iiel Land van Heusden en Allena, de Langstraat en de Bommelerwaard.
De Geldduivel.
Bij 't Ontwaken.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
No. 2835. W oensdag 28 April
FEUILLETON.
1909.
van alt er
voor
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00,
franco per post zender prijs verbooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 71/» ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
avond ingewacht.
Men spreekt wel eens van „den win
terslaap". Dien kennen wij, kindereu
der 20 eeuw, niet. Toch zijn er wel
streken op aarde, waar men nog steeds
in barre wintertijden is afgesloten van
alle verkeer en met het weinige opge
spaarde niet zonder moeite den langen
tijd van duisternis en koude doorbrengt.
Bij ons staat hoogst zelden iets stil.
Het leven gaat meestal zijn gewonen
gang en daarin zijn wij menschen van
de natuur onderscheiden. De natuur
houdt wel degelijk haar winterslaap en
daar de mensch den invloed der natuur
nimmer geheel kan ontgaan, kunnen
ook wjj niet geheel weten wat wij op
andere tijden zijn. Ons ontbreken vaak
de ware levenslust, die blijmoedigheid
en opgewektheid, die ons anders ken
merken. Wij hunkeren altijd naar het
blauw van den hemel, naar een zonne
straaltje, en dat verlangen, in de lange,
sombere maanden die achter ons liggen
zoo zelden bevredigd, wordt ten slotte
een naamloos verlangen een vurig ho
pen, dat met ongeduld op vervulling
wacht.
Nu begrijpen wij wat den mensch
staande houdt in die koude en schier
onbewoonde streken der aarde, wan
neer de winter alles als in een groot
graf besluit. Het is de hoop maar het
is de hoop der zekerheid, die weet dat
vervulling eenmaal komen zal en daar
om gewilliger doet lijden en geduldiger
dragen.
In of omstreeks den tijd dat de
Paaschmorgen spreekt van vernieuwing,
de Paaschzon over het grauw der aar
de licht, zien wij dat het aardrijk zijn
gelaat vernieuwt. De natuur heeft den
langen slaap slechts schijnbaar in wer
keloosheid doorgebracht. Inderdaad heeft
zij door rust hare krachten vernieuwd,
een vooibeeld dat de mensch nu en dan
wel eens mocht volgen.
Oude vrienden scheiden niet gemak
kelijk en dat schijnt met den winter,
het langste der jaargetijden, ook wel
het geval te zijn. In de politiek zegt
men dat niets grilliger is dan een kie
zer; maar in de natuur wint de April
maand het ver. Den eenen dag heerlijk
voorjaarsweer, een warm zonnetje, dat
S. WöaiSHöFFER.
(16.
Ruth sloeg de oogen neereen diepe
zucht ontsnapte haar. „Ik geloof het ook,
zei ze, 't zou nutteloos zijn!"
„Geheel en al, Mejuffrouw Aszir.ann;
vooral omdat de belofte van zulke lieden
als de handelsraad, geen waarde bezitten.
Hij zou later wel een voorwendsel vinden,
om alles terug te nemen."
Ruth zag met een uitdrukking van kin
derlijk vertrouwen Erich aan. „Ik dank u,"
zei ze, „er is me een loodzware last van
'thart genomen."
„En u belooft me, dat ge u nooit zult
laten bewegen, door niemand, om die be
lofte te geven
„Ja, o ja, dat beloof ik."
„Geef me de hand erop; uw belofte zal
voor mij dezelfde kracht hebben als het
eerewoord van een man."
Haar kleine rechterhand legde zij in de
zijne. „Gij weet, ik lieg nooit, Mijnheer
Wolfram!"
„Godlof, dat weet ik," zei hij uit het
diepst van zijn hart. „En nu voor heden
vaarwel, mijn angstige, kleine bescherme
ling. Als de handelsraad voor de tweede
maal komt verwijs hem dan naar mij."
„Dat zal ik zeker doen
Toen bracht Ruth haar gast naar de
kamer van den baron en liet de heeren
alleen. Hans Adam zag het voor menschen-
heugenis door de hand van zijn vader op
gestelde document, hij hoorde de geschie
denis ervan, en zijn eerste gedachte was,
het geld af te wijzen.
„Ik neem 't niet aan, Wolfram 1"
„Je neemt wat van jezelf is, en wat ik
hier heb gebracht Hans! Het moet zoo
zyn; ook voor mijzelf, dat begrijp je."
verlokt om er eens van te genieten en
dat onze arme kamerplanten o zooveel
goed doet; den anderen dag waait de
wind uit den tegenovergestelden hoek
en een gordijn schuift zich voor de
dagvorstin. We zoeken de overjas weer
maar op en porren eens in de kachel,
als we ten minste nog zoo gelukkig
zijn om dat dierbare meubel in ons
bezit Ie hebbenwant dat voorrecht
valt nu niet allen meer ten deel.
