Hel Land van fleusden en Allena, de Langstraat en de Bommelerwaard. Ie mei der gemeenten. De Geldduivel. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. No. 2830. Zaterdag ÏO April. FEUILLETON. '^T vaN ALTeN/ VOOR Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00, franco per post zender prijs verhooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentiën van 16 regels 50 et. Elke regtl meer 7Yf ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag avond ingewacht. II. (Slot.) Aan het slot van ons eerste artikel hebben we reeds doen uitkomen, op welke wijze de regeering zich voor stelt in den nood der gemeenten te voorzien, door ze in de gelegenheid te stellen tot het instellen van niet met name genoemde plaatselijke belastingen. Dit zal echter wel een toekomstzaak wezen en bovendien zullen waarschijn lijk slechts enkele gemeenten tot het instellen van zulke nieuwe heffingen gelegenheivi vinden. Het ontwerp bevat dan ook meer, en daaronder wat van meer dadelijk belang is, zooals, in de eerste plaats, de verdubbeling van het getal opcen ten, hetwelk op de hoofdsom der Rijks grondbelasting door de gemeenten ge heven wordt. Wat de gebouwen betreft wordt de gemeente echter voor de keus gesteld om öf opcenten van de grondbelasting te heffen, öf eene afzonderlijke plaat selijke grondbelasting in te voeren, 't Is een vrij algemeen bekende waar heid, dat de schatting van de belast bare opbrengst der perceelen, naar welke de grondbelasting berekend wordt, geen al te betrouwbaren maatrtaf oplevert, waarbij nog komt dat die belastbare opbrengst slechts om de twintig jaar herzien wordt. De wezenlijke waarde der perceelen is soms heel anders dan uit het kadaster blijkt en de gemeente besturen zouden binnen eigen kring tot een meer betrouwbare schatting van huur- of verkoopwaarde kunnen geraken en naar dien grondslag eene gemeentelijke grondbelasting van die eigendommen kunnen heffen. Het is echter eenigszins twijfelachtig of de gemeentebesturen daartoe licht zullen overgaan, omdat die opcenten nu zoo verhoogd zijn en deze zonder eenige de minste moeite worden verkregen; terwijl het instellen en heffen van nieuwe, afzonderlijke heffingen, niet zonder groote moeite en kosten geschie- nen kan. Verschillende gemeentebesturen heb ben er op aangedrongen om te bepalen dat voor de waardevermeerdering van gebouwde eigendommen en bouwterrei nen, een billijke cijns zou kunnen wor- S. WÖRISHÖFFFR. (11. Een bediende meldde dat er weer vrou wen waren, die dringend naar Ruth vroegen, en toen bood zij Erich de hand en ver trok. „God zegene u, Mejuffrouw Ruthl de arme, oude vrouwen zouden geen raad weten als ze in dezen nood uw lief, deel nemend gezichtje niet zagen. Maar ook ik bid om een geschenk 1 Wilt ge 't me geven „Zeker. Wat is het?" „Ga niet naar 't dorp, juffrouw Ruth; de storm velt de dikste boomen als halmen en bovendien, je weet nooit, wat er ge beuren kan." Het meisje verbleekte. „Is 't gevaar zoo nabij „Heel na. Ge moet niet naar 't dorp gaan, Ruth. Tenminste in geen geval alleen." „Wat zou ik in 't dorp doen?" vroeg ze treurig. „Mijn vader ging van hut tot hut; hij bracht troost in alle harten en sterkte de getroffenen. Maar ik Wie kan ik helpen „Adieu 1" zei hij, haar hand vast om knellend. „Adieu, Ruth, ik heb uw belofte." En zich tot den slotheer wendend, vroeg hij ga je mee, Hans Adam?" De baron stond reeds naast hem, en die twee gingen naar 't dorp om den stand der zaken op te nemen. Zoo wat honderd schreden van den vloedgrens lagen de eerste visschershuttenverder de kleine gebouwen van de meer vermogenden, en dan halfop de berghelling de kerk, het schoolhuis, de predikantswoning en de gevangenis. Al deze gebouwen schenen uitgestorven; men zag geen mensch en hoorde geen geluid. den geheven en aan dien aandrang heeft het ontwerp dan