Hel Land van Heusden en Allena. de Langstraat en de Bommelerwaard.
t: i a lei:
oom bernac.
l itgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
FEUILLETON.
cT UHD van ALI^/
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden l.OO,
franco per post zender prijsverhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
o. 27SS. Jf oensdag 11 November.
190S.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 7 7» ct Groote letters naar plaats ruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
avond ingewacht
Dit woord doet denken aan de uit
stalkast van den winkelier en geeft den
indruk dat deze regelen in 't bijzonder
zijn geschreven met het oog op hun
bedrijf. Dit is maar half waar, ofschoon
bet natuurlijk niet te ontkennen is, dat
de winkelier bij de kunst van etaleeren
of uitstallen groot belang heeft.
Het etaleeren van den winkelier is
niets nieuws en lieeft al een heele ge
schiedenis achter den rug. Toen ieder
nog zijn eigen stoep had, door paaltjes
en hekwerk of iets anders van de stoep
van zijn huurlieden afgescheiden, toen
er nog uitstalkasten, veel minder groote
spiegelruiten waren, toen droeg de
winkelier op marktdagen zijn halven
winkelvoorraad naar buiten op de stoep,
om op die wijze de aandacht er op te
vestigen. Maar dat was een gebrekkig
middel, dat bovendien geen doel trof
voor den avond. Trouwens, het win
kelen en koopen bij avond, is ook iets
van den nieuweren tijd, een gevolg van
de betere verlichting en de betere in
richting van den winkel zeiven. Onze
straten zijn bij avond vrij wat gizelliger
en ook vrij wat veiliger dan in den tijd
onzer groot- of overgrootouders. Men
gaat er eens op uit als het dagwerk
atgeloopen is. Een mooi geêtaleerden
winkelvoorraad te zien, kan een waar
genot opleveren en de winkelier ver
lokt er allicht door om ook van binnen
eens een kijkje te nemen. Zóó vloeit
het ééne uit het andere voort.
Dat men meer algemeen het belang
hiervan begint in te zieD, wordt wel
bewezen door de zoogenaamde étalage
wedstrijden, die in den laatsten tijd in
verschillende plaatsen zijn gehouden.
De voornaamste daarvan was zeker wel
die welke eenige weken geleden te
Amsterdam plaats had en door de win-
keliersvereeniging was uitgeschreven.
Men zal het nu ook eens in andere
stadsdeelen probeeren, tot zelfs in de
buitenwijken toe.
De zaak staat ook in nauw verband
met de middenstandsbeweging van den
jongsten tijd. Reeds op het derde mid
denstandscongres, in 1906 te Leeuwar
den gehouden, werd de wenschelijkheid
van dergelijke étalage-wedstrijden uit
gesproken. Wanneer die wedstrijden zijn
wat ze wezen moeten, wanneer ze niet
ontaarden en de winkeliers zich toe
leggen op de étalage van hun eigen
arkikel, dan zullen ze zeer gunstig wer-
(9.
Kom, Lasalle, iedere minuut is er een,
en er is hier niets voor ons te doen. Laten
de manschappen zich verspreidden en mis
schien achterhalen we Touseac dan nog
wel."
De twee groote soldaten verlieten de hut,
zonder verder op mgn metgezel acht te
slaan en ik hoorde het op scherpen toon
gegeven, streng bevel en het gekletter van
staal, toen de mannen weer in den zadel
sprongen. Een oogenblik later waren zij
vertrokken en hooide ik de doffe hoefslagen
snel tot een verward geroisch wegsterven.
Mijn kleine, grijze beschermer ging naar
de deur der hnt en keek hen in het don
ker na. Toen kwam hij terug en bekeek
me van top tot teen met zijn gewonen,
drogen grijnalach.
„Nu, jongmensch," zei hg, „wij hebben
een aardige voorstelling gegeven om u te
vermaken, en u kunt mij (hinken voor die
uitstekende plaats in de eerste rij van het
parterre."
