doet in slaap gaan. De Jan-Oontents" zijn goedige, zoet sappige naturen, die de wereld geen stap vooruitbrengen en alles maar laten zoo als het is „Vroeger ging 't toch ook wel. Waarom al dat omverhalen, dat onderste boven werpen, dat telkens iets anders, iets nieuws, iets beters willen 't Maakt de menschen maar gejaagd, zenuwachtig, onrustig en ontevreden." Slaapt maar „Jan Content." We zul len u met vrede laten, want we kunnen toch niets met u beginnen. Maar bodenk wel, dat ge straks buiten de wereld staat, die u heusch niet noodig heeft. Gelukkig dat er zijn ontevredenen, onvoldanen met zich zelf en met de din gen om zich heen en die denken, pein zen, zoeken. Hun innerlijke onrust is het morgen rood van een nieuwen daghun streven, hun worstelen, hun toewijding zullen allengs en geleidelijk het betere doen geboren worden. Eere aan hen die dit drietal niet tot hun vrienden rekenend en met wie zij telkens als „op voet van oorlog" staan vol warme belangstelling, met een fijn gevoelend hart en met heer- len, waren wij in staat naar ons vader land terug te keeren. En zoo gebeurde het ook. Twee maanden later bevonden we ons op weg. Met moed en hoop bezield snelde ik bij onze aankomst naar de plaats waar naar mijn hart mij trok en o, Suzanne! hoe groot was mijne teleurstelling, toen ik, daar aangekomen, noch van Gertrude noch van een der uwen een spoor meer vond. Overal zocht ik, overal vroeg ik, maar ik vond u niet. Eindelijk, na weken lang ge zocht te hebben, hoorde ik, dat uw oom Rudolf naar het buitenland was vertrokken Men wist mij ook zijn adres te geven en ik besloot onverwijld tot hem te reizen om daar misschien iets van u te vernemen. Maar men had mij verkeerd ingelicht en moedeloos keerde ik naar huis terug. In dien tijd was de vrouw van mijn neef gestorven. Hij woonde toen reeds hierhij had de plaats waar gij nu woont gekocht en alles ging goed tot zij stierf en hij met Nonnie, hun kind, achterbleef. Nu begon die man te tobben; hij had nergens rust, zijn hoofd niet bij de zaken en „Hij hield zeker erg veel van haar? Zij was immers zoo mooi?" vroeg Suzannne met trillende stem. „Jahij heeft haar zielslief gehad ge- hM zeg ik, want later is die liefde zeer bekoeld. Zij was trouwens ook geene vrouw voor hem. Hij ernstig, huiselijk, van intieme gezelligheid houdend, zij, mooi wel is waar, maar luchthartig wuft, uithuizig. Bijna nooit was zij thuis bij haar man en kind, maar zij was altijd op schitterende partijen te vinden, waar zij coquetteerde met de man nen. Per rijtuig liet ze zich halen en bren gen, want het waren verre afstanden; in het dorp zelf kwam zoo iets natuurlijk niet voor. Kortom zij waren twee van de tegen- strijdigste naturen. lijke onvoldaanheid in de ziel uit gaan om te werken en te kampen en die als menschen van zielenadel en ka rakter, gedragen door een diepe over tuiging, den weg bereiden die leidt tot iets hoogs en schoons. A. C. t. Buiteiiland. Nu heeft ook prof. Cronquist, die van de Zweedsche overheid opdracht had onderzoek te doen naar de oorzaak van den dood van de vier reizigers van de Olof Wijk, verslag uitgebracht. Zijn slotsom is dezelfde als die der Belgische deskundigen. De dood is bij ongeluk veroorzaakt door giftige gassen, die zich ontwikkeld hadden uit een lading ijzerkies. Volgens een telegram uit Kaapstad van Woensdag, staakten er toen op den Rand ruim duizend blanke mijnwerkers