el Land van Heusden en Altena, de Langstraat en de Bommeierwaard. De Geldduivel. Uitgever: L. J, VEERMAN, Heusden. No, 2851. Woensdag 23 Juni. 1909. FEUILLETON. Ontslagen gevangenen. LAND VAN ALTEN/ VOOR Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 ma&nden f l.OO, franco per post zonder prijs verhooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel meer 77s ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag avond ingewacht. Een ervaren rechter, Mr. G. T. J. de Jongh te Amsterdam, heeft onlangs in eene uitvoerige brochure de aandacht gevestigd op een officieelen misstand, t. w. „het bewijs van goed zedelijk gedrag". Bedoeld is hiermede het papiertje, dat men bij de politie of justitie gaat halen als men, solhciteerend naar een betrekking, tevens het bewijs wi! over leggen dat men een rustig en fatsoenlijk burger is. Hoe dit gebruik ontstaan is, valt niet moeilijk te gissen. De openbare of par ticuliere werkgevers willen gaarne de zekerheid hebben dat zij geen gevaar lijke individuen onder hunne werk krachten opnemen, misdadigers die zich als bedienden aanbieden, met het eenige doel hun slag te slaan in woning, winkel of magazijn, in spoorweg of stoomboot. Maar in den Joop der jaren bleek dat de schaduwzijde dezer „bewijzen van goed zedelijk gedrag" groot was. Immers, wie eens gezondigd had, werd er altijd door aan zijn vergrijp herin nerd, en menige arme drommel moet hierdoor van lieverlede en voorgoed van den goeden weg, dien hij toch wel op wilde, zijn afgeraakt. Als de maat schappij zelve U telkens weer omlaag gooit, blijft ge ten slotte vermoeid en mismoedig in het stof liggen. Het is verschrikkelijk, zeide Mr. de Jongh op eene door het „Nederlandsch Genootschap tot zedelijke verbetering der gevangenen" uitgeschreven verga dering (die bijgewoond werd door ver tegenwoordigers der Regeering) het is verschrikkelijk, dat iemand, die zich jarenlang goed gedragen heeft, 10, 15 of 20 jaar later voor het verkrijgen eener betrekking een bewijs van goed zedelijk gedrag noodig hebbende, weer onmiddellijk wordt herinnerd aan zijn oude vonnis. En velen der in het recht vergrijsde mannen, leden van den Hoo- gen Raad der Nederlanden, van Ge rechtshoven en Rechtbanken, Professo ren enz., zeiden het hem'in stilte na. Nog dezer dagen, aldus Mr. de Jongh, had ik iemand bij mij, die vóór 12 jaar WÖRISHÖFFER. (32. Ruth opende de schrijftafel, waarvan de sleutel tegen gewoonte in 't slot stak. Hier was, zoo scheen het, opgeruimd; een cas sette met schrijfpapier en enveloppen lag vóór haar. Dat papier had Ruth voor korten tijd persoonlijk in de stad gekocht, het droeg Cecilies monogiam en trok daarom plotse ling de aandacht van het jonge meisje. De omslag was gisteren geopend, dat zag men. 't Moest nu worden uitgemaakt of meer dan één blad papier, en meer dan één enveloppe ontbraken. In 't laatste ge val was er een brief geschreven. Ruth telde in vliegende haast. Acht en veertig bladen en negenen veertig enveloppes. Cecilie had dus aan de gezelschapsjuffer een laat ste, waarschijnlijk haar verzoeken en be schikkingen inhoudende, schriftelijke mee- deeling gedaan. Ruth sprong haastig op. Haar eerste ge dachte was, het verkreukelde blad aan Hans Adam te geven; maar "t volgende oogenblik liet ze moedeloos de armen zinken. Hij zou 't blad verscheuren en lachend zeggen: „waarom zooveel stof op te werpen Men komt maar in opspraak, en dat verafschuw ik 1" Neen, o neen; Hans Adam was de man niet aan wien men zoo'n belangrijk bewijs kon toevertrouwen. Ruth vouwde het papier met het mono gram en het schrift harer zuster ineen en verborg het in haar zak, dan zocht ze, bevend van opwinding, verder naar het poederdoosje, zonder het te kunnen vinden In beide kamers bleef geen hoek ondoor- zocht; maar zonder gevolg. Van de verloren vijf poeders was niets te vinden. 