Land van llensden en Allena, de Langstraat en de Bommelerwaard. De Geldduivel. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. No» 2838. Zat er day 8 Mei» FEUILLETON. 1909 Huiselijk geluk. UtjD VAN ALTEN^ VOOR Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00, franco per post zonder prijs verhooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel meer 71/» ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag avond ingewacht. Is het wonder dat onze gedachten thans onwillekeurig naar dit onderwerp afdwalen Een schooner onderwerp van over denking is trouwens bezwaarlijk te vinden. Immers, wij allen zoeken het geluk. Wy doen dat, al kunnen wij niet altijd met juistheid zeggen waarin het bestaat en al streven wy geenszins allen de zelfde idealen na. Maar onze ervaringen op dat gebied zijn tallooseven talloos als onze teleur stellingen, die vooral daarvan een ge volg zijn, dat wij een al te groot ge luk verwachten, ja zelfs het onmogelijke van het leven vragen. Maar al zijn wij verstandig genoeg om dat niet te doen, dan nog onder vinden wy, dat het geluk geen gemak kelijk bereikbare zaak is en dat wij zeer dikwijls den verkeerden weg inslaan, die ons noodzaakt tot terugkeer en ons dus op tijdverlies te staan komt. Wij zouden dan ook niet zoo ver wil len gaan als een groot Duitsch schrij ver, die tot de uitspraak kwam, dat des menschen wil zijn geluk is. Wij zouden althans niet gaarne voorbijzien, dat ons willen ten deele afhankelijk is van omstandigheden boven en bui ten ons. Zelfs al werken die omstandigheden mede, dan nog hangt alles af van de eischen die wij aan het leven stellen en van de plaats waar wij het geluk trachten te vinden, en in dit opzicht zouden wij volkomen kunnen instem men met de meening van een ander schrijver, dat het onmogelijk is, het geluk elders dan in zichzelf te vinden. Het behoeft misschien geen betoog, dat deze uitspraak toch wel met eenige omzichtigheid behoort te worden op gevat. Die het geluk niet in zichzelf kan vinden, behoeft het elders niet te zoekenmaar dit kan allerminst bette kenen, dat wij het uitsluitend moeten zoeken door ons zelf. Het tegendeel is waar. De aanra king, de omgang, de gemeenschap met anderen, verhoogen het levensgeluk het WëRlSHöFFËR. (19. Hans Adam blies de blauwe rookwolkjes van zijn sigaar in de lucht. Maar één ge dachte hinderde hemals Cecilie van de zaak hoorde, kwam er een onaangename scène met tranen en allerlei gewetensvragen. O, wat was dat hatelijkLiever de mond van een pistool voor zich dan de gewron gen handen van een weenende vrouw. Zijn voorhoofd rimpelde zich. Er was aan geen geheimhouding te denken, dat wist hij maar al te goed. De bedienden hadden den gerechtsbode gezien; 't zou wel op de eene of andere wijze aan Cecilie worden meegedeeld. Zoo laat mogelijk ging hij den kleinen salon binnen, wendde druk ke werkzaamheden voor en was zoo weinig spraakzaam, dat Cecilie hem in 't geheim opmerkzaam aanzag. Er werd iets voor haar verborgen, dat voelde ze. Juffrouw Malden zag er uit, alsof ze de koorts had; haar wangen gloeiden, haar oogen schitterden, niet vroolijk of gelukkig, maar alsof ze op haar hoede was om haar tegenpartij slag voor slag terug te geven. Zooals haar gewoonte was, nam ze ook nu aan het gesprek geen deel. „Adèle, zei de barones, scheelt u wat? Is er iets onaangenaams?" Het meisje schrok op. „Neen Mevrouw, zeker niet; maar ik heb erge hoofdpijn." „Ga dan dadelijk naar bed. Ruth zal wel wat bij me blijven." „Heel graag, Cilie." „Maar zeg eens," ging de barones voort, „wie was zoo even hier? Er hield een rij tuig stil aan d«n zij ingang." De oogen van de gezelschapsjuffer zochten even die van den baron. „Mijnheer de bankdirecteur kwam op 't slot," antwoordde zij rustig. Behalve hem is er niemand hier geweest." meest en kunnen er zelfs