Hel Land vao Hensden en Allena, de Langstraat en de lloiumeierwaard
frtil® ®p Aard®
THYRA.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
No. 2690. Dinsdag 24 December
FEUILLETON.
1907.
LAND VAM ALTEN*1
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00,
franco per post zonder prijs verhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 7ys ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
avond ingewacht.
Meer dan anders hebben wij dezer
dagen aanleiding om met onze gedachten
terug te gaan naar vroegere jaren, en
doen we dit, dan vinden we, met het
oog op de woorden hierboven geplaatst,
ons zeiven torug, staande aan moeders
knieën, terwijl we vol aandacht luisteren
naar het verhaal van herders, die de
nachtwake houden bij hunne kudden en
die plotseling beschenen worden door
hemelsche glansen, terwijl een nooit
gezongen lied op bovenaardsche melodie
ën hun in de ooren ruischt. Toen was
er voor ons in die melodiën geen enkele
wanklank en alle accoorden werden
opgelost en ten volle bevredigd door
ons geloovig, kinderlijk vertrouwen. Als
moeder haar hand door onze blonde
lokken streek, dan vergaten we alles
om ons heen om ons des te beter te
kunnen verplaatsen in die wondervolle
wereld, waar onze stoutste phantasie
volkomen werd bevredigd en we bewaar
den al die dingen in ons hart, want we
waren met de wereld en ons zeiven in
vrede.
Nu is die hand reeds lang tot stof
vergaan en onze haren beginnen mis
schien reeds te grijzenmaar als zij,
onze eerste en trouwste vriendin, de
vrouw, die we van alle vrouwen het
eerst en het reinst hebben lief gehad,
nu weer tot ons kon komen en ons met
die welbekende stem vroegh er voor
u „vrede op aarde?" O, wat zouden
dan de meesten onzer het hoofd diep
moeten buigen; en als wij allen weer
gingen meêzingen in dat wonderschoone
lied, wat zouden we schrille dissonanten
daarin mengen, dissonanten, die niet op
te lossen zijn in eenig accoord. 't Zou
hier klinken„we wandelen in raad
sels;" daar: „we hebben juist licht ge
noeg om te zien hoe duister 'tis"; en
nog uit een anderen mond zouden we
de klacht hooren„het eind van onze
wijsheid is te weten, dat we te weinig
weten, want zelfs de beste onzer liet
ons waaromtoen we peinzens moede
waren, zonder bevredigend antwoord."
En duizenden zoudeu samenstemmen
om 't zij spottend, 't zij wanhopend, 't
zij twijfelend, 't zij onverschillig, 't zij
koud berustend, uit to roepen „er is
voor ons geen vrede op aarde
En daar buiten ons, dichtbij en in
de verte, is daar vrede? Woelen niet
in alle beschaafde landen hartstochten,
die hoe langer hoe meer met verderf
dreigen? Zijn niet overal de brandstoffen
EENE VERTELLING VAN MARIE COLBAN.
(12.
Zij moest tot diep in den nacht bij zijn
bed zitten, opdat hij over zijn vader
kon spreken, en troostte haar tegenwoor
digheid het kind, zoo werkte ook die kin-
dersmart weldadig op haar eigen grenzen-
loos verdriet, want zij had hem liefgehad,
zooals slechts zulke groote naturen kun
nen liefhebben. De vroegste herinnering
van het kind was geweest, dat vader hem
eens gekust had en toen had zijn baard
hem m zijn wang geprikt, dat was zoo
aardig. Later nam hij hem mee op groote
wandelingen, en op een zomeravond had
hij eens gezegd: „Worden de apostels
moe?" en toen had hij hem op zijn rug
gezet, en zoo waren ze door de stad ge
komen; de man vroeg er niet naar wat
de menschen er van zeiden. Die wandeling
zou hij nooit vergeten. Maar eens moest
vader een jaar op reis en toen was de
knaap bleek en mager geworden van ver
langen, en toen hij eindelijk thuis zou
komen, was het hem onmogelijk stil in
huis te blijven wachten zooals de anderen
hij stond uren op het hoofd waar de boot
zou aankomen. En eindelijk kwam er een
lange, vreemde man van de boot, recht op
hem af, streek hem de woeste haren uit
het gezicht en zei:
„Ken je mij niet meer?"
