Kei Land van Hensden en Allena, de Langstraat en de Bommelerwaard. M raten raat. lanb VAN alteh^ OOM BERN AC. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. No. 2S07. Woensdag 20 Januari. 1909. FEUILLETON. VOOR Dit blad verschijnt "WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f l.OO, franco per post zonder prijs verhooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel meer 7l/t ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag avond ingewacht. Onder de auteurs uit de vorige eeuw, die in onze letterkunde een plaats, zij het dan al geen eerste, innemen, be hoort Petronella Moens. Het is niet om haar werken, maar om haar per soon, dat wij de schrijfster noemen. In 1762 te Franeker geboren, ging zij op tweejarigen leeftgd naar Aarden burg in Zeeland, waar haar vader als predikant een beroep had aangenomen. Als kind van 4 jaar verloor zij haar moeder en werd zij zelf door de kin derpokken en scharlakenkoorts aange tast. Zij genas, maar verloor het ge zicht en bleef blind. Zij stierf in 1843. Wat zij schreef in proza of poëzie, ademt een ernstigen, doch blijmoedigen en zuiver godsdienstigen geest. Op de doorreis naar Aardenburg ver toefde de familie eenige dagen te Mid delburg, waar het kermis was. Wat de kleine Petronella daar zag, plantte zich zoo in haar geheugen vast, dat zij het op lateren leeftijd nog duidelijk voor zich kon halen niet alleen, maar ook meende te zien. En zoo nam de kleine alles in haar op in den korten tijd waarin het haar nog gegeven was, alles te aanschouwen. Het blauw van den hemel, het helle zonnelicht, de kleur der bloemen, het veelkleurig kleed der vogelen, het groen der weiden, dat alles zag de arme blinde op later leeftijd, zooals zij het als kind had gezien en zij was er den Schepper dankbaar voor. Zij heeft ons de herinneringen uit haar jeugd beschreven en die lezende, wor den wij versterkt in de overtuiging, dat de indrukken, op het kind gemaakt, van blijvenden aard zijn en dat te ster ker naarmate jeugd en volwassen leef tijd met elkander in contrast zijn. Is dit een paradox? Geenzins. Juist door dat zij het gezicht verloor, kreeg zij behoefte om te zien en de droeve nood zakelijkheid dreef haar naar het ver leden terug. Nieuwe gezichtsindrukken ving zij niet op en juist daarom bleven de oude zoo levendig voor haar bestaan. En wat haar aan het eene onthouden werd, werd haar aan het andere ge schonkenhet blinde meisje had een scherp geheugende kleinste bijzon derheden bleven haar bij. Ook dit baart geen verwondering; als met onweer- staanbaren drang werd zij telkens naar haar eerste vier gelukkige levensjaren (28. Ik was er van overtuigd, dat hij loog, maar ik kon niet anders doen dan buigen en flauwtjes mijn dank betuigen. „Ik zie, dat je nog altijd een wrok tegen me koestert om hetgeen onlangs tusschen ons is voorgevallen," zei hij, „maar werke lijk, beste Louis, daar is geen reden voor. Ik had hoofdzakelijk jouw eigen belang op het oog. Ik ben noch jong, noch sterk, Louis, en je hebt gezien, dat mijn beroep gevaarlijk is. Denk nu eens aan mijn kind en mijn bezitting. Wie het eene neemt, krijgt beide. Sibylle is een allerliefst meisje en je moet niet vooringenomen tegen haar zijn, om haar booze houding jegens mij. Ik geef toe, dat zij wel eenige reden tot klagen had over de wending, die de zaak genomen heeft. Maar ik hoop, dat je er nu anders over denkt." „Ik denk er in het geheel niet aan en verzoek u, niet verder over dit onderwerp te spreken," zei ik kortaf. Hij stond eenige oogenblikken diep in gedachtentoen hief hij zijn boosaardig gezicht met de wreede, grijze oogen naar het mijne op. „Nu, dat is dus afgehandeld," zei hij. „Maar je kunt mij toch geen kwaad hart toedragen, omdat ik wenschte dat jij mijn opvolger zoudt zijn. Wees verstandig, Louis. Je zult toch moeten erkennen, dat je nu met een gebroken nek zes voet diep in het moeras zou