Hel Land van Heusden en Allena, de Langstraat en de Bommelerwaard. 'T KAB BIET LIJDEB. Monsieur PALJAS Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. No. 2643. Zaterdag 22 Juni. FEUILLETON. 19Q7. Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00, franco per post zonder prijsverhooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel meer 71/s ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag avond ingewacht. VOOR Was het in Kampen voorgevallen, dan zouden we allicht aan een Kam per-ui denken en het verhaal voor ken nisgeving aannemen. Maar het is ge beurd in een Zuidhollandsche stad, een deftige stad, waar uien bijua tot de contrabande gerekend worden we mo gen dus gerust aannemen, dat het een ware gebeurtenis is. Eenige jaren ge leden dan, toen de Vermogens-belasting voor het eerst in werking zou treden, en de eer1 ijke Nederlandsche belasting betaler gelegenh ;id kreeg zijn eerlijk heid in practijk te brengen door op gave te doen van den staat zijner finan ciën en te melden of zijn vermogen al dan niet de som van dertienduizend gulden bedroeg, toen was er in boven bedoelde stad een mijnheer, die bepaald nog niet de helft bezat van hetgeen naar de wet een belastbaar vermogen wordt geheeten en die niettemin „naar waarheid" verklaarde, dat hij viel bin nen de bepalingen van Art. zooveel van de Vermogens-belasting". Het past ons niet de onbescheiden vraag te doen, ot deze belastingvriend aan hoogmoedswaanzin leed, dan wel, of zijn crediet misschien een weinigje geschokt was en door deze krijgslist weer wat steviger op de beenen moest komen te staandoch niemand kan on3 beletten te gelooven, dat er niet velen in den lande zullen zijn, die hem deze wijze van zelfoverschatting wenschen na te doen. De meesten zullen eer geneigd zijn hunne „vermogendheid" een weinigje te onderschatten en hot is slechts hunne eerlijkheid, die hen weerhoudt aan deze neiging gehoor te geven, wanneer ze zich neerzetten om de „hoffelijk" ge stelde vragen van hun beschrijvings brief te beantwoorden. Maar andersvan overdreven liefde en offervaardigheid jegens den fiscus mag men het Nederlandeche volk niet beschuldigen. Er zyn zelfs Nederlanders foei! die voor de belastingen den wei dg vleienden naam van on-gelden hebben uitgedacht. Denken wij bij het hooron van dien naam niet ouwillekeurig aan onkruid of ongedierte, voor welks be staan slechts zeer weinigen een eenigs- zins aannemelijke reden kunnen bij brengen? Dat gebrek aan offervaardig- digheid is een zeer merkwaardig gebrek, want het doet niets af aan den terecht II. Th. CHAPPlJli. 5) Nu, op de gaanderij was bet koud, bit ter koud zelfs, 't Was pikdonker geworden. De walmende olielampen met haar lange, bloedroode pit verspreidden meer rook dan licht, en de noordenwind joeg over het marktveld en deed de zeilen en het doek der kramen en tenten strak staan. Doch Bart voelde niet eens, dat het koud was. Door zijn jarenlange omzwervingen was zijn lichaam gehard en bestand geworden tegen alle veranderingen van weersgesteldheidDe koude wind deed hem zelfs goed. Dat plot selinge weerzien van Trees had hem, al wilde hij het niet bekennen, sterk aange grepen. Snikkende kwam „het Achtste Wereld wonder" buiten naar hem toe hinken. „O, mottige, ik heb een gewicht op mijn voetje gekregen," kermde het kind, terwijl het den gekwetsten voet omklemd hield en Paljas met de oogen vol tranen aan keek. „En balk je daarom zoo leelijk? Kom, loop heenl Schaam je wat." „O, mottige, 't doet zoo'n pijn. Er is be- aald iets aan kapot, want kijk eens hoe et bloedt." Het witte kousje van het wonderkind was aan den enkel geheel rood. Paljas zag dit; zijn hart werd week. „Nu, stil maar! Bart