„Ik ben u veel verschuldigd, mijnheer,"
sprak ik, strijdend tuaschen mgn dankbaar
heid en mijn afkeer. ..Ik weet niet hoe u
genoeg te danken." Hij keek mij aan met
een zonderlinge uitdrukking in zijn spot
tende oogen.
„Later zult u daartoe gelegenheid heb
ben," zei hg. „Daar u zegt een vreemde
ling op onze kust te zgn en daar ik per
ken op deo smaak van het publiek.
Het doel is, moet althans wezen, het
publiek een goeden, maar ook een
juisten indruk van den winkel te geven.
Als zoodanig is de étalagekast een
lokaas en mag bet ook wezen, mits
het een lokaas zij in den goeden zin
van het woord en geen kunstgreep om
h«*t publiek in den winkel te brengeo,
waar htt misschien wel veel teleurstel
ling ondervindt, maar wellicht toch 't
ren of ander koopt.
Zoo vernamen we, om één voorbeeld
te noemen, van een dame, die een
costuum bewonderde, in de kast ten
toongesteld. Maar toen zij den winkel
binnentredende, jaist dkt costuum en
geen ander verlangde, ondervond zij een
berg van bezwaren en uitvluchten. Dat
costuum bleek slechts een reclamemid
del te zijn, dat daar blijven moest, doch
waaraan het inwendige van den winkel
niet beantwoordde.
In bonderden vormen en schakeerin
gen wordt datzelfde spelletjes vaak ver
toond maar bandelen wij ook in ons
bijzonder leven niet vaak op dezelfde
wijze? Ook in h^t bijzonder leven
wordt geëtaleerd, mag men dat ook
doen. Ook daar is sprake van een kunst,
die beoefend moet worden en, goed
beoefend, en goed toegepast, nuttig kan
wezen. Maar ook daar mag het wezen
lijk doel geen oogenblik uit het oog
worden verloren.
Wanneer wij iets wenschen te ver
krijgen, dat in verband staat met onze
persoonlijkheid, dan hangt natuurlijk
alles er van af, welken indruk wij
maken op anderen. Wij etaleeren dan
een beetje. Wij kleeden ons met smaak
wij drukken ons keurig netjes uit,
hetzij in woorden, hetzij in schriftwij
leggen de best mogelijke getuigenissen
over, eoz. Wanneer al die uitwendige
dingen nu echt zijn, dat wil zeggen niet
maar tijdelijk gebruikt om een zeker doel
te bereiken, maar inderdaad een waar
beeld van ons zeiven en onze boedanig
heden geven, dan zijn ze natuurlijk
zeer geoorloofd. Zijn ze bet niet, dan
is ons succes twijfelachtig. Die niet
gewoon is zich in kiesche taal uit te
drukken en er op een gegeven oogen
blik opzettelijk moeite voor doet, zal
in een eenigszins langdurig gesprek
allicht door de ben vallen. Die gewoon
is aan slordigheid maakt .gewoonlijk
geen gelukkig figuur, wanneer hij voor
eeu enkele keer wat werk maakt van
zijn kleeding. Zóo gaat het in alle<
maar toch bestaat de mogelijkheid dat
soonlijk verantwoordelijk voor u ben, is
het 't beste, dat u mij volgt en ik zal u
naar een plaats brengen, waar u veilig
kunt Blapen."
VI.
Het vuur was reeds uitgedoofd en mijn
metgezel blies nu de lamp uit, zoodat wij
nog geen tien passen gedaan hadden, of de
onheilspellende hut, waar ik bg mijn terug
komst zoo zonderling verwelkomd was, was
aan ons oog onttrokken. De wind was gaan
liggen, maar een fijne, koude regen viel
van den zeekant neer. Als ik alleen was
geweest, zou ik evenmin den weg geweten
hebben als vroeger* maar mijn metgezel
stapte zoo vlug en zeker voort, dat hg kla&r-
blijkelijk den weg vond door kenteekenen,
die aan mijn oog ontsnapten. Wat mij be
treft, nat en ellendig, mijn armzalig Bun
deltje onder den arm en mijn zenuwen
totaal in de war door miin vreeselijke er
varingen, liep ik zwygend naast hem voort
en dacht na over wat er met mij gebeurd
was.