't Hart van 't jonge meisje werd zwaan was veroordeeld tot 8 dagen gevange nisstraf wegens mishandeling, en nu nog stond dit feit op zijn bewijs van goed zedelijk gedrag vermeld. En bet gevolg? Och, dat kan men wel begrijpen. De patroon, bij wien gesolliciteerd wordt, weet niets van de omstandigheden waaronder de mishan deling gepleegd werd. Als men jong is stroomt het bloed soms met te veel kracht, en in den studententijd van het leven, dien wij allen hebben doorge maakt, al bezochten wij dan ook geen akademie, dronken wij ook wel eens een glaasje te veel. Maar de werkgever, die keuze heeft uit dozijnen sollicitanten, overweegt dit niet, en wie zal het hem kwalijk nemen. Een vechtersbaas, neen, die moet hij niet hebben. En zonder dat de sollicitant, die werken wil en oppassen, het helpen kan, ziet hij zich de kans ontgaan om voor zich en zijn gezin het brood te verdienen. Men zegt wel eens, dat leed het karakter veredelt en het gemoed ver diept. Maar dit heenzenden, deze grie vende teleurstelling telkens en telkens weer, moet verbitterend werken. Deze onnoodige vermaning van de straf kan niet goed zijn, en hoogst afkeurenswaar dig is het dan ook dat de Staat voort gaat met dat slechte voorbeeld. Immers zij weigert hen, die eertijds veroordeeld werden, den toegang tot hare werk plaatsen, en evenmin wil zij ze opne men onder de bemanning van leger en vloot. Waarom niet? Moet een zwakke dan met alle geweld geknakt worden in zijn moraliteit, en begrijpt de over heid niet dat de burgerij haar voet stappen met instemming zal drukken Het is zoo gemakkelijk om het lastige verantwoordelijkheidsgevoel jegens on zen evennaaste van ons af te schuiven, en met goedgespeelde verbazing te vra gen: „Ben ik mijns broeders hoeder?" Ja, dat zijn wij inderdaad En daar om hebben wij met zooveel genoegen kennis genomen van de indiening, door de Regeering, van een wetsontwerp tot bevordering der reclasseering (let terlijk: nieuwe indeeling van gevange nen en ontslagenen). Echter zal voor het welslagen daar- vau meer partikuliere medewerking der en zwaarder. Cecilie had zich zelf den dood gegeven en had de sporen van die ongelukkige handeling zorgvuldig uitge- wischt, misschien om 't voor haar familie te bedekken. Nog een laatsten blik wierp het meisje door de kamer. Niets! Niets! Alle moeite was vergeefsch. En toen ging ze naar de deur om haar eigen kamer weer te bereiken. Wat was dat? Het slot bood weerstand. Ruth spande alle krachten in; eenmaal, nog eens, maar vergeefs. De deur was ge sloten. Een warme bloedgolf vloog door haar aderen; haar gedachtea begonnen zich te verwarren, angstig rammelden haar handen met de knop. Daar klonk van de andere zijde een licht, nauwlijks hoorbaar lachen, dat als een scherp mes in Ruth's hart sneed. Adèle! Zij was het! „Juffrouw Malten!" riep het jonge meisje buiten zich zelve. „Juffrouw Malten, sluit dadelijk de deur open!" Hetzelfde lachen klonk weer, maar luider, duidelijker, een lichte voetstap gleed door de kleedkamer en de deur naar de gang werd geopend en weer gesloten. Adèle had zich in de doodsangst van haar offer verlustigd, en was stil wegge slopen. Ruth beproefde niet haar terug te houden. Misschien kon ze het slot met geweld openen. Ze probeerde het met een mes, het eenige wapen dat ze had, maar te ver geefs! ze klopte op den grond; de dikke tapijten dempten het geluid. Ze opende een venster; de wind wierp haar dikke sneeuwvlokken in 't gezicht. IJskou stroom de naar binnen en gaf voor een oogenblik aan de ongelukkige kracht. „Help! help!" Haar stem bleef ongehoord. De dienst boden zaten gezamenlijk in de warme keuken en vertelden elkaar met gedempte stem net zulke gevallen, als wat hier was gebeurd. Ze hadden misschien