zal er wel eens naar kijken, hoor!" beroemden weldadigheidszin van ons volk, die bij overstroomingen, schip breuk of andere rampen zoo heerlijk voor den dag komt, en, hoe herhaalde lijk ook te hulp geroepen, steeds bereid is duizenden guldens beschikbaar te stellen voor noodlijdenden en hulpbe hoevenden. Laat eens een Volendammer visscher, „die alles verloren heeft", bij ons aan kloppen om hulpaanstonds staan onze initialen op de hjst en daarachter min stens een paar kwartjes. Maar laat onze Hoofdelijke Omslag eens een hilven gulden hooger zijn dan die van het vorige jaar: tien tegen één dat we het biljet met wrevelig gebaar op den schoorsteenmantel achter den spiegel wegstoppm en. een halven dag uit ons humeur blijven over het leit, dat óf de huishouding der gemeente meergeld noodig heeft, óf de edelacht bare raad reden heeft gehad te ver moeden, dat ons inkomen eenigzins gestegen is. En dan bij het „Personeel" die op centen Als twee belastingplichtigen samen op dat chapiter komen, zijn zij er niet over uitgepraat, voor en aleer ze el kander danig hebben versterkt in de meening, dat de fiscus „tegenwoordig" hoe langer hoe veeleischender wordt. Maar nog heviger worden de gemoe deren ve-on'rust, wanneerde Wetgeven de Macht verhooging van rechten op ditof verhooging van rechten op dat in haar schild voert. Dan verneemt men klaagtonen „van Dollard 's strand tot aan de Schelde- zoomen"En die klaagtoonen los-en zich op in dit medelij-wekkende refrein „We willen wel, maar kunnen niet; 't kan heusch niet lijden" Het kan niet lijden Zoo klaagt de beursman, die per jaar misschien meer dan honderd gulden uit geeft aan onnoodige fooien aan spoor- en tramconducteurs. Zoo jeremiaat de vaste bezoeker van „Café Riche", die eiken dag den kellner een kwartje in de hand stopt voor be toonde hulpvaardigheid bij het zoeken naar het gowenschte dagblad en bij het aantrekken van de overjas. Zoo jammert de rooker van fijne si garen, die ze nooit minder dan van tien cent in de lucht blaast en minstens-elke maand een kistje van honderd noodig heeft. Zoo klagen nog vele anderen, om zich zelve wijs te maken, dat een be Hij nam den knaap op den arm, droeg hem naar den wagen, wiesch de vrij diepe huidwonde uit met water en azijn en ver bond ze daarop zóó handig, dat een chirur gijnsleerling het hem niet had kunnen verbeteren. „En nu je mond houden, hoor, en niet meer janken. Hier heb je twee centen." Met een dankbaar lachje en een traan in 't oog hintte de knaap weg. „Alloo, Bart! Vooruit! Hier liggen je ringen, 't Schijnt wel, dat ik jou den heel en avond telkens moet waarschuwen," snauw de monsieur Lazi zijn Paljas toe, als deze weder achter de schermen verscheen. Doch zóó spoedig liet deze zich niet zon der reden in een hoek jagen. Hij hief de hand op. „Stil maar, meneer! Als ge wist wat ik gedaan heb, zou je wel uit een ander vaatje tappen." „Hoe zoo?" „Wel, ik heb even voor dokter gespeeld, bij een van je beste sujetten nog wel. De voet is er bijna af." Monsieur Lazi schrikte. „Wat zeg je? Van wie?" „Wel, van Simson! Van Simson! Sa luut! Saluut! Saluut!" Met dezen uitroep zwaaide Paljas het tooneel weer op en verrichtte zijn kunst stukken met de betooverde ringen zóó meesterlijk, dat een daverend handgeklap zijn loon was. Een grijnslach kwam op zijn gezicht. Hij wierp de ringen op een tafeltje, dat achter hem stond, en trad naar voren. „Mooi geweest, he? Ja, maar wat er nu komt is nog veel, veel mooier," en zich daarop half omwendende naar den man, die met het touw van het voorgordijn in de hand stond: „Laat jij maar vallen, dat lastingplichtige toch eigenlijk een deer niswaardig wezen is. Maar de fiscus laat zich niet bij