En toen kende hij hem en klemde zich
als tot bergen opgestapeld, die, niemand
weet wanneer, maar eenmaal zeker, in
lichte laaie zullen uitbarsten en waardoor
met veel, dat waard is verbrand te wor
den, ook veel, dat met moeite opgebouwd
en ons dierbaar is geworden, in de asch
zal gelegd worden Is niet in ons eigen
land in kerk en maatschappij overal
gisting en verdeeldheid, zoodat ze tot
i op de onderste lagen worden beroerd
en ieder weldenkende de toekomst met
bange zorg tegemoet ziet j
En als dan in ons en rondom ons
zooveel is, dat van strijd spreekt, is
dan dat „vrede op aarde" geen bittere
spot Yinden we dien toestand mis
schien alleen in een verloren paradijs
Is 't een leus, die niet anders dan te
leurstelling kan baren voor ieder, die
i toch verlaugend uitziet naar dat betere
en heerlijke?
Hij, die zóó denkt, die zóó wanhoopt
aan zich zeiven en aan de menschheid,
heeft nog nooit de versterkende kracht
van het Kerstfeest in zich gevoelddie j
mist dan ook de wapens, waarmeê hij
zich kan verdedigen tegen de levens- j
moêheid, die hem verlamt: levenslust
en levensmoed.
Wij, die gelooven aan vooruitgang
op elk gebied, aan vooruitgang van
den mensch en de menschheid, wij, die j
„Excelsiorop ons vaandel hebben
geschreven wij gelooven ook, dat
die strijd in en buiten ons ons brengen
moet tot den vrede op aarde. Wie heeft
ooit gedroomd, dat er vrede kon komen
zonder strijd? Ja, is niet juist de strijd
een voorbode van den vrede? Alleen,
waar niet meer wordt gestreden, waar
men machteloos en krachteloos neder-
ligt en zich op genade of ongenade
overgeeft, daar is alle hoop op vrede1
vervlogen, daar is men rijp om door
den vijand te worden afgemaakt.
Wij, die gelooven, ook zelfs in onzen
twijfel, we willen als straks de toren
klokken haar galmen over de naakte
velden werpen en alom in den lande
de blijmare verkondigen, dat weer een
Kersfeest voor ons is aangebroken, tot
ons en de onzen zeggen: „Wanhoopt
nietsteeds gaat de menschheid voort
op haar baan en die lean niet voeren
naar een afgrond, die moet leiden door
strijd tot vrede! Maak gij maar, dat
uw ledenen omgord en uw lampen
brandende zijn; volg gij maar de ster
die u leidt uit het duister naar 't licht
maak dat er in u en om u, in uw hart,
uw huis en uw omgeving wat meer
vrede komtdat kan elk onzer, als hij
slechts wil
En dan nog iets, vaders, maar vooral
gij, moeders; zorgt dat uw kinderen,
wanneer ze eenmaal volwassen zijn ge
worden, nog met verheffende blijdschap
terug kunnen denken aan de Kerstda
gen in het ouderlijk huis; zorgt, dat
ze, als ze eenmaal grijs zijn geworden,
bij elk Kersfeest, dat ze beleven, zich
weer terug moeten denken als kind in
uw woning en aan uw schoot, o moe
der. Dan richt ge u een heerlijk ge-
denkteeken op in uwe harten, dan doet
gij 't uwe om vrede op aarde te bren
gen.
En al voelen we dan ook, dat de
geweldige roede des drijvers ons ruste
loos voortdrijft op ons pad, we zullen
loopen en niet moe worden, we zullen
wandelen en niet mat worden; want
we weten, dat alles ons nader brengt
tot dat eeuwig begeerlijke:
„Vrede op Aarde!"
Builenland.
aan hem vast, zoo gelukkig, zoo overge
lukkig. Maar toen stierf de geliefde vader
en het was uit met zijne vreugde en ook
met de hulp bij zijne lessen, en was het
op school nooit schitterend met hem gegaan,
nu werd hij een echte stumperd. Wel
verbaasde hij soms zijne onderwijzers met
zijne Noorsche opstellen, maar in al het
andere was hij achterlijk.
Niet allen, die op de schoolbanken zitten,
zijn geschikt om hetzelfde te leeren en nie
mand behalve zijne moeder wist, dat hij
zich met allerlei dingen bezighield, waarin
slechts een begaafde natuur pleizier heeft,
dat hij Ovidius las onder de bank, en zelfs
op de Indische litteratuur gevallen was,
„Sakontala" kende hij nagenoeg van buiten.