Door een zonderling toeval was ik tege
lijk met een moorddadigen samenzweerder
op de Fransche kust geland en later bad
ik gezien met welke wapenen het de po
litie gelukte hem en zijn bondgenooten te
dwarsboomen en de loef af te steken. Toen
ik terugzag op mgn reeks van avonturen,
mgn zwerftocht door het moerasland, mijn
komst in de hut, mgn ontdekking van de
papieren, mijn gevangenneming door de
samenzweerders, den langen tijd van span
ning met Touasac's afschuwelijken auim
op mgn kin, en ten slotte de a&ngrijpende
toon eel en. waarvan ik getuige geweest was,
het dooden van den hond, de gevan
genneming van Lesage en de komst van
de soldaten verwonderde het mg niet,
wij op die wyze onze medemenschen
in *t ootje nemen en, dan hebben wij
eene ongeoorloofde etalage gehouden.
Iemand die een visitie-kaartje afgeeft,
d^et het opdat men terstond weten zou
wie en wat hij is. Op den keper be
schouwd, geven wij ailen ons geheele
leven door, ons visitekaartje at; jam
mer maar dat op het kaartje zoo dik
wijls een naam en een qaaliteit vermeld
staan, die niet op o n z e n persoon too
passelijk zijn of er tenminste maar bij
ongeluk op toegepast worden.
Vrij wat erger nog wordt de zaak,
als ze den vorm, den meer en ineer
gebruikelijken vorm, van een wedstrijd
aanneemtwant inderd iad is het leven
ook in dit opzicht een wedloop.
Als een winkeliorsvereeniging,of welk
ander lichaam dan ook, eeu etalage
wedstrijd uitschrijft, dan doet ze het,
opdat de winkeliers zich leeren oefenen
in eene inderdaad moeilijke kunst, die
hun eigeu smaak zeer kan ontwikkelen
en evenzeer den smaak van het publiek,
opdat ze een geoorloofd genot aan het
publiek zullen verschaffen en voor hunne
moeite nog eenigszins extra beloond
worden. Maar ze doet het niet om den
winkelier door ongeoorloofde middelen
klanten in den winkel te doen lokken
en dan niet te geven wat hij belooft.
Ze doet bet ook niet om de menschen
te verlokken tot het koopen van zaken,
die ze niet uoodig hebben of die hun
financieele krachten to boven gaan. Ze
doet het zelfs niet om net publiek
noodeloos op straat te lokken en aan
te moedigen tot het uitgaan en maken
van verteringen, ofschoon er dat feite
lijk wel eens het gevolg van is.
En zoo is het ook in het leven, dat
eigenlijk éeo wedstrijd moest wezen in
wèl en beachtzaam handelen en in het
beoefenen der uitwendige vormen van
beschaving, in de kunst om te leven
zeer zeker intusschen geen wedstrijd
zijn in het dragen van klatergoud, in
het leven boven zijn stand, in het tegen
elkaar opbieden in luxe, in het zich
zelf en de dingen vertoonen zooals ze
in werkelijkheid niet zijn.
Zoo zien we dat het etaleeren een
heel mooi ding is, of althans wel wezen
kan, maar dat men er verbazend voor
zichtig mee moet zijn.
Laat ons van onze mededingers in
's levens wedloop, vooral de lichtzijde,
den goeden kant zienlaat ons hun
pad wat ffenen, den steen wegnemen,
die voor hnn voet ligt en, mochten zij
vallen over dien steen, laat ons hun
dan de hand reiken om ze op te richten.