de beste bron nen van vormen. Dat ondervonden wij reeds in onze prille jeugd. De meesten onzer althans hebben het groote voorrecht genoten, te behooren tot een gezin. Onze eerste bron van waardeering van het huiselijk geluk, het hoogste dat den mensch op de wereld ten deel kan vallen, is dkhr gelegen. Dhkr smaakten wij de ouder liefde; dühr vereenigden wij ons in de gezellige huiskamer, ons uitgangs punt, ons toevluchtsoord en, in later dagen, een plaats waaraan menige lief lijke, maar tevens weemoedige gedachte werd gewijd. Want voor ons allen komt de tijd dat het nest leeg is. De een verlaat het na den ander, maar zelfs naar het ledige nest dwalen nog vaak de gedachten heen. Meest allen bouwen wij een eigen nest. Yooral in dezen tijd van het jaar zien wij dat. Als het voorjaar is aangebroken en de Meimaand lacht, dan acbt men het daartoe den meest geschikten tijd. Het is het tijdperk van verandering en vernieuwing en de ver- eeuiging van man en vrouw, tot eene innige en duurzame levensgemeenschap, sluit zich zoo eigenaardig daarbij aan, omdat zij gegrond is op het verheven- ste menechelijke gevoel, dat ons den ken doet aan Goddelijke eigenschappen do liefde. De liefde, zegt Thackeray, overwint alles, staat onmetelijk ver boven eer zucht, is kostbaarder dan rijkdom, edeler dan een groote naam. Hjj kent bet leven niet die de liefde niet kenthij heeft het hoogste vermogen van de ziel niet gevoeld, die de liefde niet heeft genoten. Daarom is het huwelijk de beste van alle maatschappelijke instellingen en verhoudingendaarom vormt het den grondslag der samenleving daarom '8 het 't voorhof van den tempel van het hoogste menschelijk geluk het hui selijke. En ook hierom, wijl het de grond slag is der gezinsvorming; wantin het grzin kan het huiselijk geluk zich in al zijn volheid ontwikkelen. Wanneer wij den hechtsten band Hans Adam greep in zijn borstzak. „Dit bracht hij mij, Cilie; zie eens, twee kleine, geheel gelijke kevertjes in een stuk barn steen. 't Is natuurlijk tot sieraad voor jou bestemd." Ruth zag van de gezelschapsjuffer naar haar zwager en van dezen weer naar het meisje. Was dat een afspraak? Cecilie had niets gemerkt; ze was blij met het onverwachte sieraad, en een uur ging voorbij, zonder dat er iets uitlekte. Maar op een onbewaakt oogenblik vroeg Ruth op bevenden toon haar zwager, wie die schuldeischer was, toch Lissauer niet? Hij lachte zorgeloos. „Een kleinigheid kind, een bagatel'k zal morgen vroeg dat wel regelen." „Was het Lissauer?" hield ze vol. „Ja; maar denk toch niet daar aan, en zorg dat Cilie het niet hoort; juffrouw Malden zal haar niets meedeelen." In Ruth's oogen schitterde toorn. „Juf frouw Malden is maar, 't komt er niet op aan; Hans, vertrouw je dat wezen nog altijd?" „Waarom niet, zusje?" „O Haus," zei het meisje diepbewogen; „ben je dan werkelijk zoo blind, of wil je het niet zien?" „Mijn hemel, wat is er nu weer? Waarom ben je bezorgd over me?" Ruth schudde het hoofd. „Let eens op die juffrouw Malden," antwoordde zij. „Ga haar gedrag eens na; let op haar blik, waarmee ze ieder uwer bewegingen nagaat; hoe ze kleurt, zoodra je maar verschijnt, en trek dan zelf je besluit." Hans Adam lachte. Hij streelde naar gewoonte het hoofd van het meisje en ging heen zonder verder iets te zeggen. Aan den lakei gaf hij nog 't bevel morgen vroeg, om 7 uur, met het rijtuig voor te komen, en toen sliep hij rustig den ganschen nacht. 