Maar het eigenaardigst was toch zijne ver
houding met de natuur; zulk een na
tuurliefde openbaarde zich bij geen van
hare andere kinderen. Hij kon uren ach
tereen de vormen der bergen bestudeeren
en als in de lente de berk, onze sierlijkste
boom, glinsterde met al hare bevallig af
hangende takken, dan vergat hij lessen en
zorgen. Zijn grootste genot was de storm
en het luisteren naar de zee en hare eeuwige
melodie. Het noorderlicht was zijn eerste
liefde; als het flikkerend zijne schichten
naar alle kanten uitschoot, dan vloog de
jongen de straat op met zijn kleinen, kou
den, rooden neus in de lucht, en als het
avondrood de bergtoppen in vlammen zette,
was hij 't liefst naar boven geklauterd om dat
alles eens van nabij te zien. Ook met de
sneeuw was hij dikke vriendendie strooide
kant op de sparren, zei hij tegen moeder,
en daarom moest hij zijn boeken in den
steek laten om dat te gaan kijken, en in
den schaatsentijd kwam hij thuis met tra-
De Belgische gezant te Konstanti-
nopel heeft den minister van buiten-
landsche zaken te Brussel getelegra
feerd, dat Edward Joris gratie krijgt.
Het bericht is nog niet ambtelijk be
vestigd, maar het is waarschijnlijk juist.
Moeder Joris is voorzichtig op de
hoogte gesteld.
Een later bericht meldt: Te Brussel
is bericht ontvangen dat Edward Joris,
in gevolge de hem verleende gratie,
reeds in vrijheid is gesteld. Het Han
delsblad van Antwerpen brengt aan
gaande hem het volgende in herin
nering
Men weet dat Edward Joris veroor
deeld werd tot de doodstraf voor mede
plichtigheid aan den aanslag op het
leven van den sultan, op 21 Juli 1905,
bij welken aanslag een groot aantal
personen om het leven kwamen.
De medeplichtigheid van onzen land
genoot bestond hierin, dat hij van de
plannen der samenzweerders zou ge
weten en hun een onderkomen ver
schaft hebben.
De Belgische regeering deed her
haaldelijk stappen bij het Turksche
gouvernement, om lotsverzachting en
Joris-comiteiten hier en elders ieverden
onophoudelijk om vrijstelling van onzen
stadsgenoot te verkrijgen.
De sultan heeft nu zijne grootmoe
digheid getoond, door Joris in vrijheid
te stellen.
Moge het avontuur een les zijn ge
weest, moge hij in goede gezondheid
in Antwerpen terugkeeren en moge hij
ook zijn moederken in goede gezond
heid terugvinden.
Een telegram uit Allahabad in En-
gelsch-Indië meldt, dat er Donderdag
te Nowshera een pontonbrug bij de
beproeving ineengezakt is en honderd
i menschen te water raakten, van wie
er, vreest men, velen verdronken zijn.
Er komen nog weinig nadere bij-
zonderheden over de ramp bij Jacobs
Creek in de Darr-mijn (niet Dare-mijn).
Maar de berichten, die er zijn laten
weinig of geen hoop op een redding
der bedolven mijnwerkers. De schacht
openingen laten geen menschen door,
wel rookwolken en giftige gassen. Over
het lot der bedolven honderden maakt
men zich dan ook geen illusies. Jacobs
Creek is een klein stadje aan de You-
ghiogheny-rivier, en ligt betrekkelijk
ver van de grootere plaatsen in die
streek. Natuurlijk zijn onmiddellijk na
't bekend worden der ramp ingenieurs
en dokters naar het oord van het on
heil vertrokken. Maar het zal nog wel
eenigen tijd duren vóór over de oor
zaak en den omvang der ramp vol
doende licht is opgegaan.
Reeds vroeger is er op gewezen, dat
den laatsten tijd de rampen in de
Amerikaansche steenkolenmijnen be
schamend talrijk en noodlottig zijn
geweest.
Per duizend werkers verongelukken
in de Vereenigde Staten ongeveer drie
maal zooveel menschen in de mijnen
als in Europa. Gedurende de laatste
zeventien jaar zijn in Amerika bij mijn
rampen 22,840 menschen omgekomen.
En gedurende de laatste zes jaar ver
loren er evenveel het leven als in de
voorafgaande elf. Het jaarlijksche aan
tal mijnongevallen met doodelijke afloop
bedraagt tegenwoordig het dubbele van
dat in 1895. In 1906 verloren 6861 man
het leven of wel werden zwaar gekwetst
(dooden 2061, gekwetsten 4800).
