Hel Land van ileusden an Allena. de Langstraat en de Bommelerwaard.
Oorlog en ziekte.
OOM BERNAC.
Litgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
No. 2783Zaterdag 24 October.
FEUILLETON.
fVfr* -y «SSfcraw «Éfl
Uh3 VAN ALT£K*!
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f l.OO,
franco per post zender prysverhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent
19Q8
Ad verten tiën van 16 regels AO ct Elke regtl
meer 71/» ct Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag-
avond ingewacht
De hoop op een duizendjarig vrede
rijk tusscben de volken der aarde schijnt,
wanneer men de gebeurtenissen de-
laatste jaren, en voornamelijk die der
laatste dagen beschouwt, meer dan ooit
onvervuld te blijven. Verech nog ligt
ons in 't geheugen de strijd tusschen
de Boeren en Engelschen, die zoo tal
rijke offers aan jeugdige, krachtige men-
schenlevens heeft gekost en de gemoe
deren in alle beschaafde landen in be
roering heeft gebracht. Daarna werd
de gansche wereld tot in haar grond
vesten geschud door het ontzettend
moorddrama van den Russisch-Japan-
schen oorlog, welks gevolgen nog tal
van jaren zullen nawerken. En nu
weder dreigt het zwaard getrokken te
worden in het Oosten van Europa, wat
misschien aanleiding zoo kunnen geven
tot een verschrikkelijke uitbarsting tus
schen vele Eoropeesche staten. In ge
spannen verwachting worden de berich
ten verbeid, die de electrische *onk
dagelijks tot in de meest verwyderde
deelen der beschaving overbrengt. Ka
onder deze gedachten komen ons ou-
willekeuiig voor oog m de taUooze jon
gemannen, die terwille van de nationale
eer hun lichaam hebben prijsgegeven
aan de door industrie en techniek tot
volkomenheid gebrachte vernietigings
werktuigen. En niet alleen zij rijzen
op voor onzen geest, ook diegenen
en dit ie een veel treuriger lot die
gevallen zijn door moordende ziekten.
Juist het aantal van deze is niet het
kleinst, en moet ons daarom met zoo
veel afgrijzen vervullen van den strijd
tusscben beschaafde volken. Die besmet
telijke ziekten nl. zijn veel erger dan
alle oorlogswerktuigen bij elkaar. Zij
beperken de bewegingen der legers,
verdrijven de rust in de kampen en,
wat van grooten ernst is, drukken het
gemoed van den soldaat heftig neer.
Om aan te toonen, dat die ziekten
geen denkbeeldige gevaren zijn, herin
neren wij maar aan den Boerenoorlog en
den strijd der Duitschers in Zfid-Afrika.
Dikwijls heeft in deze landstreek de
typhus met ontzettend geweld gewoed
en onder de strijdende legers de zwaarste
verwoestingen aangericht. De Eugelsche
militaire artsen weten daarvan mee te
spreken. Vooral kwam hier het snelle
(4-
optreden vau typhus epidemiëo, waar
schijnlijk door het drinken van geïn
fecteerd water, voor. De technischs be
zwaren om in deze dorre landstreken
goed water aan de troepen te verschaffen,
waren onoverkomelijk, hoewel de voor
zorgen zoo uitgebreid mogelijk genomen
waren.
Doch niet alleen in Afrika is de
typhus een trouwe metgezel van legen,
ook in allo andere werelddeeleoeven
goed in Amerika als Enropa, Azië als
Australië treedt zij met razende kracht
op. Ia den Krim-oorlog decimeerde deze
ziekte de troepen; niet minder dan
33000 man van het Franscbe leger
werden ziek, van welke er 17000 stier
ven, een getal, dat ons des te meer
met ontzetting vervult, als men bedenkt,
dat het getal gesneuvelden niet meer
dan 20000 man bedroeg. In den Fransch-
Duitschen oorlog van 1870 stierven de
manschappen bij bet beleg van Metz
en Parijs als muizen. Het geheele ge
tal typhuslijders in het Duitsche leger
bedroeg 73000, dat van het Fransche
leger was nog hoogeralleen onder de
door de Duitschers gemaakte krijgsge
vangenon waren er 15000. Om nog een
ander voorbeeld te noemen, hoe kwaad
aardig de typhus voor legers is, wijzen
wij op deu Russiscb-Turkschen oorlog
van 1877, waarbij in het Russische
leger 199000 man aan typheuse koort
sen ziek werden, van welke 45000
stierven een getal, dat de gesneu
velden (34000) ver overtreft.