't Was nog niet volkomen helder, toen hij den volgenden morgen in de bibliotheek kamer staande zijn koffie dronk, terwijl beneden voor het portaal de paarden on geduldig met de hoeven krabbelden. Hoe vroeger hij heden in de stad kwam, des te eer kreeg hij het bericht uit Frankfort; zijn hart sloeg sneller, toen hij daaraan dacht. van het leven hebben geknoopt en daardoor in den regel de verstandigste daad van ons leven verricht, dan strekken onze wenschen zich al spoedig verder uit. Dat is echt menschelijk; want wij gaan wel allen naar een zeker doel, maar als wij het bereikt hebben, zoeken wij een ander op. Wanneer wij in de verbeelding het gebied der toekomst overzien, dan zeggen wij wel eens: ik zal tevreden zijn, wanneer ik daar of daar gekomen ben. In werkelijkheid is het evenwel anders. Onze eindpaal is geen blijvende plaats, zelfs geen plaats van verpoozing en rust. Wij meenen op een afstand wel dat hij het zijn zal, maar, om nog eens met zeker schrijver te spreken, als wij er aangekomen zijn, zien wij dat het eene eenvoudige herberg is, en, na een kort oponthoud, reizen wij verder. Zóó is het, en zeker is het ook, dat onze wenschen zich wel eens onverstandig ver uitstrekken; maar het is niet onverstandig wanneer wij naar kinderen verlangen. Niet dat hun gemis het geluk zou behoeven uit te sluiten en zeker is het ook, dat zij meestal de zorgen des levens vermeer deren; maar het is zoo natuurlijk dat wij, die uit het nest gekomen zijn en er al de waarde van hebben leeren kennen, gaarne in het huisgezin de beste bron van het ware huiselijk geluk zouden willen vinden. Indien wij huiselijk geluk willen smaken, dan moet er in de eerste plaats huiselijk leven zijn en het is zeer zeker waar, dat de kinderlijke lach en de kinderlijke onschuld, het aanvallige en natuurlijke dat de kleinen kenmerkt, het huiselijk leven aantrek kelijker maakt en daardoor bevordert; maar overigens is onze tijd in dit opzicht wel een weinig ontaard. Wij zouden waarschijnlijk niet gaarne den naam hebben van ons geluk buiten 's huis te zoeken maar het is toch een. stellige waarheid dat wij 't daar buiten vaak gezelliger en aangenamer vinden, dat wij tamelijk veel uithuiziger zijn dan onze ouders of voorouders waren en dat wij door die nieuwere leef ij ze den zin voor het huiselijke voor een aanzienlijk deel hebben verloren. En nu mogen wij voorgeven het geluk niet elders, niet bij anderen te zoeken, in die bewering moge zelfs eenige waarheid gelegen zijn, wij stellen ons zeiven dan toch wel degelijk bloot aan het gevaar van daar eenmaal toe te komenwij misleiden ons zelf en ofschoon niemand zal beweren, dat de mensch een kluizenaar behoort te zijn of dat hij zich een betamelyk genot in het openbare leven zou behooren te ontzeggen, toch zullen wij daarbij met de uiterste omzichtigheid moeten te werk gaan. Het heiligste van alle heiligheden, die het zout en de kern van ons leven behoort uit te maken, moet daar ge legen zijn, waar de stille bekoorlijkheden van het huisvertrek worden ten toon gesteld, waar de herinnering bewaard wordt aan de beste levensmomenten of de lach van het kind gehoord wordt. Huis, lief huis; blijf maar altijd uwe toovermacht over ons uitoefenendie macht waaraan wij ons vrijwillig eu met volle overtuiging aan onderwerp n en blijf ten allen tijde de rijk bloeiende bron van een rein en waar geluk „Heel slecht!" was 't al een week lang; kon niet eiken nieuwen morgen de draad een andere vurig gewenschte boodschap brengen „Alles voorbij!" 't Was toch mogelijk En Leopold Aszmann moest een half millioen nalaten. Achter den slotheer ging geruischloos een deur open en op den drempel stond juf- trouw Malden. In 't schemerlicht van den ochtend was ze ontzettend bleekhaar oogen lagen diep in hun kasten. Adèle sprak niet, maar ze stak de kramp achtig gevouwen handen op en zag in Hans Adam's verwonderd gezicht, zonder een en kel woord te uiten. „Juffrouw Malden," zei hij eindelijk. „Ge verschrikt me. Is er iets ergs gebeurd?" Ze schudde 't hoofdeen zenuwschok ging door haar geheele lichaam. „Niets, niets! ik verzoek maar een enkele vraag te mogen doen." „Aan mij? Daartoe hebt ge toch geen bijzonder verlof noodig, Mejuffrouw! spreek