Als dit onze gedragslijn is, de geest
die ons bezielt, de richting waarin we
ons bewegen, laat ons dan vrij eta
leeren. Da uitstalkast van ons leven,
zal inderdaad niet anders zgn dan de
winkel zelf is.
■tufte la ud.
De correspondent van de N. R. Ct
te Konstantinopel schrijft, d.d. 4 dezer
Toen kort na de omwenteling hier
behalve politieke ook gewone gevange
nen werden in vrijheid gesteld, meldde
ik, dat onder de losgelaten boeven ook
de beruchte Capetan Andrea behoorde,
die, na de bekende ontvoering van
onzen landgenoot baron van Heemstra
te Smirna, door het gerecht aldaar voor
die euveldaad, vier moorden en nog
eenige rooverijen en oplichtingen, ter
dood veroordeeld, zijne terechtstelling
afwachtte. Ik voegde daar toen aan toe
Plezierig vooruitzicht voor de bewouers
van Smirna en omstreken 1
Het duister voorgevoel, dat de on-
verbetelgke bandiet wel spoedig den
eed, welken hij met zyne medelosge-
latenen moest afleggen: .voortaan als
een braaf, rustig en fatsoenlyk burger
in den conslitutioneelen staat te zullen
leven", zou breken, heeft zich reeds
bevestigd. Berichten uit Smirna hier
ontvangen houden in, dat Capetan
Andrea alweer een nieuwe rooverbende,
welke minstens een twintigtal koppen
1 telt, heeft gevormd, met welke hij ver
leden week in SevdikeHy, aan den
Aïdin-8poorweg, nauwelijks drie uur
sporens van Smirna, verschenen is en
den pachter eener groote l>oerdertj een
aanzienlijke som gelds heeft afgeperst.
Een afdeeling geregelde troepen is
uitgezonden om den rooverhoofdman
met zgn kornuiten leveud of dooi weer
te vangen.
Dezer dagen hield de Duitsche pers
zich druk bezig met den zelfmoord van
prof. Magnussen, een bekend Berlijnsch
Beeldhouwer, gunsteling van den keizer.
Men vond hem Dinsdag in gas gestikt.
Zaterdagmiddag zou hij, op het kerkhof
te Ilalensee begraven worden. Maar op
het laatste oogenblik nam de politie
het lijk in beslag. Men veronderstelt
dat hij vermoord is.
Te Munchen is een vergadering van
2000 mannen en vrouwen gebonden,
die een indrukwekkende betooging tegen
de persoonlijke staatkunde van den
Keizer is geweest. Dr. Quidde sprak
twee uur lang en werd zeer toegejuicht.
Ten slotte nam de vergadering een
voorstel aan, verklarende dat de jongste
dat mijn zenuwen overspannen waren en
d&t ik me telkens betrapte op krampach
tig® gebaren, als van een kina, dat stuipen
heeft.
De voornaamste gedachte, die nu al mijn
denken in beslag nam, was, in welke ver
houding ik stond tot dezen gevaarlijken
man. die naast mij liep. Zijn gedrag en
houding hadden m.j met afgrijzen vervuld.
Ik had gezien door welk een lage list hij
lijn kameraden misleid en verraden had
en ik had op zijn mager, glimlachend ge
zicht de zoude, berekenende wreedheid
van zijn natuur gelezen, toen hij met het
[)istool in de hand, over den kermenden
afaard gebogen stond, dien hij te slim af
was geweest. Toch kon ik niet ontkennen, i
dat, toen ik door mijn eigen dwaze nieuws
gierigheid in soo'n hopeloozen toestand was
geraakt, hij het geweest was, die de woede
van den reusachtigen Touseac getrotseerd
had, om mij te redden. Het was ook een
teit, dat hij zijn daad nog glansrijker had
kunnen maken door twee in plaats van één
gevangene aan de huzaren over te leveren.