Naast de typhus is de dysenterie een
groote vijand van legertroepen. In
Europa is zij minder kwaadaardig ge
worden, in de Tropen echter wordt zij
zeer gevreesd. In den Krim-oorlog en
den oorlog van 1870 heeft zij vreeselijk
veel slachh flers geëischt, doch by ko
loniale oorlogen overtrof het aautal
lijders dat der gesneuvelden nog veel
meer. De sterfte is echter niet zoo groot
als bij typhus, het hoofdgevaar ligt
hierin, dat ze den soldaat ongeschikt
maakt om dienst te doen.
De malaria, ook een veel vooikomend
lijden in oorlogen, vooral in de tropen,
doet overeenkomstig als de dysenterie,
zy vraagt wel niet zooveel slachtoffers,
maar vermindert de legersterkten in
hoogere mute.
Een ziekte, die vroeger zoowel onder
troepen als andere menschen ontelbare
offers eischte, en dank zij de vaccinatie,
X
thans zeer sporadisch optreedt, is de
pokken. Wanneer men een goed voor
beeld wil hebben van de zegeningen
der vaccinatie, dan kan men dit vin-
deD in den Fransch-Duitachen oorlog
van 1870. In Frankrijk nl. waar de
vaccinatie weinig doorgevoerd was heeft
deze ziekte talrijke offeis gevervd, voor
de geregelde troepen alleen 25000 man,
voor den tros van bet leger 90000
slachtoffers, terwijl in het Dnitsche
leger, waar de vaccinatie streng en
uitgebreid was toegepast, slechts 5000
menschen ziek werden en 278 stierven.
Van de in Dnitechland gebrachte krijgs
gevangen Franscheti, 370000 man, wer
den aangetast 14000 menschen en stier
ven er 2000. Een schitterender voor
beeld ten gonste der vaccinatie zal niet
licht te vinden zijn.
De pest heeft in Enropa langen tijd
een zeer ondergeschikte rol gespeeld,
toch schijnt zy nader en nader te ko
men. Tot nog toe ia zij vooral een
plaag van tropische legers, v.n.l. in
Engelsch-Indië.
De meest gevreesde van alle leger-
zekten was in de afgeloopen eeuw de
cholera. Doch ook haar kracht is ge
fnuikt, dank zij de ontdekking tan den
bacil die deze ziekte veroorzaakt.
Hoe vreeselijk de cholera kan woe
den, blijkt uit het jAar 1866. De oor
log van dit jaAr met het verplaatsen
van groote menschenmassa's is oorzaak
geweest, dat heele landstreken als het
ware uitstierven. In* Pruisen alleen
stierven tijdens den veldtocht niet min
der dan 120000 menschen aan de cho
lera. Deze epidemie heeft zelfs invloed
uitgeoefend op het sluiten van den
vrede tusschen Oosten rijk en Pruisen,
omdat men vreesde, dat wanneer de
oorlog naar andere streken werd ver
plaatst, ook de cholera daar haar slag
zon slaan.
Zooals men ziet, loopt het getal slacht
offers aan ziekten in de gevoerde oor
logen zeer hoog, veel aanzienlijker dan
dat der gesneuvelden.
Op den hnidigen dag kunnen we
zeggen, dat dank zij de voortschrijdende
kennis van de natuurwetenschappen
overal afdoende maatregelen kunnen
getroffen worden, waardoor, wanneer
het eenmaal tot een uitbreken van oor
log mocht komen, op zijn minst deze
schrik van den strijd zoo niet geheel
opgeheven, dan toch in elk geval tot
een minimnm beperkt zal worden.
Huiteiiland.
Wij gewaagden reeds met een enkel
woord van de geweldige toechbr&ndsn,
die in enkele gedeelten van den staat
New York woeden. Vooral de bosschen
in het Adirondack gebergte worden
zwaar geteisterd. Dit door zijn natuur
schoon zoo bevoorrechte gebied, biedt
op het oogenblik een zonderlingen en
betrenrenswaardigen aanblik. Op ver
schillende plaatsen worden breede banen
gekapt om zoodoende den vlammen
door gebrek aan voedsel bet voortaan
te beletten en den brand te stniten.
Het is echter zeer de vraag of dit veel
zal helpen, want de langdurige droogte
van den l&atsten tijd heeft net bosch
in een toestand van gemakkelijke brand
baarheid gebracht. In de gedeelten van
het Adirondack gebergte, waar de brand
woedt, bevinden zich vele buitenplaat
sen, welke natuurlyk in groot gevaar
van vernietiging verkeeren. In dezelfde
streek ligt ook een groot sanatorium
voor longlijdershonderden verpleegden
maken zich gereed om ta vluchten.
