Het Land van Heusden en Altena, de Langstraat en de Bommelerwaard.
DE POSTILJON,
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
yo. 2668. ¥J oensdag 18 September.
FEUILLETON.
vygnL
vam AlTÉ^
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00,
franco per post ronder prijs verhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
1967
Advertentién van 16 regels W) ct. Elke regel
meer 71/, ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentién worden tot Dinsdag- en Vrijdag
avond ingewacht.
In de nabijheid van de Engelsche
kust stiet een Engelsch fregat op de
rotsen en begon te zinken. De aan
wezige reddingsbooten konden alleen
de vrouwen en kinderen bevatten en
zoo moest dan een groot deel van
de bemanning op het schip blijven,
den dood voor oogen. Reeds waren
de geredden weggeroeid, toen zij op
eens een geestdriftig gezang hoorden
Het kwam van het wrak. Daar stenden
zij allen voor op het schip, zingende:
„het Engelsche volkslied". Zoo zonken
zij weg, niet in wilde verwarring maar
als helden wien niemand deren kon,
verheven en manhaftig. De geredden
hoorden het en zooals zij getuigden,
nog immer en immer klonk hun het
gezang in de ooren. En als zij later
iets leelijks deden dan vroegen zij hun
zelf afwas hun dood niet schooner dan
ons leven?
Welk een verschil met menige andere
schipbreuk, waar een ieder voor zich
zelf tracht te zorgendaar treedt plot
seling aan het licht al wat aan kleinzielige
zelfzucht in ons binnenste besloten ligt.
De wanhoop speelt er haar triomf.
Wij zijn gewend, aan het oude beeld
gewoon, te spreken van de levenszee,
met haar klippen en gevaren, terwijl
op bruiloften steeds tot vervelens toe
gesproken wordt van „het huwelijks
bootje". Men leest van gestrande levens
en zoo meer.
Denken wij ons in 't geval dier
mannen, die achterhoven op dat zin
kende schip. Om hen heen giert He
storm. Ginds wasigt de kust, zoo nabij
en toch zoo ver af, want wie overboord
springt, wordt tegen de rotsen ver
pletterd. Zy zien de reddingbooten
worstelen met de golven en langzaam
verdwijnen. Wie er in zijn, hebben
althans nog eene, zij 't dan ook ge
ringe kans op levensbehoud. Den ach
tergeblevenen wacht onverbiddelyk de
dood. Hun schip zinkt; het water stygt
merkbaar iedere minuut. Misschien zyn
in die booten hun vrouwen en kinderen
misschien zijn vrouw en kinderen in
het vaderland. Ze zien ze in gedachten
wat zal er van hen worden Er komt
iets d'»fs over hun denken alsof wolken
hen omnevelen. Zy kunnen nietgelooven
aan de werkelijkheid zouden zy op
het laatste oogenblik nog gered kunnen
worden?
(4
„Zoo? Komt hy dus dwarskijken? Komt
hij loeren hoe het hier met de zaken staat
en hoe het hier toegaat? Zou de nieuwe
eigenaar soms „aan de weet" zijn geko
men, dat
„Dat ik wel eens een haas „vind?" 't
Kan wezen; maar een schot groven hagel
wensch ik dien Bank toch van harte in
zijn kuiten. „Kijk 1 Dat is weer een nieuw
model. Dien moet ik toch eens aan me
neer laten zien," zei de vent een dag of
wat geleden. Meteen haalde hij uit een heg
om een stuk klaver een strik en keek me
aan. Zie je zóó! Ik had hem wel op
staanden voet kunnen worgen."
„Was 't een strik van jou zelf soms?"
vroeg Verminne met een leuk gezicht.
„Toevallig ja. „Bijzonder weinig voet
van haas vind ik hier," zei de vent gis
teren. „Veel vossen," zeg ik. „Vossen
op twee beenen soma," zegt hij en geeft
me meteen wéér zoo'n knipotg. Thijs,
hier ia 't uit met de grap. Hy heeft me
in de gaten."
„He, wat zeg je? In de gaten Jou? Ja.
ik begrijp er allee van. Wat een zonde!
't Ging juiat zoo mooi."
„Ja, mooi, nietwaar?
„Dat zon 'k denken! We maakten van
't wild samen een aardig stukje geld. Geen
haan kraaide er naar. Gejaagd werd hier
nooit: en nn komt me zoo'n vent opeens
alias bederven."