ook toegegeven. Men kan die waardevermeerdering tref fen, door telkens naar vaste regels de verkoopwaarde vast te stellen of anders bij verkoop of anderen eigendomsover gang. Bovendien stelt het ontwerp zich voor, dat van bouwterreinen, welke thans naar hunne belastbare opbrengst worden belast, eene bijzondere belas ting naar de verkoopwaarde zal kun nen worden geheven, om op dio wijze de gemeenten in staat te stellen om terreinen, welke thans te weinig bij dragen, naar hunne wezenlijke waarde te treffen. De veelbesproken en bij ons niet zeer populaire straatbelasting wordt ook gehandhaafd, maar zij zal volgens de bedoeling van het ontwerp voortaan niet beperkt behoeven te worden tot de gebouwde eigendommen alleen want het kan zich zeer goed voordoen dat ook gronderven of landerijen, in het algemeen ongebouwde eigendommen, belang hebben bij land- of waterwegen, openbare verlichting, gemeentereiniging, waterloozing, enz. En ten slotte krijgen we ook nog de zoogenaamde verbeteringtax. M.a.w. het gemeentebestuur zal zoowel van gebouwde als ongebouwde eigendom men eene billijke bijdrage kunnen vor deren in de kosttn van zoodanige ge meentewerken, waardoor die eigendom men zijn gebaat. Het veld der door de gemeentebe sturen te heffen belastingen wegens onroerende goederen, wordt dus door het ontwerp zeer verruimd. Ook van de in de gemeente uitge oefende b e d r ij v e n zal eene billijke bijdrage kunuen worden gevorderd in de kosten, welke veroorzaakt zyn door de zorgen van het gemeentebestuur, voor zoover zij aan die bedrijven ten goede komen. Het is volstrekt niet de bedoeling om zoo maar alle bedrijven aan te slaan, maar bepaaldelijk de zoo danige die inderdaad van de gemeen- tezorgen voordeel genieten en ook om met de noodige verschooning tegenover kleinere bedrijven op te treden, door middel van vrijstellingen. Men kan de opbrengst van het laatste jaar of de gemiddelde van voorafgaande jaren be lasten of het bedrijfskapitaal tot maat- „Van morgen om twee uur komt de vloed," zei de baron met den rug naar den wind gekeerd. „Maar ik denk, dat vannacht alles in eens wegspoelt. Zie maar; overal drijven wrakken, boomen, stroodaken, tafels, stoelen! Wolkwitz en Bernau staan vast al onder water." „Die liggen heel wat lager; maar toch alB er een springvloed komt, is ook Moldt verloren." Hij ging naar de hutten, die 't meest aan 't gevaar bloot stonden, en de beide heeren gingen van deur tot deur om de menschen tot wegtrekken aan te manen. Verstompt zaten de mannen en vrouwen met bleeke gezichten, door de ruiten naar het water te kijken. Ze konden nietsdoen dan de handen in den schoot leggen en af wachten wat God zou beschikken. Slechts weinigen lieten zich bewegen hun woning te verlaten. Een onbestemd gevoel bond die menschen aan de plaats hunner geboorte; die te verlaten was haar op te geven, voor altijd te verliezen. Een treurige stoet ging langzaam de berg af; vrouwen met kleine kinderen, grijsaards, wien het leven het begeerlijkste goed scheen een troep gebondenen aan handen en voeten met kettingen, veroordeelden, die men naar de stadsgevangenis overbracht, misschien niet alleen om hen voor den waterdood te behoeden, maar ook om de vriendelijke om streken tegen hun buitensporigheden te beschermen. Een groot getal gendarmes geleidde den stoet. Uit de rijen klonken zuchten en vloeken. „Weet je nog," zei Wolfram, zoo was het in onze kinderjaren nog eens." „Zeker! Toen kwam de springvloed ook bij nacht." „En 't water steeg bij den dominee tot op den trap. Ik zelf ben met mijn vader er heen gevaren en heb den Aszmanns allerlei noodwendigheden gebracht. Cecilie was twee jaar; Ruth een baby." „Die twee lieve heerlykesohepseltjes. stat nemen, enz. Ook ia Pruisen vindt men vele dergelijke gemeentelijke hef fingen en over 't algemeen heeft de maker van