Hel Land van Heusden en Altena, de Langstraat en de Bommelerwaard,
Kinderen tan ie Eeiie.
Een nuttige tentoonstelling.
Uitgever: L. J, VEERMAN, Heusden.
No. 2654. li oensdag 31 Juli
FEUILLETON.
19Q7.
c; UuD VAN ALTEN/
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f l.OO,
franco per post zonder prijs verhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 71/, ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
avond ingewacht.
Wij gelooven zonder overdrijving te
kunnen beweren, dat de tijd der absolute
wereldtentoonstelling voor goed voorbij
is. Ze waren bedoeld als internationale
wedstrijden over het geheele gebied
onzer samenleving, als exposities van
de Evolutie der menschheid, en ziet,
ze werden tot de meest ordinaire plaat
sen van vermaak. De zalen zijn zóó
groot, dat men onmogelijk met verstand
alle nuttigheidsgoederen of kunstschat
ten kan bezichtigen, en de uitgebreid
heid van de tentoonstelling is bovendien
oorzaak dat er vaak te weinig kracht
kan worden geconcentreerd op elk der
onder-afdeelingen, zoodat de oprecht be
langstellende, de man of vrouw die
leeren wil, en daarom heel verstandig
koers zet naar ééne sectie, die voor hem
of haar van nut is, vaak van een koude
kermis thuis komt. Daarbij is de ver
strooiing die een tentoonstelling biedt
meestal van het laagste allooi. Een
mooi concert of een welverzorgde
schouwburgvoorstelling vindt men er
niet 't blijft goedkoope kermisvreugd,
en daarmee uit.
Dat is algemeen gevoeld, en vandaar
dat onze tijd meer en meer komt te
staan in het teeken van kleine, speci
ale tentoonstellingen. Meestal zijn dat
vaktentoonstellingen, en die zijn van
verbazend veel nut; maar we hebben
toch nog zelden eene tentoonstelling
met zooveel oprechte blijdschap begroet,
als die welke thans in het Paleis voor
Volksvlijt te Amsterdam wordt ge
houden door de Maatschappij voor Nij
verheid.
Dat is n.l. een tentoonstelling van
ambachtswerktuigen voor den midden
stand, de lclagende middenstand zegt
men weieens.
Maar niet ten onrechte klaagt hij.
Want het is niet prettig te worden
platgedrukt tusschen twee grootmach
ten, die van het kapitaal en die van
den arbeid.
Het kapitaal concentreert zich al
meer, en het laat zich aanzien dat dit
verschijnsel nog wel eenigen tijd zal
aanhouden, hoewel Roosevelt, de krach
tige president der Vereenigde Staten
van N.-Amerika, den strijd tegen de
trusts en kartells reeds met moed be
gonnen is, en in het algemeen boven
dien deze waarheid geldt, dat de mensch
heid zich ten slotte zelf wel van zoo'n
al te drukkenden last zal bevrijden.
De wetgever moet ten slotte ingrijpen,
8)
Van 't Spoor richt zich eensklaps op.
Weder dat vreemde geluid! Nu bijna
vlak boven hem. En wat is dat? Ziet hij
wel goed? Hij wrijft zich de oogen.
Blinkt daar niet een ster door de pannen
Doch tijd tot vragen heeft hij niet meer.
Een eind touw valt eensklaps naast hem
neder op 't stroo. Een zwarte gedaante glijdt
pijlsnel er langs naar beneden en komt
naast hem neder op den grond, zoo dichtbij,
dat hij ze kan aanraken, dat hij ze hoort
hijgen.
„Frans! Frans!" fluistert een stem. Twee
armen strekken zich naar hem uit en om
strengelen zijn hals. Een mond zoekt den
zijnen. Doch hij weert die armen af.
„Weg, slet! Laat mij los!"
„O, God, Frans! Jij ook al dat woord?
Kun jij gelooven, dat
„Gelooven? Ik heb niets te gelooven.
Geef antwoord! Heeft die schoft waarheid
gesproken? Heeft hij je gezoend?"
Ja".
Kortaf, flink en kordaat wordt dit ant
woord gegeven.
„Ga dan terug naar hem en laat mij met
vrede."
„Denk jij dus, dat ik een slechte meid
ben geweest? Zeg ja, en 't mes, dat ik hier
in den zak heb, jaag ik me door het hart,"
klinkt het, schier toonloos door hartstoch
telijke smart, van Hanneke's lippen 1
als het euvel te groote afmetingen aan
neemt. Daartoe brengt de volksinvloed
haar vanzelf, als de nood aan den man
komt.