bid ik zonder vrees." Zij zag hem vol in 't gelaat. „Mag de eene mensch den ander met eerlijke be doeling, rechtuit zeggen wat hij denkt, Mijnheer? Een mensch tot een mensch, zonder te letten op het verschil van stand Hans Adam knikte. „Waf mij betreft, ja, Mejuffrouw; altijd en in elk geval." „Is dat heel, heel zeker?" „Ja." „Zeg me dan hoe groot de som is o vergeving, Mijnheer, vergeving!" Hans Adam draaide aan zijn snor. „Nu komt er een spaarbankboekje te voorschijn," zei hij. „De kleine Adèle heeft gespaard." De gezelschapsjuffer schudde het hoofd. „Ach, 't is zoo weinig als ik maar wist „U behoeft geheel niets te weten, Adèle. Ik dank u heel hartelijk, zoo hartelijk alsof uw kleine, mooie hand me van den afgrond gered had, maar aannemen zou ik uw offer in geen geval; vooral niet omdat „O, Mijnheer de baron, 't is geen offer! Ik heb een erfdeel van duizend daal ders wat heb ik aan dat geldOch, als 't u belieftals 't dienen kan om de oogen- blikkelijke zorgen te weren ïfcniteitlartd. Het Petit Journal vertelt van een Italiaansch drama. Dinsdag trouwde een rijk grondbezitter in de kerk te Grontordo. Terwijl hij met zijn bruid voor het altaar stond drong een boeren meisje t.usschen hem en zijn bruid en zei: Mij zou je trouwen! Hier heb je dan mijn huwelijksgeschenk! En zij stootte hem een dolk in het hart. Dood viel hij neer. De moordenares drong zich door de ontstelde menigte heen en gaf zich bij de politie aan. De Sjah van Perzië heeft een procla matie onderteekend, waarbij een grond wet wordt toegestaan. Het parlement zal waarschijnlijk den 19en Juli bijeen komen. De afkondiging van het besluit, waar bij de Sjah van Perzië aan het land een grondwet toestaat heeft de gemoe deren tot bedaren gebracht. Voor het Maar hij liet zich door niets bewegen. „Er is in 't geheel geen zorg, Adèle. Dui zendmaal dank voor uw trouw." Toen wilde hij haar naderen, maar zij vluchtte. „Om Gods wil, versta me niet verkeerd, Mijnheer!" Hij zond haar een kushand toe. Wij spre ken elkaar later, Adèle. Wees niet ongerust Adieu! Adieu! Zij stond bij het raam en zag met een kloppend hart het rijtuig na, en strekte toen met een hartstochtelijk gebaar de beide armen uit. Eeist toen de equipage achter een buiging van den weg verdwenen was, sidderde zij, alsof ze eensklaps uit een zaligen droom was ont waakt, en liep on hoorbaar over het dikke tapijt om haar eigen kamer op te zoeken. Toen Hans Adam aan het telegraafkan toor kwam, was het gewone telegram uit Frankfort al aangekomen. „Slecht, heel slecht!" luidde het bericht al weken. Die het telegram aan hem gaf, was een ver trouwd vriend van hem en was van de zaak volkomen op de hoogte. Hans Adam beet zich op de lippen. Hij had zich in het denkbeeld dat de zieke overleden was met zijn gewone optimisti sche opvatting zoo ingeleefd, dat het hem haast een teleurstelling was als het gewone: „heel slecht!" hem bericht werd. En dan vloog hem het bloed naar 't hoofd. Hij hoopte blijkbaar op den do »d van een mensch, die hem nooit beleedigd had, ja, die hij nauwelijks kende. Ontmoedigd wierp hij zich weer in de kussens van zijn rijtuig. „Naar den heer handelsraad Lissauer!" Maar deze heer was op 't oogenblik op reis. Die boodschap viel hem als een steen op 't hart. Op reis? Juist nu, nu 't een geprotesteerden wissel betrof? Ja, als't iets gewoons was geweest, zoo iets laat zich maan den lang uitstellen; maar een wissel? Hans Adam reed naar allen, die hij als helpers in zoo'n soort van nood kende; maar wat hij bereikte was een meer of min der ironisch schouderophalen. De spreeu wen floten op de daken dat het slot Moldt binnenkort in andere handen zou overgaan eerst sedert twee jaren is te Tabriz de verjaardag van den Sjah feestelijk ge vierd. Er werden saluutschoten gelost, terwijl de stad 's avonds feestelijk