Maar boort! daar klinkt nog een
stem. Ze zet een bekend lied in
een lied dat zy allen kennen vanaf
hunne kinderjaren. Hoe dikwijls ion-
Ten zij in geestdrift dat lied mee!
Nu valt een tweede stem mee in, een
derde, weldra zingen allen mede. Zoo
gewyd klonk het nimmer zy hooren
't geloei van den storm niet meer
al merken zy boe het water stygt, de
angst ia weg de vertwijfeling wijkt
▼oor de overgave, de wanhoop voor
de berusting. In znlk sterven is iets
verheffends. ,Niet de woedende elemen
ten hebben hier de triumf, maar de
mensch. En wij bewonderen toch zulk
een voorbeeld van kracht en dapper
heid nietwaar?
4
Zouden wy 't ook kuDnen?
Die vraag kannen wy niet beant
woorden. In zulke oogenblikken is
sterk zwak en zwak sterk. Er is over
moed in, van zichzelf te durven ge
tuigen. Dat voelt ieder, daarom zwij
gen we
En toch, het voorbeeld verdient niet
alleen bewondering, maar ook navol
ging. Want bet leert ons moeilijke en
onaangename dingen kalm en waardig
te doen. En daarvoor is altyd gelegen
heid.
Weet ge wat ziek zyn is? Zich niet
lekker gevoelen, slap zyn, nergens lust
in hebben en tot niets in staat zijn.
Uren en dagen aan kamer en bed te
zijn gebonden. Nachten wakker te lig
gen en alle slagen der klok te hooren
De pijn houdt aan en laat niet af,
doet 't ergste vreezen: herstel blijft
uit: 'i wordt met den dag erger.
Zie, dat is een gelegenheid tot het
betoon van moed en kracht. Al die
verdrietelijkheden en onaangenaamhe
den welgemoed te verduren, al dat
kwellende en maitelende moedig te
doorstaaner niet verdrietig en prik
kelbaar onder te worden, niet mismoe
dig en mistroostig, maar vol goeden
moed en kloek en dapper, met een
lach te lijden en te strijden, daarin is
iets groots, dat bewondering afdwingt,
Komt gij bij een dusdanige zieke, dan
behoeft gy hem niet te troosten hij
troost en bemoedigt U.
Daar is het onverandelyke. Het liet
zich niet afwenden. Wat wij ook be
proefden, het mocht niet baten. Tegen
spoed, die niet te keeren wasgemis,
dat nooit weer zal worden aangevuld
„Spoor van fazanten had hij hier ook
nog niet gevonden, zee ie. Toch waren die
volgens den notaris hier dit jaar heel goed
geslaagd."
„Had je dit den notaris dan aan den
neus gehangen?
Wat dom van jel Had je mond gehou
wen.
verlies niet te herstellen; rouw die
zyn merk in 't harte drijft: eene wonde
verzacht door den tijd, maar. voor immer
een teere vlek in ons zieleleven. Een
stranden van onze levensboot op de
klippen van wreede ontgoocheling, bit
tere teleurstelling, vergankelijkheid.
Hoe menigeen verliest den moed. Eu
wie is zóó zonder zonde, dat hy op
dezen den eersten steen durft werpen
Eo toch is ook dit wederom eene heer
lijke gelegenheid tot het betoon van
raosd en kracht. Wordt de slag min
der zw&ar, de ramp minder groot, als
zy u niet aileen treffen, maar ook
zullen verpletteren? Moed verloren, al
verloren. Het staat niet in uw macht,
alle slagen te keeren, alle rampen af
te wenden. Maar wel in uwe macht,
althans ten deele, den moed te houden.
Dit alles is groot en daardoor zeld
zaam, al is er in elk menschenleven
iets van en al is 't daarom voor allen
belangrijk.
Maar 't is er ook in 't kleine en
daardoor veelvuldiger, dus tevens be
langrijker. Wat al een onbeduidende
verdrietelijkheden en onaangenaamhe
den eiken dag, op straat en in huis,
onder vriend en eigen, met hooger en
lager geplaatsten. Meestal is de schuld
aan beide kanten, maar soms staat gy
in Uw volle recht. Het kan nu eenmaal
niet auders onder onvolmaakte men-
schen. En daarom wees veretandig,
neem het niet te zwaar, draag 't in
lijdzaamheid. Doch Uw gelaat staat
treurig eu gy zucht.
Iets onaangenaams wordt u opge
dragen. Een ander die U na moest
komen, gaat U voor. Uw ijver wordt
berispt, uw bedoelingen worden mis
kent zoo is er zooveel dat gy an
ders zoudt wenschen; het stemt u on
aangenaam, verdrietig en prikkelbaar.