den neus nemen en het slot, is, dat ieder zijn aandeel betaalt zonder dat spoor wegconducteurs, kellnera en sigarenhan delaars iets kunnen merken van den druk der dure tijden. Hieruit blijkt zonneklaar, dat die klagers geen „nood" hebben en dat Staat, Provincie, of Gemeente desnoods het artikel „opcenten" nog wel een klein weinigje in prijs zouden kunnen opslaan, zonder de burgers in de droevige nood zakelijkheid te brengen, wat kleiner fooien te geven of wat minder dure si garen te rooken. En al werd dit laatste noodzakelijk daardoor zou het vaderland nog niet in zijn bestaan worden bedreigd on evenmin de geachte burgerij tot den bedelstaf gebracht. Heusch, ondanks het koor van kla gers, ondanks het overal gehoorde klaag lied van: „Het kan niet lijden", er zijn, behalve groote fooien en fijne sigaren, nog een menigte andere getuigen, die het tegendeel verklaren. Die getuigen vindt, ge op reis en te huis, op de wandeling en in den schouw burg. Ge ontmoet ze in een automobiel, die meer heeft gekost dan een burger woning met tuin en bleekveld, of achter een span appelschimmels, waarvoor men een heelen stal met melkkoeien zou kunnen aanschaft m. Ge ziet ze in de étalages van dames mode-magazijnen, zoowel als achter de vitrines van goud- en zilversmeden, in den zalm-winkel, zoowel als op de ta feltjes van een deftige restauratie. Ze loopen u voorbij of ze zitten vóór u in pelsjas of grijze zijde; ze glimla chen u tegen, als ge vóór de wande ling nog even in den spiegel ziet, om u te vergewissen of uw coiffure wel in orde is, en of uw das wel goed is ge strikt. In één woorddie getuigen vindt ge overal, ook in uw eigen woning, ja zelfs in den stempel van den zwaren gouden horloge-ketting, die in zoo'n sierlijk gebogen lijn over uw satijnen vest hangt. En al is het mogelijk, dat één of twee van die talrijke schaar niet geheel en al betrouwbaar zijn, er blijven er nog zooveel over, wier getuigenis boven eiken twijfel is verheven, dat de toe komst van den fiscus ons vooreerst geen zorgen behoeft te baren. ding. Ik blijt nog een beetje nan dézen kant." Tegelijkertijd trad hij naar voren tot vlak voor het voetlicht. „Hebt ge hem gezien? Wie, vraagt u? Wel, den schimmel van de dikke juffrouw, hiernaast. Mager, he? Heel mager zelfs. Net alsof hij een ha-ha-haaaaringtonnetj e had ingeslikt. De ribben steken er haast door. Nu heb ik hem beloofd, dat ik van avond voor hem hier zooveel als een collecte zou houden. Als ieder wat geeft, veel behoeft het niet te zijn; van een tientje krijg je nog geld terugf; dan eet hij zijn buikje van avond ook eens rond. Ik krijg van dat geld zoo goed als niks, precies de helft maar. Daar kom ik, hoor Onder het lachen der toeschouwers be gon Paljas, met twee bordjes gewapend, zijn rondgang. Eindelijk kwam hij ook bij Roosje, die op den hoek van de bank zat. Hij voelde zijn hart bonzen. Als Trees hem nu eens herkende aan zijn stem „Kom, vrijster! Een kleinigheid voor den schimmel," klonk het dof van zijn lippen. „Ge lijkt zelf wel een schimmel. Alloo; moeder! Gift eens een paor centen, he?" antwoordde het meisje halt lachend, half uitdagend. „Voor mijn meid betaal ik, hoor," klonk een grove mannenstem van de bank daar achter, en met een zeker air van gewicht legde van Geffen een dubbeltje op het bordj e. „En ik betaal voor mijn wijf," zeide de man naast hem op denzelfden toon, terwijl hij Van Geffen's voorbeeld volgde. „Dank je, heeren," mompelde Paljas en vervolgde zijn tocht onder de toeschouwers. „Hier I Geen cent wil ik er van hebben, vanavond," zeide hij, toen hij, weder achter Buitenland. Een telegram uit Warschau meldt: Er worden maatregelen genomen, om acht regimenten cavalarie