ver licht was. Volgens een bericht uit Parijs wordt de gespannen verhouding tussehen de regeering en de postbeambten steeds grooter. Naar verluidt zou ook een deel van het personeel van de spoorwegen gemeene zaak maken met de mannen van de post, en zou er een staking op handen ziju nog uitgebreider dan eenige weken geleden. Het gerucht over mee gaan van het spoorwegpersoneel wordt door de ingenieurs van de spoorwegen tegengesproken. Wel wordt er in den laatsten tijd druk gewerkt onder dat personeel om het tot meedoen te be wegen, maar de ingenieurs hebben de overtuiging, dat die van de sporen de postmannen hun strijd alleen zullen laten uitvechten. Een ander gerucht is waarschijnlijk geheel juist, n.l. het gerucht, dat de regeering bezig is lijsten op te maken van sollicitanten naar betrekkingen bij de posterijen. Een dergelijk onderzoek naar liefhebbers voor staatsbetrekkingen kan natuurlijk niet lang geheim blijven. Vermoedelijk zal dit gerucht vele be ambten tot nadenken brengen. Er zijn betrekkingen bij de post, die een nieu weling in zeer korten tijd behoorlijk kan leeren vervullen. En als het de regeering ernst is en zij bij het uitbre ken van een staking gaat verklaren, dat elke open plaats terstond definitief zal worden ingenomen door een nieu weling, dan bereiken de stakers enkel dat zij buiten den dienst komen te staan. Het onderzoek naar de zaken van Alberti, den gewezen Deenschen mi nister van justitie, heeft, volgens Poli- tiken, uitgebracht, dat hij op 1 April 1896 reeds voor 21/» millioen kronen oplichterijen heeft gepleegd. Dat zoo lang verborgen te hebben kunnen hou- pen, dat bij in 1908 nog minister van justitie was, is ongetwijfeld een knap stuk werk. Naar de Duitsche kabelmaatschappij uit Peking verneemt, meldt een gerucht uit Tengjuëh in Junnan, dat de Duitsche onderzoekingsreizigers Brunhuber en en niemand wilde zich meer aan een scha depost wagen. Zelfs een aanbod van dertig procent werd niet aangenomen. Ten laatste besloot de baron tot hot al lerzwaarste: hij wilde den paardenhandelaar spreken en met dezen een overeenkomst trachten aan te gaan, om tenminste eenig uitstel te krijgen. Mordechai, de man met het vossengezicht, moest toch den wissel aan den handelsraad hebben geëndosseerd In het kantoor van dezen man ontmoette hij vreemde gezichten. Een schouderophalen was het eenige antwoord op al zijn vragen. Reeds maanden te voren was Mordechai met nalating van veel schuld gevlucht. „Had dan Mijnheer de baron daarvan niets gehoord?" Hans Adam doorzag alles. Lissauer had den wissel voor een spotprijs gekregen om dien te gebruiken als de geschikte tijd er voor gekomen was. Een geregelde veldslag, een belegering, en God weet met welk eind. De laatste, dien Hans Adam op dezen dag bezocht, was Willibald. De jonge bank directeur zat op zijn kantoor en werkte, de lange pijp in den mond. Hij zag er recht vroolijk uit. Voor hem in een glas water stond op zijn lessenaar een roos, wie men haar bestemming sis liefdebode kon aanzien, en daar naast het portret van Mie waarover, toen de baron binnen kwam, haastig een courant werd geworpen. Willibald stak beide handen uit. „Goed dat je komt, Hans; over een half uur sluit ik 't kantoor en dan gaan we te samen naar mijn huis. Er wordt een groot feest gevierd." De baron lachte, trots zijn onrust. „Ik wil 't je vertellen, oude jongen. In den tuin staan drie vruchtboomen, dat weet je; <n achter tegen 't huis staat een wingerd. Nu houden we van daag oogst feest. Mies heeft koeken gebakken en mama uit onze eigen kruisbessen iets heel lek kers gefabriceerd. Nu willen we onder groote pret den kelder met appelen en peren vullen; ik zeg je, Hans, de twee vrouwen zijn dol van de pret." ROMAN VAN (Wordt vervolgd).

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1909 | | pagina 1