Waaraan zijn deze betreurenswaardige
feiten toe te schrijven? Het antwoord
op die vraag vindt men in de ambte
lijke rapporten der regeerings-inspec-
teurs. Het ontbreekt aan behoorlijke
mijnreglementen ter verzekering van
veiligheid. En voor zoover die regle
menten al mochten bestaan, wordt de
hand gelicht met haar toepassing Dan
zijn de mijnwerkers niet voldoende op
de hoogte gebracht van de eigenschap
pen der ontploffings-middelon, waarmee
zij moeten werken. De mijnwerkers
beseffen niet steeds, in hoeverre het
gebruik van bepaalde ontplofbare stof
fen gevaar kan hebben bij het gelijk
tijdig aanwezig zjjn van miingas en
kolenstof. Een ander element van ge
vaar is, dat de mijnindirecties steeds
verdere en diepere gangen laat hakken.
Allengs komt men daardoor op diepten
welke zoover zjjn gelegen van de schacht
openingen, dat behoorlijke ventilatie
onmogelijk, althans zeer lastig en zeer
nen op de wangen van koude en pret.
Kortom, er was leven in hem, hoewel hij
op school van de bank viel van verveling.
„Hier zit je toekomst" zei de knaap en
sloeg op zijn voorhoofd. Zoo spoedig hij
student was, zou hij toonen, wat hij kon,
en zoo leerde hij op school slechts het
hoogst noodzakelijke om maar vroeg stu
dent te worden, want een student is een
groot man, en een groot man moest hij
worden, dat stond vast.
En zoo werd hij student en stormde het
leven in als een jong veulen. Dat er iets
in hem stak, wist hij en dat was natuurlijk
van poëtisch gehalte. Misschien was hij
een dichter! Ja, zoo moest het zijn, hij
was dichter! En hij liep peinzend rond.
Als hij nu maar een goed denkbeeld had,
zou hij dadelijk gaan schrijven. Het denk
beeld kwam en werd tot een tooneelstuk,
dat werkelijk werd aangenomen, want er
was een kleine dosis humor in, welke ech
ter niet verhinderde, dat het met enthou
siasme werd uitgefloten. En daarna kwam
het ergste nog: de kritiek viel over hem
heen als een zwerm sprinkhanen. „En zoo'n
onnoozele waagt zich aan een tooneelstuk!"
Ze hadden gelijk, zonder kennis van het
leven en de menschen schrijft niemand een
goede komedie. Niemand was barmhartig
genoeg te zeggen, dat de schrijver pas 18
jaar was. Twee nieuwe komedie's met furie
gefabriceerd, terwijl zijn stuk werd inge
studeerd, werden ten vure gedoemd, want
tegen nieuwe spotternijen was hij niet be
stand.
Iemand, die zich als genie opwerpt en het
blijkt te zijn, kan men op zijn hoogst pedant
noemen, maar blijkt hij het niet te zijn,
dan wordt hjj belachelijk, en dat zag hij
in met pijnigende scherpte, zoo jong hij
was; hij verkropte daarom zijne teleur
stelling, maar daar hij het baantje van
kreupeldichter al heel treurig vond gaf
hij het op, en toen ging het hem een tijd
lang als Micawber in Copperfield, die maar
zat te wachten tot er iets zou opdagen,
natuurlijk iets groots.
Als er eens een kunstenaar in hem stak?
En hij teekende den godgan schel ij ken
dag, en voelde zich werkelijk gelukkig,
want dat was geen ingespannen werken,
dat was genieten, hij teekende landschap
pen en figuren, alles wat hij zag en alles
wat hij liefhad. Maar zijne teekeningen
werden gekritiseerd en toen heette het weer
„Zoo'n onnoozele wil kunstenaar worden
Zijne kladschilderingen vertoonden geen
spoor van talent." En talentloos moeten
alle eerste proeven schijnen voor oninge
wijde oogen.
Er is niet veel toe noodig om zulk een
18-jarige jongeling den moed te doen ver
liezen. Hij was dus dichter noch kunste
naar, juist als alle andere gewone menschen;
wat hij voor een goddelijke vonk had ge
houden, bleek een droombeeld te zijn en
met die zekerheid scheen het leven hem
ondraaglijk. Het had hem vroeger zoo
heerlijk toegeschenen, maar nu de aarde
slechts doornbosschen voor hem had, was
het hem onmogelijk geworden. Waarom
zou hij langer leven als er toch niets van
hem worden kon. Hij zou zich verdrinken
in het fjord; maar a!s dat dan vast bepaald
I was, dan speelde zijn broer juist dien avond
zoo heerlijk mooi, en dan vergat hij zijne
zorgen. Een anderen keer was het zijne
moeder, die dien wanhopigen stap verhoedde.
Zjj vond altijd de juiste woorden, en ter-
duur wordt. Ook daarin schuilt dus
een bron van gevaar.