als de stem van het meisje tot hen was doorgedrongen, die gehouden voor het geroep van de rus- noodig zijn dan tot dusverre geschiedde. De overheid zal zich het was Mr. Fentener van Ylissingen, lid van den Hoogen Raad der Nederlanden, en voor zitter van het Genootschap, die hierop heeft gewezen in de eerste plaats ten doel stellen reclasseering, zoo tij dens den straftijd als daarna, door het verstrekken van voldoende voeding en door te waken tegen verstomping der gevangenen. Goede lectuur en nuttig werk zullen hiertoe het hunne bijdragen. Het particulier initiatief, in casu het „Nederlandsch Genootschap tot zedelijke verbetering der gevangenen", zal dit werk moeten aanvullen door geregeld bezoek aan de gevangenen, dat afwis seling en opbeuring brengt, en tevens gelegenheid biedt om, zoodra de bezoe kers het vertrouwen van den veroor deelde gewonnen heeft, met dezen maat regelen te beramen voor de toekomst, en ten tweede door te waken tegen achteruitgang van het gezin van den gevangene. Vindt deze bij zijn terug keer in de maatschappij zijn gezin ver armd, dan is reclasseering weer moei lijker. Na beëindiging van den straftijd moet de Staat den ontslagene toever trouwen aan de particuliere genoot schappen, die zich de bevordering van de reclasseering speciaal ten doel stellen. O, wij weten wel, dat is een moei lijk werk. Men moet er heel vast van wil en onverwoestbaar blijmoedig voor zijn. Vele verslagen van afdeelingen van het Genootschap luiden zeer mis troostig. Te vaak blijkt dat de goede voornemens, in de gevangenis gewekt, schipbreuk leden in de Maatschappij. Maar, zal men zeggen, dan moet er iets aan onze organisatie mankeeren Geen mensch kan zoo diep gevallen zijn, of diep in zijn binnenste gloort nog wel een vonkje van het goede, en het staat aan ons dit aan te blazen. De afdeeling Den Haag bijv. leverde het bewijs, dat zelfs na lange dwaling herstel nog mogelijk was. Voor het bestuur verscheen een 36-jarig man, Nederlarder, die vrijwel zijn geheele jeugd in de gevangenis had doorge bracht, on 15 jaar dwangarbeid opliep in het Fransche Vreemdenlegioen. In de laatste jaren van dien straftijd werd hij in een Fransch hospitaal bij het aanleggen van verbanden als hulp ge bruikt. Wegens goed gedrag kreeg hij een jaar afslag van straf, benevens eeü loffelijk getuigschrift van een bekwaam Fransch militair arts, en niet lang ge leden keerde hij in ons land terug. Gelukkig dat de afdeeling Den Haag van het Genootschap de aandacht op hem liet vallen, daar anders deze maat schappelijke schipbreukeling ongetwij- feld opnieuw gestrand was. Hij werd, op zijn verzoek, in staat gesteld als bloemenventer zijn brood te verdienen, en ziet, het blijkt dat de aan hem ten koste gelegde fondsen niet aan een on waardige zijn besteed. Ruitesaiasid. Te New-York heeft men Vrijdag in de woning van een Chinees in een koffer het lijk gevonden van de 20-jarige Miss Sigel, een afstammelinge van ge neraal Sigel, bekend uit den onafhan kelijkheidsoorlog. Zij deed zendingswerk onder de Chineezen. Zij moet al een week dood zijn. Het lijk was ten deele naakt en gebonden. Bedriegen de berichten in de groote Engelsche en Amerikaansche couranten over dezen moord niet eenenmale, dan staat men hier voor een uitermate schok kende gebeurtenis, die het Amerikaan sche publiek in groote opwinding zal brengen. Immers de vermoedelijke dader is een Aziaat; en er zijn reeds tal van feiten aan het licht gekomen, die dezen moord stempelen tot een symptoom van een diepgekankerd zedenbederf, dat in ze kere kringen en wijken van New York woedt, een zedenbederf zóó zwart, dat de openbaring er van nog meer angst dan afkeer heeft teweeg gebracht in New York. Dan is de vermoedelijke dader een Chinees; en er isindeVer- eenigde Staten maar heel weinig