liggen, als ik niet, met gevaar van eigen leven, voor je in de teruggevoerd. "Wat haar later werd be schoren, hoe rampzalig de ongelukkige zich soms gevoelde, die heerlijke jaren behoorden tot de dingen, die niet voor bijgaan. De bekentenis van de schrijf ster sluit een zoeten troost en een goede les voor ons in. Plotsaling met blind-j heid te worden geslagen, hoe ontzettend Wat zware slagboom valt daar tusschen verleden en heden. Voorheen alles leven en gloed en kleur, voortaan diepe zwarte duisternis. Toch blijven leven, toch blijven bestaan. Wees overtuigd van onze innige deernis, arme blinde. Maar hoe? Gij hebt nog reden tot dankbare blijdschap, omdat het u toch eenmaal gegeven was, alles te kunnen zienUw duister pad wordt nog verlicht, veel meer dan wij vermoeden, door de stra len, die uit het verleden zacht troos tend tot u komen. En wij Merken wij den slagboom op, die daar viel tusschen ons verleden en heden? Werden ook wij niet in figuurlijken zin met blindheid geslagen Werd ook onze zonnige, heerlijke, lichte jeugd niet weggevaagd door de droeve noodzakelijkheid, die ons pad in duis ternis hult? Kunnen ook wij meepraten over verloren idealen? Neen, die jeugd is iets, dat nooit voorbijgaatonder de droefste en zwaarste omstandigheden dringt zij zich juist het sterkst aan ons op als een troosteres, die wat licht uit het verleden over ons doriker pad wil verspreiden. Zeker, wij begrijpen uw reden tot blijdschap, arme blinde: er was een tijd. Passen wij die vier woorden toe op ons eigen leven. Denken wij er aan, die blinde te bespotten, te verwijten? Gunnen wij haar die vier gelukkige levensjaren niet van ganscher harte? O, zeker en wij zullen heel gaarne met haar in dien zonnigen tijd vertoeven. Welnu, voor duizenden om ons is een o zoo zware slagboom neer gevallen, is het heerlijke licht vervangen door een droevig duister. Wat hebben wij te geven? Spot, verwijt? Moeten wij de enkele lichtstralen, die ook voor hen uit den goeden ouden tijd zoo vertroostend neerschieten, ontheiligen? De herinnering aan de arme Petronella spoort ons aan tot heel iets anders. Wat niet verloren gaat. Neen, de tijd onzer jeugd, onze heerlijke kinderjaren zijn een onvervreemdbaar, heilig pand. Laat mij ten tweeden male herinneren aan het door eenvoud en gevoel zoo roerende versje: bres was gesprongen; waar of niet?" „Daar hadt u uw redenen voor," ant woordde ik. „Hoogstwaarschijnlijk. Maar met dat al heb ik toch je leven gered. Waarom heb je toch iets tegen me? Het is toch mijn schuld niet, dat het landgoed in mijn be zit is." „Daarom is het niet 1" Waarom dan?" Ik had kunnen zeggen, dat het was, omdat hij zijn kameraden had verraden, omdat zijn dochter hem haatte, omdat hij zijn vrouw slecht behandeld had en omdat mijn vader hem als de oorzaak van al onze ellende beschouwde maar het salon der keizerin was geen geschikte plaats voor een familietwist, daarom haalde ik slechts zwijgend mijn schouders op. „Wel, het spijt mij," zei bij, „want ik had het goed met je voor. Ik had je voor uit kunnen helpen, want er zijn maar weinig menschen in Frankrijk, die meer invloed hebben dan ik. Maar ik heb nog één verzoek aan je." „En dat is?" „Ik heb nog verscheiden dingen, die aan je vader behoord hebben zijn zwaard, zijn stempels, een kistje met brieven, wat zilver kortom, dingen, die je gaarne als eer herinnering aan hem zult willen be waren. Het zou me genoegen doen als je al was het maar een enkele avond te Grosbois wilde komen, om deze dingen te zien en te kiezen wat je er van wilt houden. Dan zal mijn geweten gerust zijn." Ik beloofde aanstonds, dat ik zou komen. „En wanneer kom je dan?" vroeg hij haastig. Er was iets in zijn toon, dat mijn arg waan opwekte en toen ik hem aankeek, zag ik een verheugde uitdrukking in zijn oogen. Ik dacht aan Sibylle's waarschuwing. "Wat in de kinderjaren Het harte bloeit en tooit, Blijft eeuwig in 't