het thans ingediende ont werp zich beyverd om zijn licht bij onze oostelijke naburen op te steken. Dat zien we ook weer aan het nu gekozen stelsel van inkomstenbelasting, dat uitgaat van de grondgedachte, dat men het inkomen belast ter plaatse waar het wordt verworven en wel alle inkomens, dus die ook van zoogenaam de rechtspersonen. Behalve de personen die in de gemeenten hun verblijf heb ben, zullen z ij belastingplichtig zijn, die inkomsten trekken uit een onroe rend goed dat in de gemeente gelegen is, of uit een betrekking, bedrijf of be roep, in de gemeente uitgeoefend, al wonen zij elders (de zoogenaamde fo rensen). De bedoeling is om aan de kleinere gemeenten de bevoegdheid te geven, eene billijke bydrage in de ge meentelasten te heffen van de inkom sten uit het vaste goed, dat aan uit wonende eigenaren toebehoort, en opent de gelegenheid om ondernemers, waar toe vooral de tallooze naamlooze ven nootschappen behooren, in de verschil lende gemeenten waarin zij hun bedrijf uitoefenen, naar de behaalde winst te belasten. Het was eenigszins moeilijk om den maatstaf te vinden, volgens welken tusschen de verschillende gemeenten, in welke één bedrijf wordt uitgeoefend, de verdeeling van het inkomen moet geschieden. De regeering heeft hierbij gedacht aan spoorwegondernemingen, aan tram wegmaatschappijen, aan banken die op verschillende plaatsen hare filialen heb ben, enz. enz. Do billijkheid eischt dat de belasting ten goede komt aan al de gemeenten, waarover het bedrijf zich uitstrekt en dat zijn er soms vele. Eerst heeft men er over gedacht om deze belasting door het Rijk te doen heffen en over de verschillende gemeenten te doen verdeelen. Men is daarvan echter teruggekomen en heeft thans aangeno men dat de zuivere inkomsten geacht worden verkregen te zijn in elke ge meente, in evenredigheid tot de betaalde loonen van de in de gemeente in het bedrijf werkzame personen. Betreft het inkomen uit vast goed, dan is de ver deeling vanzelf een andere en moeten Weet je wat ik langen tijd hoopte en voor waarheid hield, Erich?" „Neen, antwoordde kort de landheer. Maar daar ginds, Anton Güntbers huis moeten we nog bezoeken. Er brandt licht." „Günther is op zee," antwoordde de baron. „Als 't hem niet gelukt nog tijdig het strand te bereiken, zien we hem wel licht nooit meerl" Vóór de twee heeren lag een lomp uit baksteenen en tegels gebouwd huis met een plat dak. Nu begon het daglicht te verdwijnen, brullend en razend vloog het witte schuim over 't strand; als bergen en dalen schoven de golven voort, nu verdwijnend, dan hoog als torens, als monsters, die elkaar bevochten om in elkanders omarming te verstikken. Op het dak van het huisje verscheen een licht. De vlam flikkerde wel maar hield toch stand; de wanden van den lantaarn moesten dicht genoeg zijn om den wind te keeren. De baron klopte aan de deur en toen gingen de twee mannen het huis binnen. Er waren maar twee vertrekken, en in 't grootste stond een ladder, welke naar 't dak leidde. „Goeden avond, moeder Günther," zei de baron tot een oude vrouw, die hem te gemoet kwam. „We komen je vragen om met ons naar 't slot te gaan. Het water kan best tot je dak stijgen." De oude schudde 't hoofd, 't Was een magere, schrale verschijning met bruine huid en dik, sneeuwwit haar; de diepliggen de oogen zagen rustig en onbevreesd rond; haar kleeding was zindelijk als 't heele huis. „Ik dank de heeren," zei ze bedaard 'k heb mijn twee kleinzoontjes reeds aan Mejuffrouw Ruth in bewaring gegeven; en wat de koe en de schapen betreft, die zijn ook in de stallen van Moldt voor 't water veilig. Maar ik zelf moet hier blijven." „Waarom toch, moeder Katharina?" Óm mijn zoon, baron. Anton is buiten, de in de verschillende gemeenten ge legen perceelen geacht worden, in evenredigheid van hun kadastrale op brengst tot de