Doch, laat ons tevreden zijn. Nu
en dan rillen wij nog wel eens, maar
we troosten ons met de gedachte dat
de winter voorbij is en dat het een
quaestie is geworden van dagen en
wij waardeeren er des te hooger om
de enkele schoone dagen die ons reeds
(en deel vielen.
Ons mooie landje, dat in 't voor
jaar zoo schoon kan wezen, bevat en
kele streken, waar men niet alleen met
buitengewoon ongeduld het ontwaken
der natuur tegemoet ziet, doch zelfs
voor een aanzienlijk deel de welvaart
der bevolking samenhangt met het tijd
perk van overgang. In die streken,
voornamelijk langs de kust van Holland
gelegen, is 't nu een waar paradijs;
want de bloembol bloeit, dat wil zeg
gen: de velden zijn als met een schit
terend kleurentapijt getooid en van
heinde en ver maakt men zich op om
van dien wondervollen, maar korlston-
digen aanblik te genieten.
Men kan zich voorstellen welk een
liefde de bewoners dier streken voor
Flora's kinderen hebbenmaar het is
niet altoos een onvermengd genot dat
het bezit ervan schenkt. Zooals in den
nazomer één storm de schatten van
den oogst vernielen kan en de vruch
ten van den menschelijken arbeid kan
doen te loor gaan, zóó kan in April
één enkele nachtvorst millioenen van
die heerlijke voorjaarsbloemen vernie
tigen en de planten zeiven aan onder
gang bloot stellen.
Bij al die bloemenpracht is het ons
wel eens wonderlijk te moede en vooral
wanneer zooals thans, na een langen
en strengen winter, de natuur slechts
langzaam ontwaakt. Boomen en hees
ters ontwikkelen zich nog uiterst spaar
zaam en het zachte voorjaarsgroen heb
ben wij nog nauwelijks aanschouwd.
„Dan slechts als leening; ik geef u de
som met interest op interest terug."
Een lachje speelde om Erich's lippen, „wij
willen 't hopen," zei hij toen; „God geve het!"
Hans Adam ging met groote stappen in
de kamer heen en weer; zijn geest was al
weer met grootsche plannen bezig. „Twaalf
duizend daalderszei hij„als van den
hemel valt die som in mijn schoot. Daar
is vooreerst mijn arme Cecilie; zij moet
naar Nizza. Ach, God zij geprezen, dat ik
nu het geld daarvoor heb. Dan mijn waters
noodlijdenden. Vooreerst laat ik de groote
schuur tot woningen inrichten, en in 't
voorjaar wordt er gebouwd, natuurlijk allleen
flinke huizen. Ik geef die menschen de
groote haverweide; daar komt het water
nooit. Na deze twee groote zaken komt een
plan, dat ik al jaren lang overwoog,
„Hans, Hans alweer plannen 1"
„De barnsteengroeve, je weet wel. Ik h«b
verscheidene visschers opgedragen naar
nieuwe Bporen te zoeken. Er moet daar
een uitgestrekt barnsteen veld zijn."
„Waarom, Hans? je hebt geen enkelen
goeden grond, geloof ik, om dat aan te
nemen."
De baron lachte. „Er zijn telkens af en
toe, verscheidene stukken barnsteen gevon
den. Jij, benauwde zielWaar komen die
dan vandaan
„Dat waren enkele verstrooide stukjes
zonder waarde."
„Ja, maar de groote brokken zitten nog
onder 't zand. Je zult zien, Erich, dat ifc
gelijk had."
En toen Erich zweeg, voegde hij erbij
„ik zal je gauw overtuigen, oude jongen
Mijn hemel, wat is er den eersten tijd al
te doenVooreerst Willibald's bruiloft.
Hij is mijn oude vriend, en ik wil hem
dien dag tot een grooten feestdag maken
De eerste, die genoodigd wordt, ben jij
Erich 1"
„Ik dank je, Hans; maar Mag ik een
openhartig woord spreken viel hij Erich
in de rede.
„Daar verzoek ik je om."
„Goed dan. Zijn er niet verplichtingen,
En dan die kwistige overvloed van
kleuren en tinten
Maar 't is in dubbele beteekenis een
heerlijkheid als gras. De kweeker wacht
niet tot de natuur haar werk weer
ongedaan maakt en de bloemen verdorren.