Anderzijds zien we den verwenden
werkman om nog eens eene andere
typische uitdrukking van deze dagen te
georuiken. De „verwende" werkman
Ach er ontbreekt nog heel wat,
vóór wij recht hebben dat adjectief te
bezigen. Maar wij denken dat degenen,
die zoo spreken, meer het oog hebben
op het feit dat de Overheid zich in
verhouding wat al te veel met den werk
man bezighoudt, daarbij wellicht wel
eens vergetende de belangen van dien
anderen verdrukten stand van den
handeldrijvenden en den industrieelen
middenstand.
Nu is dat ontevreden worden een
heel natuurlijke, menschelijke eigen
schap. Als twee jongens, zoons van
één vader, honger hebben, moet het
den een zwaar vallen te zien dat vader
den ander om zoo te zeggen alles geeft.,
en hem weinig of niets. Maar men
vergete ook niet dat het groote leger
der werklieden gedwongen door de
omstandigheden, men kan wel zeggen
sedert de invoering der machines
strijdt voor de verbetering van zijne
levensvoorwaarden, terwijl de midden
stand pas ontwaakt.
Men heeft misschien binnenskamers
reeds lang gehoord, en vele zoons van
vele vaders, die eertijds bloeiende zaken
hadden, hebben wellicht reeds lang
tegen elkander gezegd dat „hun zaak
toch niet meer de oude was", maar
het zoeken naar de oorzaak dezer din
gen, het doordringen in het wezen van
de zaak, ook aan de hand der weten
schap, dateert onder hen nog maar van
heel kort.
Nog eigenaardiger echter is, dat de
industrieele middenstand zich zoo lang
verzet heeft tegen het redmiddel dat
hem aan de hand werd gedaan, nl. net
gebruik van werktuigen in het klein
bedrijf. Het handwerk zoo vreesde men
(de heer R. P. J. Tutein Nolth'-nius
herinnerde er nog eens aan toen hij te
Amsterdam de commissies voor de ten
toonstelling installeerde) het handwerk
zou ophouden handwerk te zijn. Het
zou geheel verliezen zijne eigenaardig
heden, het individueele. Maar die op
vatting veroordeelde het handwerk tot
een stilstand, welke niet enkel tot ach
teruitgang moest leiden, doch tot vol
slagen ondergang. Want de groot-in
dustrie heeft reeds lang het ontzaglijke
nut der machines ingezien, en de ver-
„ZekerEen kus heb ik mij door hem
laten geven, omdat hij ons had beluisterd
en beloerd, en hij je verraden wou en hij
dien kus vorderde tot loon van zijn zwij
gen. Nu weet je de waarheid. Mevrouw
noemde mij een slet. Jij thans ook! 't Is
wel. Last van mij zul je niet meer hebben."
Reeds strekte Hanneke den arm uit naar
het touw, toen Frans haar vastgreep.
Wat kwam je hier doen?"
„Vraag je dat nog? Redden kwam ik je.
Van meneer stal ik een paard. Hier vlakbij
staat het aan de heg. Klim langs dit touw
door het dak, laat je zakken langs de
gootpijp
Buiten hoorde men 't geluid van voet
stappen.
Had de schildwacht onraad bespeurd?
Een sleutel werd omgedraaid in 't slot.
Bliksemsnel trok Hanneke Frans achter de
deur. Deze werd geopend. De commandant
der wacht, Roben, trad door een huzaar
gevolgd, met een lantaarn in de hand het
cachot binnen.
Bons! daar trof hem een vuistslag, dat
de vonken hem uit de oogen spatten. De
lantaarn viel op den grond en doofde uit,
en voordat de huzaar, die Roben verge
zelde, begreep wat er gebeurde, waren Han
neke en Frans langs hem heen geslopen
en in vrijheid.
„Mede naar 'tpaard!" hijgde Hanneke.
Het dier stond nog rustig op dezelfde
plaats. In een oogwenk zat Frans op zijn
rug.
„Vlug, Hanneke! Maakt voort! Achterop."
„O, neen!" Rij alleen weg! Alleen!
Ik zal me wel redden."
„Redden! In 't tuchthuis ja! Kom!"
„Heb je mij dan nog een klein beetje
lief?"
bazende rijkdommen, welke zij zich
wist te verzamelen, zijn dan ook hoofd
zakelijk uit deze bronnen gevloeid.