noodig om de volkshartstochten tegen het gele ras in beweging te zetten. D feiten van het geval zijn de vol gende In de Achtste Avenue, no. 782, New York, hield zekere Sun Leung een Chi- neesch restaurant met pension. Vrijdag meldde de eigenaar zich aan bij de po litie en zeide, dat zich uit de kamer, telooze ziel en waren vol bijgeloof gevlucht. Ze hoorden dus niet dat Ruth vertwijfelend tegen den muur en op den grond sloeg en dat ze angstig riep: „Hans! Hans!" Alles bleef stom. Ruth vloog van 't eene raam naar 't andere, 't Was toch mogelijk, dat er iemand in den tuin kwam. Toen zag ze door de sneeuwjacht een zwart punt, dat snel naderde. Het was het rijtuig, dat met den geneesheer uit de stad kwam aansnellen. Ruth vouwde de handen. Het bewustzijn verliet haar. In een tweede nog diepere onmacht zinkend, viel ze op den grond Ook Hans Adam had aan een raam ge staan en op den landweg uitgezien, vol vrees en boosheid. Een schandaal, een el lendige, schandelijke geschiedenis in zijn huisdat ontbrak er nog aan. Zoo iets vliegt voort als een brandend vuur; het wordt opgesierd, vergroot. Plotseling schrok hij op. Daar was het rijtuig. Twee heeren er in, de dokter en zijn collega, 't Was te hopen dat de gansche zaak nu een dwaling, een hersenschim was. Hij ontving de heeren heel koel en ging zelf mee om de sterfkamer open te sluiten. Hij slaakte een kreet van verrassing. „Ruth!" De dokter fronste het voorhoofd. „Mijn heer U had uw woord gegeven ieder, wie het ook zij, den toegang tot deze kamer te weigeren „En dat heb ik gehouden!" viel hij uit. „De sleutel is niet uit mijn handen ge weest. Maar juist, de andere deur! Men kan in zulke oogenblikken niet aan alles denken „Ruthriep hij toen weer. „Ruth, kom tot uzelve!" Zij bewoog zich niet. De kamenier moest er bij geroepen worden, en eerst met haar hulp gelukte het de bezwijmde in een an dere kamer te brengen. Toen ging de dok ter, nadat hij eenige maatregelen genomen had, naar zijn collega terug. Het treurig onderzoek van het lijk begon op nieuw, en nu deelde de dokter aan den slotheer mee, dat men het gerecht waar schuwen en daaraan al het verdere moest overlaten. „De dood was niet natuurlijk," was de uitspraak. „De baron schuimbekte van toorn. „Wilt ge misschien niet het lijk van mijn vrouw naar het stadsziekenhuis laten brengen?" riep hij„wilt ge misschen de begrafenis verbieden „Niet ik," antwoordde de dokter rustig, „maar het gerecht, Mijnheer de baron. Daar tegen vermoogt ge niets!" Nu was Hans Adam weer alleen. Eerst na een paar uur was Ruth weer bijgeko men, maar ze kon niet opstaan, en zoo bleef de baron alleen tot den laten namid dag, toen zijne schoonzuster in de kamer kwam, bleek als een doode, met waggelende schreden, 'donker omrande oogen, en een gezichtje zoo vol vertwijfeling, dat hem het Yerwijt op de lippen bestierf. „Kleine Ruth," zei de baron, „wat voer je dwaze dingen uit? Waarom zei je me niet onder vier oogen, dat je in Cecilie's kamer wilde wezenDan waren we samen gegaan en dat onaangename was verme den!" Met moeite sloeg ze haar oogen op. „Hans, je hadt den dokter je woord gegeven Hij lachte zorgeloos. „Mijn woord gege ven, Ruth! wat wil dat zeggen? Ik ben toch, hoop ik, nog de baas in mijn eigen huis!" Ze liet het hoofd zinken. „Wij begrijpen elkaar niet, Hanseen gegeven woord moet toch heilig zijn!" „Dat is er naar! Hoeveel belooft men niet als de gelegenheid nijpt, of uit hoflijk- heid of uit vergissing om tiet heel snel weer te vergeten. Daartoe behoort ook dit geval." Ruth antwoordde niet. Eerst na lange pauze vraagde zij, moeilijk sprekend: Was Wolfram hier?" „Neen," zei hij terug. „Hoe kom je daar aan Ruth?" „Omdat hij me gisteren schreef en me op heden een bezoek aankondigde." „Goed; dan wijzen we hem af." van een