Die prachtige voorjaarsbloemen nemen
de beste sappen der plant tot zich en
daarom, wanDeer ze eenige dagen hare
schoone kleuren den verbaasden toerist
vertoond hebben, maakt het mes een
einde aan haar bestaan.
Zoo bestaat er, schijnbaar, altijd een
strijd tusschen het schoone en het goede,
tusschen genot en voordeel en toch
staan beiden met elkaar in onafscheidelijk
verband en leeren ons te zamen, zonder
het nuttige te veronachtzamen.
Als 't voorjaar komt dan worden velden
en akkers gereed gemaakt en huis en
hof worden als 't ware met bezemen
gekeerd. Wij noemen dat ook wel
„schoonmaken", een woord dat zekere
beruchtheid verkregen heeft en niet
overal in een reuk van heiligheid staat,
't Komt echter veel aan op ons begrip
van het eerste lid van dat woord. Schoon
beteekent fraai, maar schoon beteekent
ook zindelijk. Het eerste schoon bekoort
het oog en stemt behaaglijk, maar het
laatste schoon is nuttig, onmisbaar zelfs,
onmisbaar, zal tuin en akker opleveren
wat wij er van verwachten, onmisbaar,
zal onze gezondheid wezen wat ze
inderdaad wezen moet.
Die ontwaakt reinigt zich immers ook
en de aanraking met het koude water
verheldert zijn geest. Als wij de zorg
voor het lichaam verwaarloozen, dan
kan het lichaam al zijn plichten en
verrichtingen niet naar eisch vervullen.
Laat ons daarom bij het blijde ontwaken
der natuur en de algemeene herleving
waarmede het gepaard gaat, ook maar
flink aan het poetsen gaan, dat geeft
zulk een heerlijk gevoel van f.ischheid
en levenslust. Zelfs de dieren trekken
een nieuw jasje aan en wij, die de
bruiloft der natuur tegengaan, mogen
ons daarvoor wel wat kleeden.
Alle overgangen heeten moeilijk te
wezen, maar die tot de lente is zeker
wel de aangenaamste en de gemakkelijk
ste dat moge des te meer ons waardig
maken om in allo opzichten bij het
ontwaken ons aan ie slui'en. En laat
ons daarbij ook bedenken dat ons geheele
leven, als éénheid beschouwd, een
overgang is en geen teruggang mag
zijn. Iedere lentebode vinde ons van j
die waarheid dieper doordrongen, vinde j
ons geestelijk bestaan telkens reiner en
frisscher, de snaren der levensharp meer 1
harmonisch gestemd. Ieder voorjaar doe
den akker des levens met schooner
kleuren prijken, opdat ook de uitzichten j
op den oogst grooter worden, maar j
het vinde ons ook ernstiger, vaardiger
en waakzamer, om de vruchten niet i
te loor te doen gaan, als de stormen
woeden.
j De natuur zingt nu haar verhevenste
liedLaat ons, menschenkinderen, blij met
dat levenslied, met dien plechtigen psalm
ter eere, instemmen en laat ons, waar de
zomer ons eenmaal weer verlaten zal en
naar het noorden trekt, in dat lied altijd
weer hoop vinden en daaruit telkens
weer kracht putten bij en tegen de slagen
van den herfst, tot we van den winter
voor goed afscheid nemen om te ver
wisselen tegen de eeuwige lente.
EtHilenland.
De staatsgreep in Turktfe.
De jong-Turksche troepen zijn Zater
dag Konstantinopel binnen getrokken
en thans meester van de stad.
Hoewel op sommige plaatsen heftigen
tegenstand werd geboden, hebben de
muiters zich ten slotte overgegeven.
De berichten aangaande de bezetting
loopen geducht uiteen. In het eene
wordt gezegd, dat de kazerne van Tasj-
Kisjla geheel is platgeschoten en dat
daarbij zeker wel 1000 soldaten gedood
of gewond zijn, ofschoon het juiste aan
tal vermoedelijk nooit bekend zal wor
den het andere beweert, dat geen
enkele kazerne verwoest is, maar dat
op de muren alleen de sporen der gra
naten zijn waar te nemen, terwijl liet
aantal dooden op 500 wordt geraamd.
De vreemde gezantschapsgebouwen heb
ben niet geleden. De tolk van het ge
zantschap der Vereenigde Staten zou
gewond en met nog 13 andere gewon
den, 5 burgers en 8 soldaten, in het
Fransche hospitaal zijn opgenomen, ter
wijl de tolk van het Russische gezant
schap gevangen genomen, maar later
weer in vrijheid gesteld zou zijn. Het
insluitingsleger had Zaterdagmiddag te
Hans, noodzakelijke uitgaven, die allereerst
moeten gebeuren? Heb je geen schulden
„De baron lachte zorgeloos. „En vergeet
je dan de groote erfenis, Erich? De oude
in Frankfort moet oen half millioen be
zitten."