In het rapport der Amerikaansche
regeering over de mijnrampen wordt
betoogd, dat, waar in de Vereenigde
Staten het percentage mijnrampen toe
neemt, in Europa dat percentage merk
baar minder wordt.
Een later bericht spreekt tegen, dat
de mijn brandt, wel is een deel van
de mijn ingestort. Dertien lijken zijn
geborgen; de lichamen waren deerlijk
verminkt.
Soldaten, brandweerlieden en burgers
zijn te Palermo nacht en dag met ver
eende krachten aan het werk geweest,
om de dooden en gewonden onder het
puin weg te halen van het verwoeste
wapenmagazijn van Ajello. Er zijn
thans 44 lijken gevonden, waaronder
15 van vrouwen en kinderen. Men heeft
van slechts 12 de indentiteit kunnen
vaststellenhetgeen gedeeltelijk hieruit
te verklaren is dat er onder de veron
gelukten veel vreemdelingen waren,
maar er waren ook verscheidene bij
die ontzettend verminkt waren, zoodat
alle herkenning onmogelijk was. Men
denkt dat in een aangrenzende vuur
werkfabriek de eerste ontploffing ge
weest is en dat vervolgens de ontplof
fing in het wapenmagazijn van Ajello
heeft plaats gehad. Overigens is thans
gebleken, dat Ajello veel meer ontplof
bare stoffen in zijn huis ha dan vol
gens de wet geoorloofd was. Hij cch'jnt
er en clandestiene dynamietfabriek
op na te hebben gehouden.
De zaak is ook in de Kamer ter
sprake gekomen. Giolitti zeide. dat het
ingestelde onderzoek had aan 't licht
gebracht dat op de betrokken ambte
naren geenerlei verantwoordelijkheid
voor de ramp rust.
De offieieele opgave omtrent de slacht
offers is thans 44 dooden en 81 gewonden.
De Messagero zegt, dat ook een rijtuig
met twee inzittenden, dat op 't oogen-
blik der ontploffing voorbijreed, ver
nield is.
Een later telegram uit Rome meldt
nog, dat de tooneelspeler Liborio Bassi
bij de ramp zijn gansche familie ver
loren heeft en krankzinnig geworden is.
De troepen onder kolonel M'Kenzie
zijn uit Zoeloeland in Natal terugge
keerd eu trekken nu langs den noo d-
kant der kolonie om het machtige
opperhoofd Silwane, beschuldigd van
oproerigheid, gevangen te nemen.
In Mekka zijn 8 gevallen van cholera,
waarvan 4 met doodelijken afloop, vast
gesteld. Aan boord van het pelgrims-
stoomschip Dsjeddad zijn nog 4 gevallen
van cholera, welke doodelij k verliepen,
voorgekomen.
wijl zij de soep aan de kook hield, bewees
zij hem, dat hij in 't geheel geen „onnoozele"
was, hij had zijns vaders gloedvolle oogen,
eu zulke oogen krijgt niemand voor niets.
Gekookt worden moest er altijd, want hare
kinderen hadden zulke reuzenmagen, maar
naast nederige, huiselijke bezigheden vond
zij immer tijd voor troost en wijzen raad.
Raad was er voor alles, zeide zij, behalve
voor domheid, en dom was er geen een,
en de student het allerminst; zelfs degenen,
die hem niet konden uitstaan, zeiden„hij
is niet onbegaafd, maar onmogelijk 1" Maar
hij was niet onmogelijk, dat wisten ze
allemaal thuis. Hoe knap en flink ze waren,
ze hingen toch altijd met teederheid aan
den mislukten student, dien Columbus,
die zijne nieuwe wereld pog niet gevonden
had; de anderen hadden graag wat afge
tapt van hun overvloed van talent en
levenslust, en al was hij vol ga! en bitter
heid tegen de were!d, die h< m verstoeten
had, hunne liefde gaf hij hun met rente
terug. Het was aandoenlijk hen samen te
zien, die broeders, die allen op e'kaar ge
leken, hoewel er blonden en donk<nn
onder waren; menschen, die een innig
samenleven leiden, krijgen dikwijls die ge
lijkenis; de hond leek op hen, zei moeder,
en leerde hun moraal met zijn geduld
„Wat moetik, stumperd, toch beg:nnen?"
was altijd zijn vraag aan de anderen, hij
enkel droom, zij enkel handeling, en daar
om was het antwoord moeielijk te vinden
en daarenboven was hij er vrij zeker van,
dat hij maar dood moest.
i
Wordt vervolgd).