Intusschen, het is waar, tot voor
korten tijd hadden de kleine nijveren
een reden waarom zij zich geene ma
chines aanschaften (hoewel zij door
coöperatie veel hadden kunnen bereiken!)
De machines waren nl. te duur en
vroegen te veel ruimte. Zoo'n inrichting
kon alleen een rijk man bekostigen.
Welnu, die groot-industrie zélf heeft
daar een einde aan gemaakt Ze is er
nu in geslaagd tegen uiterst lage prijzen
goede machines te vervaardigen Talloos
zijn de klein-motoren, welke den laat-
sten tijd in den handel zijn gebracht,
zoodat thans zelfs de klemste ambachts
man in zijn dienst kan nemen de kracht
van het lichtgas, van het watergas, vau
de petroleum, van de bezine en van
de electriciteit. Dat laatste natuurlijk
alleen, air. de gemeente, waarin hij
woont, in het bezit is van eene elec-
trische centrale, maar dien kant zal
het althans wat betreft de groote
gemeenten binnen niet al te langen
tijd wel op gaan.
Hoe groot het voordeel van het ge
bruik der machines is, zal men op de
tentoonstelling kunnen zien, op de daar
aan verbonden congressen kunnen hoo-
ren.
Dat men het ook.ter harte neme!
Want hooge belangen zijn er mee ge
moeid. Een bloeiende middenstand ver
zekert den Staat, dat is de geheele
Maatschappij, een goede gezondheid.
De middenstand wordt wel eens de
kurk genoemd waarop onze samenleving
drijft. Welnu, zoo absoluut zouden wij
het niet willen zeggen. Maar onweder-
legbaar lijkt ons de stelling dat de mid
denstand, krachtens zijn positie tusschen
kapitaal en arbeid, bestemd is om in
de toekomst als middelaar op te tieden
tusschen beide vèr-uiteenstaande groepen
onzer samenleving, die toch tot één
volk behooren, of, nog ruimer gespro
ken, onaf<chijdelijke deelen uitmaken
van de menschheid in haar geheel
Kuiteniaiid.
Dicht bij de kerk van het dorpje
Saint-Nom-la-Bretèehe, aan den zoom
van het bosch van Marly, in de om
streken van Parijs, vond men Vrijdag
een man liggen op het gras, diep in
slaap, bewusteloos, maar zonder ver
schijnselen van vallende ziekte of nar
cotische slaap.
Men bracht hem naar het hospitaal
en waakte bij hem heel den nacht,
zonder dat er beweging in het lichaam
kwam. Zaterdagmorgen kwam hij ein
delijk bij. Aanstonds werd een commis
saris van politie gewaarschuwd en die
begon met den vondeling te spreken.
De commissaris vertelde den patiënt,
waar hij was en hoe men hem gevonden
had. Stomme verbazing van den ont
waakten slaper, maar nog grooter ver
bazing, toen hij vernam dat het Zater
dag 27 Juli was. Hij was Dimdagavond
in slaap gevallen.
De vreemdeling vertelde zijn verhaal
aldus
Ik heet Maurice Klein, ben 27 jaar
oud, geboren te Parijs. Vijf jaar geleden
ben ik naar Canada gegaan, nadat ik
oneenigheid kreeg met mijn familie.
Daar heb ik gewoond te Montreal en
heb les gegeven in het Fransch. Ik
werd echter ziek en vertrok naar New
York.
Te New York heeft Klein zijn op
wachting gemaakt bij mevrouw Morgan.
Mevrouw Morgan stelde belang in den
jongen man en om hem te helpen, gaf
zij hem reisgeld mee, een chèque van
125 dollar. Klein is 18 Juli in het
vaderland gekomen. Hij voelde zich nog
niet geheel genezen, en besloot naar
Baupé te gaan in Maine et Loire tot
herstel van gezondheid. Eerst vertoefde
hij echter eenige dagen te Parijs. Ver
leden Dinsdag was hij uitgegaan om
te gaan wandelen in het Bois de Bou
logne. Hij stapte in den trein aan het
station Saint-Lazare om aan het station
Porte-Maillot uit te stappen. Klein zat
in de coupé met een man, waarvan hij
zich niet anders meer weet te herin
neren dan dat hij lang was en bruin,
en dat hij een baard had. Aan het
station Porte-Maillot stapten de beide
mannen uit. Dat weet Klein zich nog
te herinneren, maar verder weet hij
niets meer. Alleen heeft hij een heel
vage herinnering aan een automobiel.