Ik was wel geen samenxweedcr, maar het
tegendeel had ik moeilijk kunnen bewijzen.
Dit gedrag scheen mij zoo weinig in over
eenstemming met den hartvochtigen aard
van den man, dat ik, nadat we ongeveer
twee mijlen zwijgend waren voortgeloopen.
hem eensklaps vroeg, wat dit alles beteekende.
Ik hoorde in de duisternis zijn droog ge
grinnik, alsof die plotselinge vraag, op den
man af gedaan, hem vermaakte.
is een vermakelijk mensch, mijn
heer laat eens zien, hoe zei u ook weer.
dat u heette?"
„De Laval."
»Ja juist, mijnheer de Laval. U bezit nog
de onstuimigheid en ongekunsteldheid der
jeugd. U wilt weten, wat er in een schoor
steen zit en u klimt er naar toe. U wilt
de redenen van iets weten en u flapt er
een vraag uit. Ik ben gewoon geweest met
menschen om te gaan, die hun gedachten
voor zich hielden en uw gezelschap is me
wezenlijk een verkwikking."
„Wat ook de reden van uw gedrag ge
weest raag zijn, zooveel is zeker, dat n mij
bet leven gered heeft," zei ik. „Ik ben u
zeer verplicht voor uw tusschenkomst."
Het is een der moeilijkste dingen in de
wereld dankbaarheid uit te drukken jegens
iemand, dien gij verafschuwt en ik vrees,
dat mgn haperende woorden een bewgs te
meer waren van die ongekunsteldheid, die
hij mij had toegekend.
„Ik heb uw dank niet noodig," sprak
hij op koelen toon. „U heeft volkomen ge-
lijk. als n denkt, dat ik u zou hebben laten
dooden, als dat met mijn plannan gestrookt
had en ik geloof, dat mijn veronderstelling
volkomen juist is, dat u. als u geen ver
plichting aan mij hadt, mijn naar u uit
gestoken hand niet zoudt opmerken even
min als Lasalle, die verwaande kwast. Hij
vindt het heel eervol den keizer op het
slagveld te dienen en zgn leven voor hem
in de waagschaal te stelleu. maar als iemand
van gevaren geleefd heeft, zooals ik, als
hij verkeert met woeste mannen en weet,
dat het geringste bedrog den dood ten ge
volge kan hebben, dan is zoo iemand veel
te min vooreen mooien, eerlijken mijnheer.
Och, barstte hij vol bitterheid uit, „ik heb
meer getrotseerd en meer verdragen met
Toussac en een paar anderen van zgn soort,
dan Laasalle in al de kinderachtige cave-
lerie-chaxgee, die hg ooit heeft ondernomen.
En wat diensten aangaat, alle maarschalken
te zamen hebben den keizer niet zoo'n grooten
dienst bewezen als ik. Maar ik vermoed, dat u
er anders over denkt mij oh eermg oh eer
gebeurtenissen het aanzien van het rijk
en het vertrouwen in de Duitsche staat
kunde ernstig benadeeld hadden. De
vergadering teekende verzet aan tegen
's Keizers bewering, dat de meerderheid
van het Duitsche volk tegen Engeland
was en sprak de verwachting uit dat
de Rijksdag den Keizer nadrukkelijk
aan de noodzakelijkheid zon herinneren,
om zich aan de eischen van een con-
stitutioneelen staat te onderwerpen en
de eigenmachtige uitingen van zijn
persoonlgken wil te staken; zij ver
wachtte van den Rijksdag, dat deze
den rijkskanselier voor het gebeurde
ter verantwoording zal roepen, verlangde
verschillende grondwettelijke waarhor-
gen en eindelyk medezeggenschap van
den Rijksdag Bij de beslissing over oor
log en vrede.