en trachten zij met alle macht de staking algemeen te maken. Naar Reu ter gisteren uit Johannesburg seinde, staakten op de Village Deepmijn alle blanken, op een na. Een geneesheer te New-York, zekere dr. Knopf, heeft dezen Woensdag op het daar ter stede gehouden nationale tering-congres een opzienbarende mede- deeling gedaan. Deze dokter, die een van de erkende specialiteiten is op het gebied van de tuberculose-bestrijding, vertelde niet meer of minder, dan dat het zijn gewoonte was, patiënten, die op het punt waren aan tering te sterven, met morfine uit hun lijden te helpen. „Dat doe ik altijd" zeide Knopf; „en als gij een stervende onder behan deling hebt, die tering heeft, geeft hem dan een groote dosis morfine, dan komt het einde snel en zonder pijn." De» vergadering was over deze open hartigheid dermate onthutst, dat men in groote verwarring uiteenging. Knopf, die in 1857 in Duitschland geboren werd, studeerde te Parijs eu te New- York. Hij is mede-directeur van de kliniek voor borstziekten van het depar tement voor hygiëne te New-York. Uit Leest schrijft men aan de Vlaam- sche Gazet, dat verleden jaar drio zus ters op denzelfden dag in den echt traden. Te dier gelegenheid was in het dorp een groot feest; in eene tijdruimte van drie maanden hebben ieder der zusters eenen tweeling voortgebracht en elke tweeling is samengesteld uit eenen jon gen en een meisje Te Kaapstad is uit Duitsch Zuidwast- Arthurs vrouw was dan gestorven. Een maand was daarna verloopen en ik drong er op aan, dat hij een huishondster zou nemen en dan bij nadere kennismaking een huwelijk aangaan. Na veel tegenstreven gaf bij eindelijk toe. En zoo gebeurde het, dat ik, die Arthurs vertrouwde was en hem in dien tijd met raad en daad bijstond, onder de brieven, die op de advertentie kwamen, ook de uwe vond, Suzanne. Mijn hart jubelde toen ik je naamteekening las, want ik had Gertrude gevonden. Zij had mij vroeger veel over je gesproken. Het verbaasde mij echter, dat je op die advertentie hadt geschreven en ik twijfelde een oogenblik of het wellicht eene andere was, die zoo heette. Toch drong ik er bij mijn neef op aan, dat hij je een samenkomst zou voorstellen. Dat gebeurde, en ik, dien je niet kende, ging mede, om je even te zien. Zonder dat je het wist, heb ik je bespied; misschien hadt je eenige gelijkenis met Gertrude. En het was zoo; toen ik maar even in je oogen had gezien, wist ik, dat je Gertrudes zuster waart. Je kwam op de villa en ik trok mij voor geruimen tijd terug. Ik wilde niet te haastig zijn. Wie wist of Gertrude al wel niet ge trouwd was? Uit je eigen mond, Suzanne, vernam ik dat het niet zoo was en nu.... nu smeek ik je, geef me gelegenheid haar te ontmoeten. Ik heb er zoo lang geduld voor gehad; ik heb zoo lang op die ge legenheid gewacht je te kunnen spreken zonder dat men ons overvallen zou. O! Suze, je hebt me zoo dikwijls aan haar doen denken. Toe, wil je? wil je me helpen? Een heldere lach vloog over Suzannes gelaat. „Zeker, Frank! ik zal je helpen, dat Afrika bericht gekomen, dat 15,000 Herrero's, die den strijd tegen de Duit- scher8 hadden opgegeven, de wijk namen naar het N'Gamimeer. Slechts 4000 kwamen er na verschrikkelijke ont beringen aan11,000 stierven onder .veg. In Januari is er in Zuid-Afrika een conferentie gehouden om te spreken over gemeenschappelijke verlediging van Britsch-Zuid-Afrika. Volgens 't nu verschenen