„Hij moet, hij moet! maar veel verhalen
zijn fabels. Reken liever met daadzaken,
Hans!"
„Hm, dat weet ik nog niet! daadzaken,
dat zijn meest nare zaken. Advocaten
en gerechtsboden zijn afschuwelijk, walge
lijk! Maar de hoop heeft engelenoogen I ik
kan me het leven niet denken, zonder haar
nabijheid."
Toen verdiepte hij zich weder in 't ge
zicht van 't oude dokument. „Dat was goed
van mijn vader!" zei hij; „dat zou ik ook
gedaan hebben. Als de vriend in nood is,
stort men eenvoudig de beurs voor hem
uit! Ik wil dat geld ook niet terughebben,
Erich! ik kom mezelf voor als een straat-
roover, als ik het aanneem. En jij kunt
het ook niet missen; tenminste nu niet."
Erich stond op. „Ik moet," zeide hij,
„en ik kan. Wees om mij niet bezorgd,
Hansl"
De baron zag hem aan. „Ik weet al, wat
je doen zult, Wolfram. Eerst ontsla je den
administrateur en je neemt het werk zelf
op de schoudersdan verhuur je in den
zomer de tweede verdieping van je huis
aan badgasten, en je verkoopt de opbrengst
van de broeikasten in de stad. Is 't niet
zoo?"
Erich lachte. „Juist geradeD, Hans, en
ik voel me daar heel best bij. Ik worstel
en kamp, tot ik de overwinning behaald
heb. Je kent toch mijn spreuk?"
„Aan alle machten het hoofd te bieden
zei halfluid de slotheer, „ik kan je daarin
niet volgen, Erich; waarom leven wij dan?
Ik wil mezelf en anderen gelukkig zien."
„Toen schreef hij een schuldbewijs van
twaalfduizend daalders. Je zult dat geld
heel gauw terug hebben, Erich! De barn
steengroeve maakt millioenairs van ons;
ja, ja, ook van jou; want als Moldt aan
zijn strand de bruine schat verbergt, dan
is Dornau even rijk gezegend. Misschien
was deze storm wel het begin van een nieuw,
groot geluk!"
Terwijl hij dat zei glansde zijn mooi ge
zicht van den weerschijn eener innerlijke
vreugde. „Zoowat vijftig man zal ik voor-
loopig aannemen, later in elk geval hon
derd."
Erich antwoordde niets. Hij stond ver
stomd tegenover de groote verwachtingen,
die Hans haden 't was vruchteloos daar
tegen te strijden, dat wist hij uit onder
vinding daarom ging hij heen zonder iets
er tegen in te brengen. Maar een bitter ge
voel bleef in zijn hart terug; die twaalf
duizend daalders, sinds menschenheugen in
trouwen arbeid verworven waren als
verwelkte bladen op den wind uiteen ge
vlogen.
Toen het rijtuig stil stond, verscheen
de huishoudster bij de deurze wrong haar
handen en tranen stroomden over haar
gelaat. Erich verschrok. „Wat is er ge
beurd?" riep hij.
„Ach, mijnheer Wolfram! Ach die lieve,
oude heer! Neen ga niet dadelijk naar
binnen ik
Maar Erich schoof de vrouw zonder iets
te zeggen op zij en ijlde de woonkamer
binnen, waar zich, toen hij kwam, de dienst
boden schuw en zacht in den hoek drongen.
Op de sofa zat nog in dezelfde houding,
als hij hem had verlaten, zijn oude Groot
vader maar niet meer met het hartelijke
goedige lachje en den helderen blik, dier
Erich van hem kende. De oogen waren
gesloten, en het gelaat een weinigje bleeker
dan gewoonlijk. Een weinigje.... maar
toch
De dienstboden weenden en hun luid
gesnik wekte den landheer uit zijn ver
stomming. „Dood!" een schrikkelijke
gedachte, zoo vaak hij den mensch tege
moet komt; een ijskoude hand, die zijn
warm hart aanraakt, zoodat het zijn kloppen
een ogenblik doet ophouden en stil schijnt
te staan onder het gewicht van het noodlot.