Maar gy bewondert die zeelieden,
waarvan ik U vertelde. Zoudt gy ooit
tot zoo iets in staat zijn. Denk eens
aan dien moedigen zieke. Zoudt gij
kunueu lydeu als hy? Diens stille be
rusting, dat vroom vertrouwen dunkt
U iets hoogs en heerlijks. Welk een
zegen in zulke omstandigheden zoo te
kunnen zijn.
Ik vermoed, dat de man, die 't eerst
dat lied op het wrak aanhief, begon
nen is met alle kleine verdrietelijkhe
den met een glimlach te overwinnen.
En zoo is allengs het leven hem
eene leerschool geworden tot iets groots,
l'ot dat de dood kwam een open
baring van hoog en heerlijk leven, ook
hier.
Hultenland.
Daar de onderhandelingen tusschen
werkgevers en werklieden te Antwerpen
op niets zijn uitgeloopen, is de toestand
schier onhoudbaar geworden.
De minister van spoorwegen heeft aan
de hoofden der Antwerpsche handels
huizen de volgende kennisgeving ver
zonden
„Ik heb de eer te uwer kennis te
brengen dat de wagons, geladen bljjvend
ten gevolge der staking, in de laatste
48 uren sterk vermeerderd zijn.
Mijn bestuur vreest het oogenblik te
zien naderen waarop, tengevolge van
niet vrijkomen van materieel, de onder
breking volledig zal zijn en dat de
normale herneming van den dienst enkel
ten koste der grootste opoffering zal
kunnen geschieden.
Het zou misschien tijd worden deze
rampvolle gebeurtenis tegen te gaan,
mits door werkhuizen en fabrieken alle
verzendingen te doen stoppen, wier af
lading en inscheping onzeker blijft. In
dien gij deze zienswijze, die alleen een
degelijk geneesmiddel voorden bestaan-
den toestand daarstelt, niet mocht deel en,
zou leu wij ons tot ons leedwezen ver
plicht zien, strenge betaling te eischen
der kosten, verschuldigd door stil liggen
der wagons en door het vervoer, hetwelk
er uit zou kunnen voortspruiten.
Onaangezien dien maatregel, zou mijn
bestuur insgelijks moeten onderzoeken,
of het geval van heirkracht, dat gij
zoudt inroepen om terugbetaling dezer
kosten te eischen, bestaan heeft, aange
zien het in uwe macht lag, de verzending
tegen te houden van wagons, die gij
niet in staat waart te lossen."
Verscheidene handelshuizen van Ant
werpen hebben reeds uit het binnen-
of het buitenland bericht ontvangen,
dat alle verzendingen naar Antwerpen
worden gestaakt.
Volgens een bericht uit Antwerpen
verwierp Maandag de Fédératium Mari
time het door de werklieden aangeno
men voorstel, «lat het volgende omvatte:
le. Het werk wordt onvoorwaardelijk
hervat; 2o. er wordt een gemengde
commissie benoemd, om te onderzot ken
of er reden bestaat de loouen van de
hout- en graanlossers te verhoogen.
Naar te Brussel verzekerd wordt is
er Maandagmiddag ministerraad gehou
den over het conflict in de haven van
Antwerpen. Hubert, de minister van
arbeid, zal onverwijld een brief aan
Ja, had ik maar! Dat zie ik nu ook;
maar wie wist er toen, dat dit sou gebeuren,
en de heeren? Die maak je toch net
wjjs wat je wilt. Weet je wat ik dien
Bank gun? Met de teenen in de lucht, ces
voet grond op zijn hoofd, of anders een plek
midden in t Groote Goor." (het groote
moeras).
„Een plek in 't Groote Goor! Je zou
toch niet durven, Hein. Blaffen is geen
bjjten."
„Maar bijt ik. dan doe ik het goed. Dit
zeg ik je. Laat hem oppassen, die ventl
Als hij me het brood uit den mond stoot,
dan.... Maar jy meugt hem zeker, omdat
hij hier in de koet is."
„Ik? Ik mag hem net zoo graag als jij;
nou weet je 't precies."
't Was half een. 't Was tijd voor't eten.
Vrouw Verminne legde een servet uit.
Vier borden, vier vorken, zoutvat en peper
bus, en de tafel was gedekt. Een scho
tel aardappelen, een schaalde met boonen,
een kommetje vet met azijn en een bord
met uitgebraden spek vormden het maal.