De chèque van 125 dollar, die Klein
Dinsdag bij zich droeg, is verdwenen.
De commissaris van politie, de rech
ter van instructie, de dokters van het
ziekenhuis, een krankzinnigenarts, een
heele «taf van deskundigen is bezig om
het raadsel van den vondeling van
Saint-Nom-la Bretèche op te lossen.
De jonge man oppert de mogelijkheid,
dat zijn familie zich van hem heeft
willen ontdoen.
Een andere onderstelling is, dat Klein
het slachtoffer is geworden van een
berooving onder narcose. Klein heeft
links op de borst litt9ekens van eenige
prikjes, die hij, naar zijn zeggen, vroe
ger niet had.
Een hoogst eenvoudige oplossing is,
dat Klein niet wel bij het hoofd zou
zijn en maar fantaseert.
Zaterdagochtend maakten eenige stu-
„God, kind, hoe kun je dat nu nog aan
mij vragen? Toe, vlug!"
„O, Frans; dan ga ik met je! Dan blijf
ik bij je voor eeuwig!"
De bruine kreeg een dubbelen last.
En nu voort! In galop een landweg in,
naar de grenzen.
„Halt! Werda!" klonk het eensklaps
hun tegen, en met 't staal in de vuist
sprong een huzaar midden op het pad.
„Terug! Deze steeg door! Zoo komen wij
ook aan de grens," riep Hanneke.
Doch deze omweg vorderde tijd. In de
kwartieren werd het roerig.
De vluchtelingen hoorden den hoefslag
van galoppeerende paarden achter zich. Zij
waren gezien. Zij werden achtervolgd
en steeds lichter werd het in 't oosten.
Doch ginds lag de Dommel en achter deze
de grens. Eenmaal slechts de rivier
over, waren zij in veiligheid. Frans drukte
den bruine nogmaals de sporen in 't lijf,
om het dier tot nög meer gang aan te
zetten, want bij het licht van denaaubre-
kenden dag zag hij verscheiden ruiters uit
het dorp de heide opkomen, terwijl een
schor, door den wind tot hem overgevoerd
hoera hem verried, dat die mannen hem
in 't oog hadden gekregen en op hem
wonnen.
Een angstige beklemdheid maakte zich
van hem meester.
„Vooruit, paard! Nog een paarhonderd
pas slechts, en de brug is bereikt. Ginds
ligt ze vlak vóór ons. Vooruit!" denkt hij.
Maar wat ziet hij opeens? Kolbakken
van huzaren? Pal bij de brug duiken zij
op uit het heidekruid. De brug dus bezet?
De eenige weg tot ontvluchten hem afge
sneden
„Dan zij God ons genadig, Hanneke,"
zegt hij. Fluks werpt hij het paard om,
van den weg af en jaagt recht de heide in.
Ook daar stroomt de vliet.
Krampachtig drukt het meisje zich tegen
hem aan.
„Jezus Maria! Frans, waarheen?"
„Stil, kind! Houd goed vast. 't Moet er
dóór."
Een spoorslag, een sprong, en de rivier
is bereikt. Een gil en een plomp, en
de vliet sluit zich boven het ros en zijn
ruiters.
Doch de bruine is sterkhij draagt
„kleine Frans", en 'tgaat om zijn leven.
Hij klauwt naar den kant. De spoor treft
zijn flank. Het bloed spat er uit. Maar het
waagstuk is gelukten schuimbekkend van
woede moet Roben zien, dat zijn arrestant
hem ontkomt.
Hij springt van het paard, rukt de kara
bijn van den zadel en werpt het geweer
aan de wang.
„Verfluchter Hund! Da!"
Frans hoort den kogel scherp fluiten.
Weer knalt er een schot.
Hanneke krimpt ineen, en haar oog, zoo
glansrijk als dat der gazel, sluit zich even.
„Wat is er?" vraagt Frans, die haar voelt
rillen.
„NietsVoortNaar het bosch
Het hout wordt bereikt. Daar op eens
laten Hanneke's armen los. Zij tuimelt van
't paard op den grond. Het laatste schot
van den mof heeft doel getroffen. Haar
heeft het borst en rug doorboord.
Met brekend oog kijkt zij Frans aan.
Deze is snikkend naast haar op de knieën
gezonken.
't Wordt zoo duister, Frans. Ik kan je
niet meer zien. Ik had je zoo lief."