uit Polen naar het Zuiden van Rusland te zen den, daar men bezorgd is voor het uit breken van agrarische troebelen. Te Oorvilha, in Portugal, zijn, vol gens een Parijsch blad, bij een brand dertig menschen omgekomen en een honderd gewond. Te Falster, in Denemarken, heeft een landeigenaar met name Christophersen, in godsdienstwaanzin den marteldood van Hus willende nadoen, zich in zijn huis met petroleum begoten en in brand gestoken. Evenals zijn held kwam hij in de vlammen om. Er zijn nu nadere ambtelijke berich ten ontvangen Over den taifoen en de vloedgolf die, einde Maart, de wes telijke Carolinen geteisterd hebben. In het geheel hebben 200 menschen er het leven bij gelaten, op een eilandje ble ven van de bevolking een man en een vrouw over. Het prachtige eiland Raur is een kale zandplaat, meteen paar boom stompen er op, geworden. Menschen met ervaring hadden de vloedgolf voorspeld aan een eigenaardig dof geluid van de branding dat den av ond te voren te hooren was. Men bond de kinderen, vrouwen en zwak ken daarom veiligheidshalve in de palm- boomen vast. Den volgenden dag dook de vloedgolf als een zwarte wolk aan de kim op, kort daarna sloeg het wa ter tot over de kruinen der boomen. Dien eersten aanval hadden de eilanders nog kunnen doorstaan, maar achter de eerste golf kwam een tweede, nog hoo ger, die de boomen ontwortelde en alle levende wezens in een razende water kolk sleurde, waaruit slechts weinigen levend te voorschijn kwamen. Een schip van de regeering heeft aan de noodlijdende inboorlingen zoo spoedig mogelijk levensmiddelen ge bracht. Anders zou de ramp nog een ernstige nasleep hebben gehad. Naar bij geruchte verluidt, zou de Japansche regeering aan Duitschland hebben voorgesteld om een verdrag te sluiten. Tegelijk met dit gerucht ver neemt de Duitsche Kabelmaatschappij uit Tokio, dat men daar genegen is een verdrag te sluiten met Duitschland in gelijken geest als het Fransch-Japan sche tractaat, dat Dinsdag in Tokio werd afgekondigd. De opstootjes bij de onderdrukking de schermen gekomen, de opbrengst der gehouden collecte in monsieur Lazi's groote handen overstortte. Verbaasd keek deze op. Dat was hij van Bart niet gewoon. „Wat is da nou?" „Ik wil er niets van hebben, zeg ik maar geef Simson een dubbeltje en laat mij verder vrij." „Scheelt er soms wat aan?" „Ja, ik ben ziek." „Ruk dan maar uit. In de pantomime zal ik dan wel meedoen voor jou." „Asjeblieft." „Ik dacht, dat ik taaier was, dat het mij niet zoo geducht aangepakt zou hebben. Toen ik zoo pal voor haar stond, voelde ik mijn knieën knikken. Dus is ze her trouwd met dien man, die achter haar zit. Dat meisje is haar dochter, en deze is de aanstaande van dien anderen man, die haast net zoo oud is als ik," dacht Bart, terwijl hij van plunje verwisselde en zijn oud duffeltje weder aanschoot. „Ja, jongen; hard is het; maar aan wien ligt de schuld? Aan je zelf, he? Was jij niet een tijdlang van je eigen herberg de beste klant geweest, had je de handen van de jeneverflesch kunnen houden, dan, dan was, Jan Dillen thans mogelijk nog in leven, en dan was Bart nog kastelein van t mooiste zaakje, d?t er in gansch Hoogerheide was te vin den. Doch thans is Bart Marijssen paljas, grappenmaker voor vijftien stui vers per dag en den kost. Daarvoor moet hij de menschen laten lachen, lachen, dat de tranen hun over de wangen rollen van pret." Hij veegde de oogen af. Een heete traan biggelde over zijn wang. Met geweld dwong hij zich zei ven tot kalmte. „Die Trees," vervolgde hij een oogenblik later: die Trees! Haft. ik haar slechts niet van de beweging der wijnbouwers in het zuiden van Frankrijk, hebben, vooral ook te Narbonne, nog al wat te beteekenen