„Moeti. ik wéér naast oome zitten waor?"
't Was Mientje, die sprak. Meteen klom ze
op een stoel en hield de aardige, blauwe
oogjes op Bank gevestigd.
.ZekerKom jij maar weer naast oome,
klein ding. Dan zal die je eens helpen
ook." Evert voegde de daad bij *t woord
en vulde Mientje's bordje. „En nu braaf
eten ook, waar? Als een groote meid. Hier!"
Een paar aardappelen en een stukje
spek werden op ae boonen gelegd.
„Wacht! Oom tal het eerst snijden.
Ziezoo! Nu mag Mientje beginnen met de
vork in 't mooie handje. Klaar!"
Bank tastte zelf ook smakelijk toe, en
Verminne at voor twee. Alleen zyn vrouw
raakte het eten bijna niet aan.
Van tijd tot tyd schoot haar man haar
van onder de borstelige wenkbrauwen een
donkeren blik toe.
„Kom, wüf, hoe is 't? Weer geen trek
vandaag? Als je niet eet, zul je gauw op
't kerkhof liggen."
„Lag ik daar maar op," dacht de vrouw.
,,'t Is die maagpijn weer. Als ik daar
maar iets tegen wist."
„Maagpjjn? Een kwaad ding, juffrouw.
En doe je daar niks voor?"
„Al wel honderd gulden hebben wij aan
die kwaal verdokterd, maar t geeft niks,"
bromde Verminne, terwijl zyn vrouw een
pijnlyk gezicht trok. Zij had onder tafel
een schop gekregen.
Bank haa zyn bord leeg en keek de huis
vrouw aan.
.,'t Is vreemd, doch hoe meer ik je aan
kijk, juffrouw, hoe stelliger ik geloof, dat
ik je al eens meer heb gezien," zeide hy
toen eensklaps, alsof een beeld uit het ver
leden hem tot spreken dwong.
Het hart schoot vrouw Verminne in de
keeL Toch had ze nog de kracht, de mond
tot een glimlach te plooien.
„Och, zom! Dat zal toch maar verbeel
ding zyn."
..Neen stellig niet. Ik heb n al eens
vroeger gezien. Maar waar? En langge
leden moet 't ook zyn. Altyd hier gewoond
„Altyd niet"; vrouw Verminne was
haar eersten schrik meester, „maar al
tien jaar toch zeker."
den burgemeester van Antwerpen zen
den waarby dezen de grondslagen
▼oor een overeenkomst om tot een op
lossing van het geschil te geraken,
worden aan de hand gedaan.
„En vóór dien tyd?"
„Nu eens hier, dan eens daar. Te Eind
hoven by voorbeeld, en.
Te Eindhoven? Daar ben ik nooit ge
weest! Van Noord-Brabant ken ik eigen
lijk alleen Molenkerk. Daar ben ik geboren.
Daar ligt myn moeder begraven, en myn
▼ader ook." Bank zweeg even. „Dien
had ik nog wel eens willen zien voor zijn
dood, den onden man, maar toen hij ver
dronk zat ik in d'Oost Hei, juffrouw,
wat scheelt je?"
Vrouw Verminne was eensklaps als een
doode ineen gezakt. Mientje begon te
schreien. De waard pakte zijn vrouw op
en droeg haar weg, en Evert pwücte Mientje
op„Stil maar. kind; moeke is een beetje
ziek, maar ze zal wel gauw weer beter zijn.
Wy gaan maar zoolang naar buiten, tot
moeke beter ia. Niet huilen! Stil maar,
hier heb je een oent."
„Als jij nu wilt, dat ik een ongeluk aan
je begamoet je opjpaasen, hoor," beet
Verminne zijn vrouw toe, toen deze in 't
achterkamertje was bijgekomen. „Die kerel
blijft nog maar korten tijd hier. Zoolang
moet je het uithouden. Begrepen? Je
moet!
„O, Thijs, toen hij zoo op eens Molen-
kerk noemde en over zijn vader begon—"
„Toen kreeg je 't te kwaad, he, en dacht
je, dat ze je dadelijk zouden ophangen, he?
Zoo ben jelui, vrouwen, allemaal. Als 't
er op aan komt, ben jelni geen zier te
vertrouwen, geen zier. Pas nu op!"
„Ik zal myn best doen, Thijs. Ik beloof
het je, maar als iemand zoo overvallen
wordt.