Een stuiptrekking; en 'tkind van de
denten bij Intra een tocht in de Ita-
liaansche Alpen. Onderweg werden zij
overvallen door eon hevig onwêer Twee
studenten werden door den bliksem
getroffen en op slag gedood. Hun lijken
waren bijna geheel verkoold. Vijf stu
denten werden gewond.
Bij Attendorn, in Westfalen, heeft
men, bij het laten springen van rots
blokken in een kalksteengroeve, on
verwachts een druipsteengrot ontdekt
die, volgens het eerste oppervlakkige
onderzoek, alle totnutoe in Duitschland
bekende grotten van die soort in schoon
heid on grootte overtreft.
De ontdekkers kwamen door de ope
ning in een ruime hal waarin prach
tige gordijnen van sneeuwwitten druip
steen en ter dikte van nog geen cen
timeter hingen. Andere gordijnen fon
kelden in alle kleuren van den regenboog.
De oprijzende zuilen zijn ook fraai, er
zijn er bij die tot 5 M. hoog zijn. Ver
schillende beekjes ruischen van een
hoogte van 15 M. omlaag en storten
zich, in schitterend wit schuim, in een
diepen grot, die nog niet onderzocht
is. Het aantal nissen, kansels, koren
en kapellen bedraagt tusschen de 50 en
60. Zij zijn meerendeels schitterend
wit en bij het rondwandelen hoort men
onafgebroken het geheimzinnig geluid
van de omlaag schietende beekjes.
In de zijgangen heeft men nog niet
kunnen doordringen, maar het is niet
onmogelijk dat men daardoor nieuwe
hallen zal bereiken.
Volgens een bericht uit Turkije is
er een iradé uitgevaardigd, waarin be
paald wordt, dat de door de bijzondere
ken doodstraffen voortaan zonder uit
zondering voltrokken zullen worden.
De iradé driDgt er daarom op aan, dat
de processen in 't vervolg met de
grootste nauwgezetheid zullen gevoerd
worden. De iradé is in alle Macedonische
bladen gepubliceerd. Het doel er van
is de uitspattingen der benden tegen
te gaan. Daar de ter dood veroordeel
den tot dusver hun vonnis meestal in
een zachtere straf gewijzigd zagen, was
de vrees er een beetje uit bij de ko-
mitadji's. Maar nu hoopt men hun weer
eens terdege schrik in te boezemen
door alle doodvonnissen onverwijld en
zonder genade uit te voeren.
Te Boekarest zijn 58 soldaten tot
levenslangen dwangarbeid veroordeeld,
omdat zij bij de laatste troebelen in
Roemenië geweigerd hadden op boeren
te schieten.
De bedrijvers van den jongsten dyna-
mietaanslag tegen den sneltrein Boeda
pest Tredeal zijn in hechtenis geno
men. Het zijn drie ontslagen arbeiders
heide had opgehouden te leven.
Houthakkers vonden een dag of wat later
haar lijk in een graf, door Frans met de
handen gedolven. Haar hoofd rustte op zijn
stal buis.
Van Frans was niets te ontdekken.
Door zijn kameraden veracht, nam Roben,
toen zijn Lijd om was, het paspoort en
keerde terug naar zijn land.
BESLUIT.
Jaren gingen voorbij. Men schreef 1870.
De Fransch-Duitsche oorlog brak uit, en
de zon van den 16en Augustus bescheen
het slagveld van Rezonville en Mars la
Tour. Op den avond van dien dag stieten
twee geweldige, elkander vijandige ruiter-
drommen op de hoogvlakte ten noorden
van laatstgenoemd dorp als de baren eener
woedende zee op elkander. De adem des
doods voer over de ruiters, en bij tientallen
zonken zij, getroffen door houw of door
steek, uit den zadel en bedekten den lee-
migen bodem. Eerst het nachtelijke duister
maakte aan het woedende handgemeen een
einde.
Den volgenden morgen werden de lijken
opgezocht om ze te begraven. Op den kant
van een sloot lagen er twee, dat van een
Afrikaanschen jager en dat van een Duit-
schen dragonder. Nog hielden de verstijfde
vingers van den jager den hals van den
dragonder omklemd. Had veldwachter
Jakobs die doode krijgers gezien, in >l* n
jager zou hij zijn voormalig'-n pleegzoon,
in den dragonder den voormali gen wacht
meester Roben hebben herkend.
«Hsuin
(Slot.)
rooKibankon in Maoo<loiai8 uitjjjoop»A