geheugen En men vergeet het nooit. Welnu, wie zegt ons, of straks ook ons eigen kind niet met blindheid kan worden geslagen? Dat wij het dan toch veel laten zien en leeren zien, dat wij zorgen voor heel veel licht, waaraan het in later tijden zoo groote behoefte kan krijgen. Dat wij bedenken, dat ook voor ons kind de dag zal komen, waarin het zal zeggener was een tijd. Dien tijd hebben wij in onze hand. En straks zal ook ons kind zich omringd zien door de duizenden, die uit het vriendelijk licht in een droevig duister traden. Dat wij ons kind iets geven, opdat het later ook met dezulken kan omgaan en iets meer heeft te geven dan spot en verwijt. Wie zegt ons....? O, duizenden vragen dringen zich bij ons op, als wij een oogenblik verwijlen bij de kleine Petronella. God verhoede, dat een zelfde lot ons kind wedervaart. Maar mocht het zoo moeten zijn, dan hopen wij, dat dezelfde blijmoedig-ernstige geest ook ons kind worde gegeven, dat het reden mag hebben tot dankbare blijd schap. Maar weg met die zwarte ge dachten. Ons kind heeft nog het heer lijke licht en het baadt zich nog in het zonnige leven, het heeft nog zijn toekomst, zijn idealen; het is nog in den gelukkigen kindertijd Dat wij dan des te meer indachtig zijn aan wat niet voorbijgaat. Want ook voor ons kind breekt het oogen blik aan, waarin het dit zal inzien zooals wij het nu inzien. „Er was een tijd" Och toe, lieve, zult gij die vier kleine woorden dau aanvullen met deze: waarin ik o zoo gelukkig was en die mij thans nog kracht ten leven biedt, mij rede a geeft tot dankbare blijdschap." A. Ct rapport aan om in Groot-Britannië en Ierland ruim vierde-half millioen hec tare woesten grond met boomen te be planten, elk jaar een 60,000 H.A. Van die vierde-half millioen hectaren grond, die voor bebossching in aanmerking komt, liggen twee derden in Schotland, en van het overige derde vijf zesden in Engeland en Wales. Land, dat bouw of grasland is, blijft er natuurlijk buiten. Gelijk men weet, worden in Schotland uitgestrekte streeken woest gehouden voor de hertenjacht; zelfs is er in de laatste jaren bebouwd land in woesten grond toe herschapen 1 De commissie geeft aan, dat er 's winters 18,000 mannen bij de bebos sching werk zouden vinden. In tijden van groote werkeloosheid kon men er meer bij aanstellen. De kosten zouden jaarlijks 2,000,000 pond sterling bedra gen, te vinden uit een leening, aange zien het winstgevend werk is. Na tachtig jaren zou de staat door de bebossching een bezit hebben, naar de tegenwoordige prijzen berekend, van 562,000,000 p. st. of 107,000,000 p. st. meer dan wat de onderneming hem heeft gekost, het geld tegen 3 pet. geleend hebbende, j De Standard zegt in een artikel ter aanprijzing van de bebossching, dat Engeland vergeleken met andere Euro- peesche landen al heel weinig bosch heeft. In Engeland is er iets meer dan 5 pet. begroeid, tegen 17 pet. in Frank rijk en België, bijna 26 pet. in Duitsch- land en 32l/s pet. in Oostenrijk. Het gevolg is, dat Engeland schier al zijn hout moet invoeren. Te Petersburg is bericht ontvangen dat de revolutionaire stad Tabris door de troepen van den Sjah ingesloten is. Te Boston is Zondag tijdens een he- vigen storm een gebouw afgebrand, waarin een automobielententoonstelling werd gehouden. Drie bestuurders moeten in de vlammen omgekomen zijn en ver der zijn er tusschen de 500 en 600 auto's verbrand. De schade beloopt 3 millioen dollars. Hultesiiafttd. Men heeft er de laatste jaren in En geland veel over gesproken om nu eens de bebossching van het land flink aan te pakken. Ook als werkverschaffing en om menschen uit de stad naar bui ten te krijgen, vond men dat nuttig. Een koninklijke commissie moest de zaak onderzoeken. Die heeft dat gedaan en beveelt nu in een Vrijdag verschenen De aardbeving. Er worden dagelijks in da puinhoo- pen te Messina nieuwe vondsten ge daan van geld, waarden, juweelen, enz. De