huurder, Leon, welke huurder reeds een week afwezig was, een onaan gename reuk verspreidde. Politieagen ten gingen mee, forceerden de deur van het vertrek en zagen een koffer, die met een touw was dichtgebonden. De koffer werd opengemaakt en bleek het lijk te bevatten van een meisje van een jaar of twintig. Het lichaam was met bijtende kalk overgoten. „Leon," die de kamer bewoonde, is een Chinees, Leong Lee Lin. De ver moorde was al spoedig herkend, want het meisje was reeds sinds den 8en dezer vermist, en de familie had daarvan kennis gegeven aan de politie. Ook was het aan de Sigels bekend, dat Elsie een betrekking onderhield met den Chinees. Zij heeft zich met haar moeder veel moeite gegeven voor het zendingswerk onder de Chineezen in de New-Yorksche achterbuurten. Leon (of liever: Leong Lee) was kort voor de misdaad bij de Sigels aan huis ge komen en had daar schandaal gemaakt. Hij was dronken, en had aan het meisje en haar moeder verteld, te hebben ge droomd dat zij, Elsie, zou worden ge worgd. In het vertrek waar de koffer met zijn griezeligen inhoud stond, werd door de politie een nauwkeurig onderzoek ingesteld, dat leidde tot de ontdekking van Leon's correspondentie. En daaruit bleek, dat deze man er zijn werk van maakte, blanke meisjes te verleiden. In het geheel zijn 2000 brieven en te legrammen in beslag genomen. Het feit, dat deze brieven niet zijn meegenomen en vernietigd, wijst er naar de politie meent op, dat Leon in groote haast de vlucht genomen heeft. Drie Chineezen, die in het pension woonden, zijn in hechtenis gesteld. Bij het onderzoek bleek nog, dat een vrien din van het vermoorde meisje, die ver slaafd is geraakt aan het gebruik van cocaïne, in de Chineezen wijk samenleeft met een Chinees. De politie neemt aan, dat de voort vluchtige zich op weg bevindt naar Colon (Panama). Te Liverpool was in den laatsten tijd een steker aan den gang. Het waren meest vrouwen van losse zeden, die zijn slachtoffer werden. Vrijdagavond deed een man bij een jonge vrouw op haar kamer een poging om haar met een groot mes te treffen. Zij wist te ontsnappen en de man werd gevat. Ruth zag op. „Afwijzen," herhaalde ze verbaasd. „Waarom Hans!" „Omdat ik denk, dat op dezen dag ieder bezoek van een vreemde hinderlijk is. Maar zoo als je wilt, Ruth." Ze legde moede de gevouwen handen in den schoot. „Wolfram komt hier als mijn voogd, Hans. En bovendien,is hij wel een vreemde?" „Zooals je wilt Ruthl" zei de baron nog eens. Vreemd, ze verstonden elkaar van daag geheel niet. Iets later kwam Erich, wien de vreese- lijke tijding reeds onderweg bereikt had. Hij gaf erg aangedaan den vriend zijner jeugd de hand. „Wat is dat gauw gegaan, mijn arme Hans? Zoo erg gauw!" „Wij zijn nog altijd als verlamd," zei de baron. „Wij kijken sikaar aan en twij felen aan de werkelijkheid. Een weemoedig lachje kwam om Erichs lippen. „Zoo ging het kort geleden mij ook", zuchtte hij. „Zulke dagen zijn vreese- lijk!" Toen wendde hij zich tot het jonge meisje. „U ziet er slecht uit, Juffrouw Aszmann. Is u ziek?" Ruths lippen beefden zoo erg, dat ze nauwlijks kon spreken. „Misschien ben ik wel een weinig ziek, Mijnheer Wolfram, maar dat komt er niet op aan. Men heeft me zoo vreeselijk, zoo ongehoord belee- digd!" Een bloedgolf steeg eensklaps naar Erichs hoofd. „Beleedigd?" herhaalde hij. „Wie waagde dat?" „Dwaasheid! wierp Hans er tusschen. „Ik bid u, Mejuffrouw Aszmann, vertel me alles." Ruth beefde. „Het betreft juffrouw Mal ten", zei ze. „Zij maakt me uit voor gift- mengster; in 't bijzijn der doctoren wees ze me aan als moordenares van mijn zuster." „Wat?" En Wolfram zag van den een naar de andere. „Dat is toch niet mogelijk, Hans Adam ROMAN VAN Wordt vervolgd).

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1909 | | pagina 1