rapport, is het voorstel dat de Kaap een troepenmacht op de been houdt van 1500 man, Transvaal van 1000, Transoranje 500, Natal 500 en Zuid-Rhodesië 200. Wordt de eene ko lonie in een oorlog gewikkeld, daa zou Engeland troepen van de andere kolo niën te hulp kunnen roepen. In een van de buitenwijken van Pa rijs is Woensdag een misdrijf gepleegd op een meisje van zes jaar. Het kind ging naar school toen een man het in een zijweg lokte. Even later hoorden de voorbijgangers schreeuwen. Eenige menschen liepen op het geschreeuw af en vonden toen het meisje liggen. Zij was met een mes op verscheidene plaat sen iu het onderlijf gewond. De dader holde weg en is onbekend gebleven. De wonden van het meisje zijn niet ernstig. Te San Francisco werd een zekere Davis plotseling waanzinnig. De man begaf zich op het balkon van zijn huis en schoot met een revolver op de voor bijgangers. Toen de politie hem wilde ontwapenen, barrikadeerde hij zijn wo ning en schoot ieder die zich in zijn nabijheid waagde, neer. Op deze ma nier doodde hij zes personen en ver wondde er vijftien, eer men er in slaagde zich van hem meester te maken, 't Ge val, dat zich juist in de middaguren, wanneer in de straat, waar de woeste ling woonde, de grootste drukte heerscht afspeelde, verwekte, zooals begrijpelijk is, veel sensatie. Volgens bericht uit New-York, omvat de bootwerkersstaking daar nu 10,000 man. Zij hindert de kustvaart meer dan de Oceaanbooten. Deze vertrekken alle nagenoeg op tijd, dank zij de ijverige medewerking van de eigen bemanning. De groote stoomboot-maat schappijen noemen de staking over bodig en kwaadwilligmaar zij willen zich niet laten dwingenzij kunnen genoeg vrijwilligers krijgen, zeggen zij. De stakers hebben reeds enkele vrij willigers mishandeld. De staking van de tramweg-employés in San Francisco heeft j.l. Woensdag geleid tot een zeer ernstig straatgevecht. Z g. „onderkruipers" die den dienst der beloof ik je. Wat Gertrude betreft, die heeft je nog altijd even lief; nu begrijp ik eigenlijk eerst...." „Wat begrijp je?" wierp Frank er tus- schen, terwijl hij van de bank sprong. „Wel, Frank, Trude is, zoolang ik ge trouwd ben, nog nooit op de villa geweest. Altijd zocht ze een verontschuldiging. En weet je nu waarom?" „Neen, neen!" „Wel alleen, omdat ze denkt, dat jij mijn man bent. Je lijkt in vele dingen op Arthur, je heet toevallig eveneens zoo, en zij durfde niet komen uit vrees voor haar hart, dat je nog altijd niet vergeten had. Daaruit blijkt, dat ze je nog liefheeft; was dat zoo niet, ze zou zonder aarzelen gekomen zijn; 't arme kind!" ,,'t Heeft me altijd verwonderd, Suze, dat ze nooit eens kwam; en nu wil je ons tot elkander brengen, is 'tniet? Je hebt het beloofd!" „Hier heb je mijn hand erop, Frank!" antwoordde zij, hem ernstig de hand rei kend, die hij vast in den zijne drukte maar opeens kwam een ondeugende lach op haar gezicht. Frank zag haar in ge spannen verwachting aan. „Waar denk je ineens aan, dat je zoo lacht?" vroeg hij. „Ik heb daar wat bedacht", lachte Su zanne weer„we zullen Een hel blauwachtig licht, onmiddelijk gevolgd door een knetterenden donderslag brak hare woorden af. Doodelijk verschrikt sprong ze op. „Mijn God, Frank waar zijn Meina en Felix!" riep ze hevig ontroerd. Oorspronkelijke roman. Hoofdstuk XXI. (Wordt vervolgd.)

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1907 | | pagina 1