Een eigenaardig gevolg van deze bran
den is, dat de dieren des wouds, waar
onder vele beren en ander groot wild,
hun schuilplaatsen hebben moeten ont
vluchten en nu in staat van betrekke
lijke tamheid op de open vlakten rond
dolen.
De stoffelyke schade, in het Adiron-
dackgebergte alléén, bedraagt reeds mil-
lioenen dollars.
Bovendien branden er bosschen in
Pennsylvanië, Michigan en Wisconsin.
Evenals boven de stad New York hangt
ook boven Philadelphia een dichte, ver
stikkende rook.
Een verschrikkelijke tocht door een
vurige vlammenzee heeft een trein ge
maakt, die vier steden in Michigan,
Amerika, welke door ontzettende bosch-
branden geteisterd en een offer der
vlammen geworden waren, hulp zou
brengen. Reeds twee dagen laug woed
de de brand in de plaatsen Metz, Pu
laski, Millersbrug en Posen en niette
genstaande de heldhaftige pogingen
der inwoners om de vlammen te stui
ten, brak de brand steeds weer met
nieuwe kracht door en verwoestte alle
hnizen. Teen de hulptrein, welke de
van alle middelen ontbloote geredden
opnemen zon, in Metz binnenliep, vond
ze nog nauwelijks 30 inwoners ter plaatse,
die in natte doeken gehuld aau den
overal rondom woedenden brand weer
stand hadden geboden.
Toen de trein verder wilde rij len,
greep de vuurmassa ook de dam van de
spoorbaan aan en het was onmogelyk
door te dringen. De trein stoomde in
wilden haast naar de verbrande stad
terug. Deze tocht heeft de machinist
Foster beschreven.
Met vollen stoom op reden wij ach
teruit en ik hoorde het angstige gillen,
den doodschreeuw van de stikkedde
inzittenden, die in de gloeiende wagens
gevangen zaten. Dicht bij het dorp
Nawinski werd de verschrikkelijke tocht
bij tragische wijze door het noodlot
afgebroken. De zware machine brak
door de half verkoolde brug en de
zwaar beschadigde trein stond stil mid
den in de vlammenzee.
De wagons konden met geen moge
lijkheid meer van de plaats bewogen
worden. De toestand was ontzettend.
Het was onmogelijk iets voor deonge-
lukkigen te doen, die de brandende
portieren niet eens met hunne banden
konden aanraken. De stoker, de conduc
teur en ik zochten in de watertank van
de locomotief een toevlucht, tot het
water ten slotte zoo heet werd, dat we
het daarin ook niet meer konden uit
houden. Nu zochten de conducteur en
ik in wanhoop een twijfelachtigen uit
weg. Wy dachten niet anders of wij
gingen onzen dood tegemoet.
Met twee menschen, die uit de wagons
hadden weten te ontsnappen en van wie
wij op onze vlucht er een nog kwyt
raakten, kropen wij zoosnel wij konden
over den gloeiend heeten grond, welke
met rook en asch bedekt was en waaruit
steeds overal vlammentongen naar boven
schenen te lekken. Het was een ver
schrikkelijke tocht eer wij Posen be
reikten.
De drie geredden hebbenafschuwelijke
brandwonden opgeloopen, terwijl handen
en voeten byna geschroeid zijn. De
anderen schijnen allen in den vuurgloed
hun ondergang gevonden te hebben.
Het lyk van den stoker werd dicht by
de machine gevonden, buitendien wer
den ondor de verbrande wagens 16
andere verkoolde skeletten vandaan ge
haald.
Te Londen zijn Rassen aangekomen
die ontvlucht zyn uit de gevangenis
te Paviak, welke voor de best bewaakte
geldt. De gevangenen waren betrokken
geweest in een politieke zaak t« War
schau en te Paviak opgesloten. Op ze
keren dag ontving de directeur der
gevangenis een telefonisch bericht naar
hij meende van den militairen gouver-
n
Hmj
®L
Een herinnering aan het Keizerrijk van
Napoleon I.
Ik moet vele mijlen op deze manier
hebben afgelegd, toen ik in de duisternis
iets bemerkte, dat mij meer dan ooit den
'moed deed verliezen. Dat was een eigen
aardig boechje van bloeiend pluimgras,
dat zich plotseling in het donker voor mijn
oog vertoonde. Een uur geleden was ik
net zoo'n boechje voorbijgekomen, zoodat
ik myn vrees, dat ik in «n kringetje rond
liep, bevestigd zag. Om* zekerheid te heb
ben, knielde ik neer, 'maakte even licht
met mijn tonderdooe en zag duidelijk mijn
eigen voetetappen in de zwarte modder.