inkomsten te hebben bijgedragen. De inkomstenbelasting is voorts ge splitst in tweeën: in de eigenlijke be lasting naar het geschatte inkomen en in de belasting naar den uiterlijken staat, waarbij het inkomen wordt af geleid uit de vertering. Dit is echter alleen geschied uit overwegingen van practischen aard. Het laat zich voorzien dat de Staten- Generaal het ontwerp spoedig in be handeling zullen nemen, omdat in en kele gemeenten, met name in Amster dam, de toestand onhoudbaar wordt geacht. Waar de gemeentebesturen de noodige omzichtigheid gebruiken en vooral zorg dragen om te waken voor overmatige belasting van den middenstand, waar tegen vooral in onzen tijd ongetwijfeld zeer ernstige bezwaren zouden rijzen, daar vertrouwen wij dat het voorstel, eenmaal tot wet verheven, wel in staat zal zijn om betere toestanden te schep pen, dan waarvan menige gemeente in de laatste jaren maar al te zeer blijk gaf. Hultenland. In het Italiaansche landstadje Tresso Telesino, in de Campagna, waar de be volking sedert geruimen tijd in twee vijandige kampen verdeeld was, is het dezer dagen tot bloedige botsingen ge komen, naar aanleiding van de ontslag name van den burgemeester. Meer dan duizend personen trokken met muziek, onder het roepen van „leve de Koning leve de Burgemeesterweg met de Ga- morra!" naar het raadhuis, dat door slechts enkele, kort geleden uit Cerreto Sannita aangekomen karabiniers be waakt werd. Zij maakten zich meester van het gemeente-vaandel, maar kregen al spoedig ruzie over het bezit daarvan, wat tot een bloedige vechtpartij leidde. Plotseling verspreidde zich het gerucht dat de karabiniers op de betoogers had den geschoten en het volk ontstak daar over zoodanig in woede, dat besloten werd het raadhuis in brand te steken. Daar de deuren gesloten waren, wer den ladders gehaald, waarlangs een aan tal betoogers naar boven klauterden, ondanks de waarschuwing der karabi niers; vrouwen en kinderen voerden hout, petroleum en andere brandstoffen op zee; hij moet toch, als hij in 't donker de landingsplaats zoekt, het licht op het dak zien, niet waar?" De baron verschrok. „Als hij in dezen nacht terugkeert, moeder Katharina?" „Ja baron, voor drie dagen is mijn arme jongen uitgevarenach, mijnheer u kan niet gelooven, hoe zwaar 't hem viel den eersten keer na de begrafenis van zijn jonge vrouw. Anton schreide als een kind." „Dat geloof ik, moeder," troostte de baron hartelijk, ,,'t Is erg genoeg voor den armen man; maar juist omdat hem dat zware ongeluk heeft getroffen, moet ge u toch spa ren voor hem en zijn kindertjes. Kom mee naar 't slot." De oude bleef bij haar weigering. „Mijn jongen moet het licht zien, Mijn heer toen hij weg ging, verzocht hij er om. En dan ook ja dat kunnen de heeren niet begrijpen maar ik zou niet graag zoo in zekerheid zitten, warm en prettig, als mijn jongen ginds met het weer vecht. Ik moet bij hem zijn, dat is het." En noch Erich noch Adam sprak meer een woord; zij drukten haar maar zwijgend de hand. Mocht God haar in die zware beproeving bijstaan! „De „Hoop" is een sterk schip, baron," zei ze nog bij 't afscheid. „Mijn Anton heeft 't reeds zoo dikwijls gelukkig thuis gebracht." „We willen 't beste hopen, moeder Ka tharina! Adieu! adieu!" Toen gingen ze naar Dornau, dat hoewel onbewoond, 't eerst aan 't gevaar bloot stond. Hier waren meer dan honderd man nen aan 't werk. Er heerschte een koorts achtige drukte; sprakeloos zwoegde men voort. 