.Jawel, dat is zoo. Dat is kwaad. Manr
nu. pas op je tellen, hoor. Want andera.
De gebalde vuist van Verminne vulde
den zin aan.
De cholera blijft aan de Wolga voort-
woedden en vooral in het gouverne
ment Astrakan neemt in de epidemie
groote afmetingen aan. Er zijn in 't
genoemde gouvernement nu sinds het
uitbreken der epidemie in het geheel
1683 gevallen geregistreerd, waarvan
849 met doodelyken afloop. De ziekte
is nu ook over de Kaspische Zee heen
gebracht en in Bakoe zyn ook al ge
vallen met doodelijken afloop voorge
komen. Lpngs de heele Wolga tot in
de noordelijke Wolga-gouveruementeu,
heeft de cholera zich nu uitgebreid.
Het gevaar voor Moskou en Petersburg
wordt met den dag grooter. Ia Moskou
moeten reeds als cholera-verdachte ziek
teverschijnselen voorgekomen zijn en
te Petersburg, waar trouwens iederen
zomer een massa maag en darmziekten
voorkomen, zijn volgens hardnekkige
geruchten, al echte cholera-gevallen
voorgekomen. De overheid zou, volgens
diezelfde geruehten, de zaak geheim
houden, om een paniek onder de be
volking te voorkomen.
Te Merthyr werd in het armhuis een
oude vrouw verpleegd. Ze had een bochel,
had een ruggemergs-aandoening, waar
door zij te bed moest bljjven en zich
alleen met hulp van anderen kon be
wegen, en tuberculose bovendien. Toen
ze begreep, dat zij sterven moest, gaf
de angst haar kracht om op te staan,
en zij wierp zich uit het raam. l>e dood
volgde spoedig.
De Berliner Correspondent deel tinede,
dat er in vjrscheidene Duiteche steden
met name in Munchen, Mannheim, Co-
blenz, Bonn, Halle, Leipzig, Berljjn en
Brunswyk, valsche schatkistbiljetten
van 20 mark met het jaartal 1882 in
omloop zijn. Deze biljetten zyn door
steendruk vervaardigd eu donker afge
drukt.
Een vader te Ipswich die geen werk
had, ging paddenstoelen zoeken. Za
terdag at het geheele gezin ervan, met
het gevolg dat de moeder en drie kin
deren vau 1'*, 5 en 3 jaar aan vergif
tiging zijn gestorven. De man zelf en
een meisje liggen nog gevaarlijk ziek.
De minister van marine der Vereen.
Staten heeft bepaald, dat voortaan geen
Japansche of andere vreemde bedienden
aan boord der Amerikaansche oorlogs
schepen gebruikt mogen worden Die
er reeds zijn mogen hun diensttijd nog
Welk een verademing was het dus voor
Kaat toen haar gast op zekeren morgen
afscheid nam. t Was alsof haar een een-
tenaarslast van de borst werd gewenteld
al wat zij ter wereld bezat had zij willen
geven, als zy hem nimmer had weder
gezien.
Doch wederzien zou ze hem, want Bank
bleef slechts enkele weken afwezig en keerde
toen naar Casteren terug; en met hem
kwamen zijn heer en de honden en een
paar Belgische dienstboden, die zich zoo
joed als met niemand bemoeiden en met
ïaar plat Vlaamsch dialect zich ook slechts
ten deele konden begrijpelijk maken.
Op het jachthuis kwam op eens meer
even dan er in jaren had geneerscht; en
daarmee tegelijk kwam beweging in de
tongen der babbelaarster* van het dorp,
vooral toen bekend werd, dat Stapels, geen
drie dagen nadat meneer Quartel net jacht
buis betrokken had, „gedaan" had gekregen
en als opzichter was ontslagen.
De boeren, dit onverwachte nieuwshoorend,
reken elkander aan. namelyk met een
cnipoog, een schim van een glimlach of
met een strak gericht, al naarmate rij ran
de zaak wisten of wel Stapels meer of
minder waren genegen.
't Was zyn eigen schuld," zeiden de
meesten. „Omdat ie te hertaal was e«è*t,
want zulk Bt reu pen as die dee, en een
oprichter nog wel, was ook ongeper-
miteerd."
..Je bent me te duur, man," was al wat
Stapels tot bescheid had gekregen, toen hij
bij den heer Quartel de reden van dit ont
slag op hoogen toon was komen vragen. -
„Je bent me te duur, en dns krijg je je
congé."
(WarcU vervolgd).
WWIBlit