gehad. Woensdag heeft daar een bende op roermakers een aanval gedaan op 't ge bouw der prefectuur. Ongeveer 60 sol daten bevonden zich in het gebouw, toen de betoogers in grooten getale kwamen opzetten en een poging deden het gebouw in brand te steken. Tot dat doel werd de deur met petroleum begoten en aangestoken. Tezelfder tijd werd door anderen getracht, de ambte lijke woning binnen te dringen door den tuin. In het huis bevond zich met den onderprefect ook generaal Turcas, met soldaten. Deze gaf bevel een uitval te doen en liet versterkingen aanrukken. Op dat oogenblik viel een incident voor; een deputatie uit de betoogers begaf zich naar generaal Turcas om hem te verzoeken, de cavalerie geen charge te laten uitvoeren. In het ge woel kreeg een gendarme een klap op het hoofd met een hamer. Twee anderen werden door steenen getroffen ;a en er knalden geweerschoten. Blijkens een officieel telegram, werd in de menigte niemand gekwetst. Gedurende de pogingen om het ge bouw in brend te steken, werden tal van lieden gearresteerd. De betooging, welke een zeer heftig karakter had gedragen, heeft geduurd van 's avonds 7 uur tot half tien. Eerst heel laat werd te Parijs aan het departement van buitenlapdsche zaken van een en andër bericht ont vangen. Dit schijnt er op te wijzen, dat door kwaadwilligen de telefoon en telegraaflijnen waren doorgesneden. Tusschen Narbonne en Montpellier is een aanslag gepleegd op een spoor wegbrug deze werd vernield juist toen de trein voorbij was waarin de gevan gen leiders vervoerd wérden. Het ver voer zou oorspronkelijk een half uur vroeger plaats gehad hebben. Donderdag werd uit Narbonne gemeld: Hedennamiddag hebben de betoogers op het plein van het gemeentehuis Guillaume een agent van den veilig heidsdienst met een groot aantal kogels doorboord, en hem daarna te water gegooid. Een agent bracht hem met moeite op het droge en vervoerde hem naar den politiepost. De soldaten waren inmiddels uitgerukt om de aanvallers te verjagen dezen schoten met revol vers, hetgeen de troep beantwoordde. Later wordt gemeld, dat er bij de botsing 4 dooden en 11 gewonden ge vallen zijn, waaronder een meisje van 20 jaar. gezien. Ik dacht, dat hierbinnen alles dood was, al jarenlang dood, maar jawel! Dat leeft daar allemaal nog en dat bijt en dat knaagt, alsof 't tanden had, aan het hart. Kom, de straat maar op, Bart, dan gaat het over misschien!" Paljas voegde de daad bij 't woord. m. Zulk een houten tent is vlug opgeslagen en in elkander gezet, doch afgebroken, weggeruimd, zoodat alleen een hoop vuil en stroo en papier de voormalige stand plaats nog verraadt, is ze toch nog wel tweemaal zoo vlug. Dit bleek ook weder den volgenden morgen. Nog voordat Gravestein's roestig toren uurwerk de zevende ure had aangekondigd, waren al de lampen en al de banken met haar roodkatoenen overtrekken uit de bin nenruimte verdwenen. Het to meel was afgebroken. De coulissen en de geschilderde voor doeken waren afgenomen en opgerold. Van het gansche theater was, om kort te gaan, reeds weinig meer over dan een houten geraamte. Het schip, dat alles laden zou, lag aan de kade gemeerd. De eene karrevracht planken na de andere werd onder het oppertoezicht van den directeur door Bart en zijn helpers opgeladen en naar de aan legplaats gereden, 't Was in één woord, zooals altijd bij dergelijke gelegenheden, een tijd van spoeden en slaven, zoo hard men kon. Niet te verwonderen was het dus, dat de mannen nu en dan een oogen blik met hun vracht bleven staan, om adem te scheppen en het van zweet druipende voorhoofd af te wisschen. DOOR (Wordt vervolgd.)

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1907 | | pagina 1