gezamenlijke waarde van het ge vondene beloopt een bedrag van over de dertig millioen gulden, maar voor 't meerendeel zijn de eigenaars zoek. Er zijn nog niet meer dan vier dui- 1 zend lijken gevonden; duizenden moe ten nog onder het puin liggen. Men weet, dat het aantal der omgekomenen te Messina geschat wordt op 80,000 100,000. „Ik kan niet komen, voordat ik weet, welke mijn bezigheden bij den keizer zijn. Als ik daarvan op de hoogte ben, zal ik komen." „Heel goed. Misschien de volgende week of de week daarna. Ik zal met verlangen naar je uitzien, Louis. Ik vertrouw op je woord, want een de Laval heeft nog nooit zijn woord gebroken." Weer drukte hij mijn slappe hand en verdween onder de menigte, die al dichter en dichter werd in het salon. Ik stond nog stil na te denken over die niet veel goeds voorspellende uitnoodiging vin mijn oom, toen ik mijn naam hoorde uitspreken, en opkijkend zag ik de Cau- laincourt met zijn knap gebruind gelaat en lange, slanke gestalte op mij toe komen. „Dit is uw eerste kennismaking met het hof, niet waar, mijnheer de Laval," zei hij op zijn beschaafde, hartelijke manier. „U behoeft u hier niet eenzaam te voelen, want er zijn ongetwijfeld vele vrienden van uw vader hier, die maar al te blij zullen zijn kennis met u te maken. Uit wat de Méneval mij vertelde, maak ik op, dat u bijna niemand kent, zelfs niet van aanzien." „Ik ken de maarschalken," sprak ik „ik heb hen allen na een krijgsraad in de tent van den keizer gezien. Die daar met het roode haar is Neydat is Lefèbre met zijn eigenaardigen mond en daar staat Ber- nadotte". „Juist; en die met het ronde hoofd is Rapp. Hij staat te praten met Junot, die knappe, donkere man met bakkebaarden. Die arme krijgers zijn wel ongelukkig." „Waarom vroeg ik. „Omdat zij allen van niet tot iet zijn gekomen. Dit gezelschap en de vormen, die zij in acht moeten nemen, maken hen meer bevreesd dan alle oorlogsgevaren. Als zij hun sabels hooren rinkelen, voelen zij zich op hun gemak, maar als zij met hun steek onder den arm stil moeten staan, moeten opassen niet met hun sporen in de sleepen der dames te haken en over schil derijen en opera's moeten praten, weten zij met hun figuur geen weg. De keizer zegt, dat zij in het leger soldaten, maar aan het hof hovelingen moeten zijn, maar de arme kerels kunnen niet anders dan altijd krijgs man zijn. Kijk, daar staat Rapp met zijn twintig wonden en tracht aardigheden te wisselen met die jonge dame. Zie, nu heeft hij iets onbehoorlijks gezegd, want zij vliegt terug naar haar moeder en hij krabt zich het hoofd, niet begrijpend, waarmee hij haar gekwetst heeft." „Wie is die mooie dame in het wit met den diadeem van diamanten vroeg ik. „Dat is mevrouw Murat, de zuster van den keizer. Caroline is mooi, maar niet zoo aantrekkelijk als haar zuster Marie daarginds. Die lange, deftige, oude dame met de donkere oogen met wie zij staat te praten, is Napoleon's moeder, een buiten gewone vrouw, de bron van al hun kracht, schrander, flink, krachtig, een ieder eerbied afdwingend. Zij is voorzichtig en even zuinig als toen zij nog de vrouw was van een klein-grondbezitter op Corsica en het is geen geheim, dat zij gelooft, dat de tegen woordige staat van zaken niet zal voortdu ren en dat zij een appeltje voor den dorst bewaart. De keizer weet zelf niet of hij haar voorzorgen goed of kwaad moet op nemen. „Zoo, Murat, ik denk, dat we je weldra door de hopvelden van Kent zullen zien rijden." De beroemde krijgsman stond stil en schudde mijn metgezel de hand. Zijn buig zame, welgevormde gestalte en edele houding, maakten dezen herbergierszoon tot een man, die overal in Europa met de belangstelling en bewondering zou worden gadegeslagen. Honderd en tachtig Missineezen zijn uit de Vereenigde Staten in hun ge boortestad teruggekomen, om de lijken hunner verwanten in het puin le zoe ken. Aandoenlijke tooneelen