't Was een eigenaardige vrees aanjagende vertooning. Aan de windzijde had men grove, lang afhangende matten bevestigd, en daarachter brandden fakkels met rood vonken strooiend licht, scheef waaiend door den storm, zwarte wolken van zich werpend, 't Schenen levende we- aan en weldra stegen de vlammen om hoog. De commissaris en karabiniers, die zich in het gebouw bevonden, vlucht ten door rook en vlammen naar een verwijderd gedeelte van het gebouw, maar weldra konden zij het ook daar niet meer uithouden en ten einde raad losten zij een salvo op de menigte, die razend en tierend uiteenstoof. Twee personen waren gedood en een 20-tal gewond. Ten einde zich niet langer aan de woede des volks bloot te stellen, lieten de karabiniers zich bij het aan breken van den nacht langs touwen aan de achterzijde van het gebouw om laag glijden en namen zij door tuinen en velden de wijk naar een naburig stadje. Een paar sprekende staaltjes van weder opleven der Jodenvervolging in Rusland worden gemeld: Eenige weken geleden liet de com mandant van Odessa, Tolmatsjef, den geneesheer-directeur van het Joodsche ziekenhuis daar ter stede bij zich komen en zeide tot hem: „Mij is medegedeeld, dat in uw ziekenhuis een aantal revo- lutionnaire geneesheeren werken en dat deze in het jaar 1905 zeer vele Chris tenen, die zwaar gewond opgenomen werden, vergiftigd hebben. Ik beveel u derhalve aan deze artsen ontslag te geven." De commandant noemcfe daarop do namen van eenige zeer bekende geziene geneesheeren, die jarenlang hunne beste krachten aan het ziekenhuis hadden gewijd. De directeur antwoordde, dat geen enkele der onder hem werkzame artsen revolutionnair gezind was, maar dat hijzelf, wegens de volkomen onge gronde beschuldiging zijnen adsistenten naar het hoofd geslingerd, zijn ontslag zou indienen. Tot dusverre heeft de commandant tegen de zoogenaamde moordenaars nog geen vervolging ingesteld, maar de geheele stad weet, dat de stadscom- mandant van plan was de Joodsche artsen, die hij ontslagen wenschte te zien, te vervangen door geneesheeren, behoorende tot den Bond der echte Russische lieden. De gouverneur van Kisjenef, graaf Kantkrin, liet dezer dagen een deputatie uit de aanzienlijkste en invloedrijkste Joden bij zich komen en eischte van deze mededeelingen over uitdrukkingen van dienstplicht. Zoo hem de ontvangen inlichtingen niet mochten voldoen, dan zou hij, zoo zegt hij, het leven der Jood sche bevolking in Bessarabië ondragelijk maken. zens, die tegen de razende lucht vochten, honderdmaal op den grond geworpen maar altijd weer opgestaan nu reuzen, dan dwer gen in vuurmantels met zwarte kappen en kronen van dwarrelende vonken. Zwijgend en rusteloos werkten in dat flikkerende licht de mannen. Sommigen voeien uit een verwijderden, door een land tong beschermenden duingrond, zand aan maar niet geregeld in lange rijen, zooals anders die arbeid geschiedt, maar hollend, haastig, als menschen, die een dierbaar goed beschermen. Anderen wierpen, zoodat de spaden in de maat door de lucht vlogen, het zand tot een dam op, terwijl achter hen rijswerkers druk bezig waren. Er heerschte overal drukte als in een mierenhoop. Hans Adam wees naar 't uitgestrekte land, tot welks bescherming de dam werd opgeworpen. „Jonge dennen," zei hij „dat verlies was te dragen, niet waar?" „Die? ja. Met kersttijd kan ik ze op zijn ergst verkoopen, maar de kosten voor den dam! Sinds zes maanden laat ik daaraan werken, en met November zou alles klaar geweest zijn. Nu komt de storm reeds in 't begin van September; dat is weer een verlies van eenige duizenden." „Weer? Erich!" De andere wendde den blik af. „Een slechten oogst!" zei hij met onzekere stem. Hans Adam zuchtte. Over zijn schoon gelaat vloog een schaduw. „Als ge eens wist, Erich, welke lasten op mijn schouders drukken! Wat was mij een tien of twintigduizend daaldersJij geniet nog een zekeren welstand, maar ik En toen brak hij af, alsof hij reeds te veel had gezegd. „Ik wil naar huis, Erich, 't is mogelijk, dat Willibald van avond nog komt. Goeden nacht! Je moet je die zaken zoo niet aantrekken!" IIIIIWIIU» ROMAN VAN (Wordt vervolgd).

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1909 | | pagina 1