In zake het geschil tnsschen Frankrijk
en Duitschland bevat de Matin het
volgende:
In gezaghebbende Duitsche kringen
zei men, dat Duitschland wat Frankrijk
voorstelde een gelijktijdige algemeene
betuiging van leedwezen over het ge
beurde, door beide regeeringen afgelegd
niet kon aannemen. Het wilde in
bizonderheden treden. Vooral wenschte
hot van Frankryk verontschuldigingen
wat den consul betreft. „Men verzekert,
dat keizer Wilhelm, die zelf het initiatief
heeft genomen wat het betuigen van
leedwezen betreft, ten zeerste op het
Duitsche gezichtspunt staat, t n de heeren
Bülow en von Schoen, die samen ziju
geweest, elk voorstel tot verandering
van den Franschen tekst aan den
keizer hebben moeten voorleggen
De reis van den keizer vertraagt natuur
lijk de onderhandelingen."
Het blad meld verder, dat er alle
reden is te gelooven, dat Duitschland
op zgn antwoord laat wachten, vooreerst
omdat het kennis wil nemen van het
rapport van Bordé, bizonder commis
saris van politie te Casablanca, en stellig
ook omdat de regeering het geval sle
pende wil houden opdat in Duitschland
ie menschen zich niet met een meer
belangwekkende zaak zouden bezig hou
den, te weten de persoonlijke politiek
van den keizer en zijn beweringen in
de Daily Telegraph. Maar alle Duitsche
bladen, zij die de Franschen 't meest
haten inbegrepen, hopeD echter, dut
het geval van Casablanca spoedig ge
regeld zal worden.
Een telegram van Fournier's nieuws
agentschap uit Tandzjer weet iets uit
Bordé's rapport mede te deelen. Dat
rapport toont aan zoo heet 't dat
de correspondent van een Duitsch blad
eerst te Rabat een agentschap voor
deserteurs vestigde. Vervolgens ver
E laatste hij 't naar Casablanca. Bij den
>uitschen consul geen steun genoeg
„De Laval."
„Juist gek, dat ik dien naam telkens
weer vergeet. U denkt er zeker net zoo over
als kolonel Lasalle?"
„Ik kan daar geen meening over uit
spreken," zei ik. „Ik weet alleen, dat ik aan
uw tusschenkomst mgn leven te danken heb."
Ik weet niet, wat hij op dit ontwijkend
gezegde geantwoord zou hebben, maar op
dat oogenblik hoorden wc een paar pistool
schoten en luide kreten ver weg in de
duistenis. We stonden even stil, maar toen
hoorden we niets meer.
„Ze hebben Touseac zeker ergens gezien,"
zei mij metgezel „Ik vrees dat hij hen te
slim af zal zijn. Ik weet niet welken indruk
hij op u gemaakt heeft, maar ik verzeker
n, dat u ver zult moeten loopen om een
gevaarlijker man te vinden."
Ik antwoordde hem. dat ik eerder ver
zou loopen om zoo iemand te vermijden,
tenzij ik de middelen bezat my te verde
digen, en mijn metgezel's onderdrukt ge
grinnik toonde, dat hg mgn gevoelens vol
komen begreep.
„Toch is hij een door en door eerlijk
man, iets ongewoons in dezen tijd," zei hij.
„Hij is een dergenen, die bij het uitbreken
van de omwenteling de zaak met alle kracht
vin hun eenvoudige natuur steunden. Hij
geloofde wat schrijvers en sprekers hem
vertelden en hg was overtuigd, dat na een
weinig verwarring en eenige noodzakelijke
terechtstellingen. Frankrgk een hemel op
aarde zon worden, het middelpunt van
vrede, weelde en broederliefde. Heel veel
menschen hadden die fraaie denkbeelden,
maar de meesten hebben hun hoofd op de
guillotine gelaten.
iimwmiD
Een herinnering aan het Keizerrijk van
Napoleon I.
Wordt vervolgd).