„En hebt gij hem zoo gevonden vroeg
Erich.
een uur alle hoogten in de buurt van
Yildiz bezet en begon te 2 uur den
aanval op de wijk der Keizerlijke pa
leizen. De cavalerie verscheen bij de
hoogten achter Yildiz gelegen. Alleen
van een klein hospitaal in de nabijheid
woei de witte vlag. Tegen den avond
werd de staat van beleg afgekondigd
en werden maatregelen genomen om
de vlucht des Sultans te beletten, waar
toe ook een aantal torpedobooten op
den Bosporus kruisten. Verschillende
afdeelingen der bezetting van Yildiz
waren naar Skoetari gevlucht; de rest,
bevreesd voor een bombardement, gaf
zich Zaterdagnacht over. Aan den Sul
tan werd nog eenigen tijd gegeven om
afstand te doen van de regeering. Voor
het oogenblik scheen hij echter nog te
hopen op den steun der paleiswacht,
welker artillerie bereid scheen zich tot
het uiterste te verdedigen. In de stad
wordt thans huiszoeking gedaan bij de
bewerkers der muiterij van 13 dezer.
De vreemde gezantschappen worden
door eigen troepen bewaakt.
De Neue Freie Presse betoogt in een
hoofdartikel, dat de Sultan politiek dood
is, omdat hij de Jong-Turken niet heeft
begrepen. Hij onderstelde bij hen, ge
lijk bij de mannen van het oude régime,
baatzuchtige oogmerken. Aan Achmed
Riza, den voorzitter van de Kamer,
wilde hij het schoonste paleis van Kon
stantinopel schenken en hij dacht, dat
ook bij hem onder een dun vernisje
van politieke gezindheid, hebzucht
school. Hij kon zich niet begrijpen,
dat mannen zich opofferden, omdat zij
de schande en den achteruitgang van
het land niet langer werkeloos wilden
verduren. Toen hij de leiders van de
Jong-Turken niet kon winnen, wilde
hij hen in het verderf storten. Dat was
zijn eigen ondergang, en nu zit hij
in de Jildis-kiosk, ongeveer evenals
koning Lodewijk van Frankrijk, na
zijn gevangenneming te Varennes, te
Parijs gezeten zal hebben. Hij draagt
de schuld, dat de kalme constitutioneele
ontwikkeling niet voortgezet is en een
bedenkelijke militaire heerschappij in
Konstantinopel moest ingesteld worden.
Hij moet verantwoorden, dat in de
plaats van de vreedzame wetgeving en
het parlement de soldaat mot zijne be
velen gekomen is. Zijn lot zal beslist
worden, wanneer het gerechtelijke be
wijs geleverd is van zijn aandeel aan
de tegenomwenteling, die door de opper
ste der ge^nedenen op touw is gezet.
„Ja mijnheer! Geen trek was veranderd,
geen lid bewogen. Hij moet heel zacht zijn
heengegaan."
De landheer wenkte, dat de menschen
zouden heengaan. Hij zag uit het raam in
den herfstnacht en zijn ziel herhaalde het
treurige woord, dat hij heden tot het jonge
meisje had gezegd: „Vergeefs 1"
De bankdirecteur had zijn moeder en
zijn bruid naar Moldt gebracht en iets
later was de bruiloft der verloofden schit
terend gevierd. Hans Adam zocht in alle
kamers en kasten van het slot om voor
het met wijnranken begroeide nestje van
het jonge paar allerlei schatten bijeen te
scharrelenhier een kast met antiek snij
werk, daar porselein uit de vorige eeuw,
zilverwerk en damast met ingeweven bijbel-
sche verhalen. Dat alles werd voor den
dag gehaald en weg gebrachtde baron
gaf het geld uit met volle handen. Maar
daarvoor zag hij ook het geluk van drie
menschen, die meenden in 't paradijs te
zijn. Ieder stuk werd bewonderd, voor elk
met een zalig genot de beste plaats gezocht.
Willibald liep den ganschen dag met hamer
en beitel rond en was dronken van vreugd.
„Als nu maar niet de jongste dag
komt," zei hij eens; „zooveel zaligheid kan
niet duren
Hans Adam lachte, zooals hij alleen lachen
kon. „Jij, domme Willibald! Ben je tevreden?
Heb ik mijn zaakjes goed gedaan
„O Hans, waar is een vriend als jij?"
„Dwaasheid! Later koop je het huis en
ik zal me veroorloven het daarnaast liggende
bouwland aan je vrouw te vereeren, om
er rapen en aardappelen te telen. Dat komt
alles in orde."
Ben jij een Craesus? vroeg Willibald,
heb je den sleutel van den Berg Cesam
„Dien krijg ik laterMen meldt me uit
Frankfort, dat de dagen van Leopold
Aszmann geteld zijn."
„Schrijft hij je vroeg de bankdirecteur.
„Sta je met elkaar in verbinding
MIEUWIBLAI
ROMAN VAN
(Wordt vervolgd).