Toen ik zoo mijn grootsten angst bevestigd
zag, sloeg ik in wanhoop mijn oegen ten
hemel en daar zag ik iets, dat mij voor
het eerst uit de onzekerheid hielp.
Wat ik zag was een troep wilde eenden,
die in dezelfde richting vlogen als die ik
van plan was in te slasn. Nu had ik in
Kent opgemerkt, dat deze vogels verder
het land in te trekken, als er ruw weer
op til is, zoodat ik er niet aan twijfelde
of zij wezen de richting aan, die me van
de zee af zou voeren. Ik zwoegde weer
verder, zooveel mogelijk in een rechte lijn
loopend en gelijke stappen nemend, totdat
eindelijk na een half uur ongeveer mijn
volharding beloond werd door het welkome
gezicht van een geel schijnsel, dat uit bet
raam van een hutje scheen te komen. O,
hoe scheen het in mijn oogen en in mijn
hart, hoe gloeide en straalde het daar, dat
gouden puntje, dat voor den zwerver voed
sel en rust, ja het leven beteekende! Ik
strompelde er heen zoosnel mijn vermoeide
beenen mij dragen konden.
Hoe meer ik de hut naderde, hoe meer
ik my verbaasde, dat daar een mensch
woonde, want in het maanlicht zag ik, dat
het huisje geheel en al door een glinste-
renden poel omringd was. Ik kon nn zien,
dat het licht door een klein, vierkant ven
ster scheen.
Bij myn nadering werd het licht plotse
ling verduisterd en in een geelachtig
schijnsel verscheen de ronde, donkere om
trek van een mannenhoofd, dat naar buiten
keek. Nog eens verscheen het, voor ik bet
hutje bereikt had, en er was iets in de
gluiperige manier, waarop het verscheen
en weer haastig verdween, dat mij met
verwondering en een vaag gevoel van vrees
vervulde.
„Ik besloot het hutje wat beter op te
nemen, vóór ik een onderkomen zocht.
Veel beschutting zou het me niet geven,
want, toen ik zachtjes naderde, zag ik, dat
het vol reten en scheuren was. Ik dacht
er eerst over terug te keereD, liever dan
misschien bij een woesten smokkelaar terecht
te komen, maar toen ik, door de duister
nis begunstigd, naderby sloop en naar
binnen keek, stelde dat, wat ik zag, me
gerust Een houtvuurtje brandde er in
een ouderwetschen haard en daarnaast zat
een opvallend knappe, jonge man, die in
een dik boek las. Bij het zien van dat
beschaafde gezicht en van de warme vlam
men, verkwikte i*. Ik stond een oogen-
blik naar hem te kijken en zag hoe zijn
eenigszins overhangende onderlip zich op
en neer bewoog, alsof hij in zichzelf her
haalde, wat hij las. Ik stond nog naar
hem te kijken, toen hij zijn boek op de
tafel legde en naar het venster ging. Toen
hij in de duisternis de flauwe omtrekken
van mijn gestalte bemerkte, riep hij iets.
dat ik niet verstond en wuifde me een
welkomstgroet toe. Eeu oogen blik later
vloog de deur open en zyn magere, lan
gedaante stond op den drempel, terwyl de
panden van zijn jas in den wind wapperelen.
„Beste vrienden," r'.ep hij uit, „ik h;id
jelui al opgegeven. Ik dacht, dat je nooit
zoudt komen. Ik heb twee uur gewacht."
Als antwoord stapte ik naar voren, zoodat
het licht op mijn gelaat viel.
„Ik vrees, mijnheer, zei ik. Maar ik
had geen tijd mijn zin te voleindigen. Hij
sloeg me als een woedende kat met beide
handen, en, in de kamer terugspringend,
gooide hij de deur met een harden elag
voor mijn neus dicht.
Zijn vlugge bewegingen en boosaardige
gebaren vormden zoo'n zonderlinge tegen
stelling met zijn voorkomen, dat ik ver
stomd was van verbazing. Maar toen ik
daar voor de deur stond, zag ik iets, dat
me met groote re verwondering vervulde.
Ouder de vele naden en scheuren, waardoor
het licht naar buiten stroomde, was er een
langs de geheele lengte van de deur. die
me, van waar ik stond, een blik gunde op
het andere einde der kamer, waar het vuur
brandde. Terwyl ik stond te kijken, zag
ik den man weer naar het vuur toekomen,
zag hem met beide handen driftig in zijn
borstzak tasten, en toen verdween hij met
een sprong in den schoorsteen, zoodat ik,
daar hy op de gemetselde steenen van den
haard stond, niets kon zien dan zijn schoe
nen en de helft van zijn zwarte kousen.