speelden zich af bij hun aankomst. Vrijdag zijn te Messina nog 3 per sonen gered. Eerst werd een negen jarige knaap uit het puin van een huis gehaald. Met zwakke stem deelde hij mede, dat zijn twee zusters, onderschei denlijk 20 en 12 jaar oud, nog levend onder het puin waren. Dadelijk gingen de soldaten aan het werk en het ge lukte werkelijk de beide meisjes te vinden. Zij vertelden, dat ze 18 dagen lang in een kelder hadden geleefd van uien, wijn, olijfolie en water. Hun moe der was door het neervallend puin ge dood; hun vader bevond zich in Ame rika. Een groote menschenmenigte was van de wonderbare redding getuige. De te Parijs wonende hertog Pom- peo Litta Visconti heeft door bemid deling van den Italiaanschen gezant te Parijs aan de Italiaansche regeering het schriftelijk aanbod doen toekomen, om zijn bezitting Myiakla in Florida (een grondgebied van 78 millioen hec taren) ter beschikking te stellen van 5000 families uit Calabrië en Sicilië. Elke familie kan gratis een stuk grond in bezit en een ander stuk grond ter bebouwing in dienst van den eigenaar krijgen. De nieuwe kolonie zou den naam „Nuova Messina" krijgen. De hertog wijst er op, dat Myiakla volko men gezond is en dat de grond vrucht baar en licht te bewerken is. De her tog wordt in Italiaansche kringen wel eens „de roode hertog" genoemd, om dat hij reeds eenige jaren geleden in zijn bezittingen in Casale een proef genomen heeft met het stichten van een kolonie op min of meer socialisti- schen grondslag. De Italiaansche regeering heeft nog geen beslissing genomen op het aanbod van den hertog. De nood blijft in de streken, waar de aardbeving heeft gewoed, blijkbaar groot, want ondanks de hulp, die er in geld en goederen uit heel de wereld toestroomt, lijdt de achtergebleven be volking, volgens sommige berichten, nog gebrek. Zoo seint weer een cor respondent van de N. Y. Herald uit Reggio, dat de menschen honger lijden, en er niet genoeg voedsel is om uit te deelen. Ook is er gebrek aan kinder- kleeren. Vrijdagnacht zijn te Messina lichte schokken gevoeld. Zaterdagmorgen twin tig minuten voor achten werd een vrij krachtige schok waargenomen, waar- „Ik heb gehoord, dat het een verduiveld slecht land is voor cavalerie alles ge scheiden door heggen en slooten," zei hij. „De wegtn zijn er goed, maar de velden onberijdbaar, ik hoop, dat we gauw gaan, anders veranderen al onze manschappen in tuinluizij leeren hier meer van gieters en spaden dan van paarden en sabels." „Ik heb gehoord, dat het leger morgen wordt ingescheept." „Ja, ja, maar u weet wel, dat het weer aan deze zijde van het Kanaal ontscheept zal worden. Als Villeneuve de Engelsche vloot niet uiteendrijft, kunnen we niets beginnen." „Constant vertelde mij, dat de keizer vanmorgen onder het aankleeden „Mal- brook" gefloten heeft, en dat wijst gewoon lijk op een uitrukken der troepen." „Het is knap van Constant, dat hij kan zeggen, welk deuntje de keizer floot," zei Murat lachend. „Ik geloof niet, dat hij het verschil kent tusschen Malbrook en de Marseillaise. O, daar is de keizerin wat ziet ze er lief uit 1" Josephine was binnengekomen, gevolgd door verscheiden dames, en het geheele ge zelschap stond op om haar eer te bewijzen. Niemand kon beter haar gasten onderhouden dan zijzelf, want zij bewoog zich met haar vriendelijken glimlag onder hen, zette ieder een door haar innemende natuurlijke ma nieren op zijn gemak, door de overtuiging die zij hen gaf, dat zijzelf zich volkomen thuis gevoelde. „Wat is zij vriendelijk 1" riep ik uit. Men moet van haar houden." „Er is maar één familie, die haar weer stand kan bieden," sprek de Caulaincourt, omziend* om te kijken of Murat hem nog kon hooren. „Let eens op de gezichten van de zusters van den keizer." NIEUWSBLAD Een herinnering aan het Keizerrijk van Napoleon I. Wordt vervolgd

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1909 | | pagina 1