In een oogwenk was hij weer beneden en
bij de deur terug.
„Wie zyt gij vroeg hij met een stem,
die van diepe ontroering trilde.
„Ik l*en een reiziger en verdwaald."
Een stilte volgde, alsof hy er over na
dacht, wat hy zou doen.
„Er is hier niet veel. dat u tot blijven
zal lokken," sprak hy eindelijk.
„Ik ben moeen doodop, mynheeren u zuil
me toch geen onderkomen weigeren. Ik heb
urenlang door bet moeras rondgedwaald."
„Zijt gii daar iemand tegengekomen
vroeg hij haastig.
„Neen."
„Ga wat van de deur weg. Dit is een
woest oord en we leven in troebele tyden.
Een mensch moet wel voorzorgen nemen."
Ik trad eenige passen terug entoen opende
hij de deur zoo ver, dat hy er zijn hoofd
doorsteken kon. Hij zei niets, maar keek
me geruimen tijd onderzoekend aan.
„Hoe heet gij
„Louis Laval," zei ik.
„Waar gaat gij heen
„Ik zoek een schuilplaats."
„Komt gij uit Engeland?"
„Ik kom van de kust."
Hij schudde langzaam het hoofd, om mij
te toonen hoe weinig mijn antwoorden hem
voldaan hadden.
„Hier kant gij niet binnenkomen."
„Maar
„Neen, neen, onmogelyk."
„Wys me dan, hoe ik uit dit overstroomde
land moet geraken."
«Dat is gemakkelijk genoeg. Als gij een
paar honderd pas in die richting doet, znlt
ge de lichten van een dorp zien."
Hy verwyderde iich een paar passen
van de deur om my den weg te wijzen, en
keerde zich toen weer om. Ik had me al
een paar stappen van hem en zijn ongast
vrije hut verwijderd, toen hij me plotseling
nariep.
„Kom, mijnheer La val," sprak hy op ge
heel anderen toon„ik kan n werkelijk
niet toestaan mij op zoo'n stormachtigen
avond te verlaten. Het zal n goed doen,
u aan myn vunr te warmen en een glas
brandewijn te drinken."
Gij kunt nagaan, dat ik niet geneigd was
hem tegen te spreken, ofschoon ik niets
van deze plotselinge en welkome verande
ring in zyn handelwijze begreep.
„Heel gaarne, mijnheer", zei ik en volgde
hem in die hut.
III.
|Het wa* heerlijk den gloed en het flik
keren van het vuur te zien en te ontkomen
aan den natten wind en de verstijvende
kou, maar mijn nieuwsgierigheid was reeds
dermate opgewekt door dezen eenzamen
man en zijn zonderlinge woning, dat mijn
gedachten zich meer daarmede dan met
mijn eigen gevoel van behagelijkheid bezig
hielden. Zijn opmerkelijk voorkomen, het
feit, dat hij in dien ellendigen bouwval
midden in het moeras op zoo'n ontijdig
uur menschen verwachtte, en eindelyk dat
onverklaarbaar voorval m*»t den schoorsteen,
werkten op mün verbeelding. Ik begreep
niet. waarom by my het eene oogen hli te
norech beval myn tocht voort te zetten en
me daarna byna in denzelfden adem har
telijk nitnoodigde in zyn hut te schuilen.
Terwijl ik trachtte mijn gevoelens te ver
bergen, hield ik toch oogen en ooren open,
om er een verklaring voor te vinden.
Een blik op het binnenste van de hnt
was voldoende om me in mijn vermoeden
te sterken, dat het niet als menschelyke
woning, maar slechte als plaats van bijeen
komst gebruikt werd. De muren waren
door het vocht half vergaan en met schim
mel bedekt en de kamer bevatte niets dan
een tafel, drie kisten, die als stoelen ge
bruikt werden en een stapel gescheurde
r.etten. Op de tafel stond een mandje,
waaruit een hammebeen, een stuk brood
en de zwarte hals van een flesch staken.
Hoe achterdochtig en kond mijn gastheer
ook eerst geweest was, hij maakte zijn on
gastvrijheid weer goed door een overdreven
hartelijkheid, die ik nog veel minder be
sjeep. Onder veel klaagtonen over myn
bemodderden. doorweekten toestand, schoof
hij een kist bij het vuur en sneed een stuk
brood en ham voor mij.
Wordt vervolgd).