et Land van Hensden en Allena, de Langstraat en de Bommelerwaard. Eigen schuld. De Geldduivel. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. No. 2852, Zaterdag 20 Juni. 1909. FEUILLETON. Und van alten/ - voor Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00, franco per post zonder prijs verhooging. Afzonderlijke cummers 5 cent. Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel meer 7l/s ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag avond ingewacht. „'t Is mijn eigen schuld" dat zegt een mensch niet gemakkelijk. Waarom niet? Omdat er in ons is een macht, zeer heerschzuchtig van aard; haar naam is „eigenliefde". Verwar haar niet met een andere: „gevoel van eigenwaarde". Deze is kostelijk en men kan het slechts be treuren, dat ze al te zwak in menigeen leeft. Want door dat gevoel moest men zich altijd laten leiden, zoodat men zich te groot rekende om iets te doen, wat den tot hoog leven geroepen mensch onwaardig was. Dat gevoel van eigen- j w aarde is te schaars. Hooren wij niet j van velen de banale uitdrukking, als ze gewezen worden op iets, dat zij niet behooren te doen: „Wat kan het mij schelen? Wat gaat het jou aan? Ik ben toch mijn eigen baas?"... Zóó sprekende, komt menigeen er toe zijn jeugd, straks zijn góeden naam te vergooien, al houdt men wellicht voor het oog van de wereld nog zoo'n beetje zijn fatsoen op. Het gevoel van eigenwaarde dient te worden aangekweekt bij allen, vooral bij het jonge geslacht. Het echte eer gevoel te prikkelen, behoort tot de taak der opvoeding. Een beroep op het eergevoel van meisje of knaap werkt dikwijls meer uit dan menige lange les of breed- uitgesponnen strafprediking. Menige tuchtiging heeft het gemoed in opstand gebracht en de liefde doen verkoelen een beroep op het gevoel van eigen waarde heeft vaak een gunstige uit werking gehad. Waar alle gevoel van eigenwaarde ontbreekt, vindt ge nog, en soms heel sterk, eigenliefde. Zij is een geweldige macht in den mensch. Zij houdt hem een spiegel voor waarin hij zijn daden, zijn persoon geheel anders ziet dan de werkelijkheid het aangeeft. Zij redeneert zoo lang, dat men in het bedreven kwaad óf geen kwaad meer ziet, óf, indien men daarvan overtuigd is, zich zelf weet vrij te pleiten van alle schuld. De eigenliefde, welke ons van schuld wil vrijpleiten, maakt eigenlijk onge lukkig, want de schuld die hij wegjaagt, WÖRISHÖFFFR. (38. ,,'t Is werkelijk zoo, Mijnheer Wolfram!" riep Ruth, terwijl ze de gevouwen handen naar haar voogd ophief. „O, zeg me een goed woord, maar eerlijk, uit den grond van uw hart, houdt u me in staat tot zoo iets gruwelijks?" Plotseling greep hij haar gevouwen han- deD. „Ruth, wat een vraag! Hoe kan zoo'n gedachte bij u opkomen! En als de ge- heele wereld u voor schuldig hield, dan wist ik toch met volle zekerheid, dat er voor een slecht gevoel in uw hart geen plaats is, om van zulke gekkepraat niet eens te spreken." Ruth weende heete tranen. „Ik dank u, Mijnheer Wolfram," zuchtte ze. „O, ik dank u duizendmaal J" Erich wendde zich weer tot den slotheer. „Je hebt die persoon toch dadelijk de deur uitgezet, Hans? waar vind ik ze nu?" De baron haalde de schouders op. „Ze is nog hier, Erich. Zoo iets kan men toch niet overhaasten! Wat wil je van haar?" „Ik wil haar tot rekenschap roepen", was het op wat scherpen toon gegeven antwoord. „Je wenscht toch zeker niet dat zulk een beleediging ongewroken blijft?" Hans Adam lachte. „Overhaast je niet, Erich", zei hij uiterst bedaard. „Je meent het goed, dat weten we, Ruth en ik. Maar wees overtuigd dat de verdediging van mijn schoonzuster mij ook zwaar weegt, en dat ik niet toe zou laten haar ernstig leed aan te doen. Maar schandalen wil ik gaarne zoo veel mogelijk vermijden, dat zal je begrijpen!" Erich trok de schouders op. „Niet ten koste van Ruth, Hans!" komt toch altijd weer terug en houdt haar aanklacht vol, wót ook de eigen liefde moge beweren. Maar men is bang om schuld te erkennen, want, zoo zegt de eigenliefde, dan staat ge als een misdadiger met beschaamde kaken voor de menschen en roepen zij u na: „Hij heeft het gedaanBovendien, zoo redeneert de eigenliefde verder, is wat gij gedaan hebt, wel uw eigen schuld? Het ware beter als het niet was geschied, maar de menschen om u, de omstandigheden hebben het ten slotte veroorzaakt en dragen er toch geheel de schuld van. Gij hebt in uw zaken iets onder nomen, dat z^er slechte resultaten heeft opgeleverd. Gij zijt achteruitgegaan. Dat doet pijn, want als de inkomsten ver minderen, moet ook in uw leefwijze verandering worden gebracht en niets is zwaarder te dragen dan achteruit gang: in stoffelijk welvaren. Men wordt er boos bij, en de vraag rijst hoe mi n er toch toe gekomen is om die daad te bedrijven. Heeft niet die zoogenaamde vriend, met wien ge er over hebt gesproken, u door zijn taal opgewonden en als het ware er toe gedreven een som te wagen, die, en dat wist hij toch ook, boven uw draagkracht ging? Ge zijt dus het slacht offer van anderen het is niet uw eigen schuld. Een ongeluk overkwam u; ge zijt gevallen. Hoe het kwam? Ja, men had een of ander voorwerp op de trap of op den weg gelegdhet was wel een kleinigheid, maar ge zijt er toch over gestruikeld. Dat ge uw oogen hadt kunnen en moeten gebruiken, wordt eenvoudig voorbijgepraat met een„Maar wie denkt aan zooiets?" en het ongeluk wordt nu natuurlijk geweten aan den persoon, door wien dat voor werp daar is neergelegd. Uw eigen schuld is het volstrekt niet Zoo zou men tal van voorbeelden kunnen aanhalen uit ons aller leven, waar de eigenliefde ons er toe heeft gebracht het denkbeeld van schuld ge heel van ons af te werpen en die op anderen te doen rusten. Die eigenliefde maakt ons niet beter, als ze ons zóó leert doen Schuld moet erkend worden of h< eft de eigenliefde u al zoover gebracht, „Volstrekt niet, mijn waarde. Maar Me juffrouw Aszmann en ik zijn 't in alle opzichten zóó eens, dat je die opwinding wel kan sparen. Laat ons nu van wat an ders, dat dringend noodzakelijk is, spreken. Je bent zeker hier gekomen om je pupil mee te deelen, dat Leopold Aszmann's nalatenschap, dus haar erfenis, je door het gerecht is uitbetaald, niet waar?" 't Was, alsof een koude hand plotseling het gelaat van den landheer van Dornau had aangeraakt. Hij boog meer vormelijk dan vriendschappelijk het hoofd. „Zeker", zei hij, „dat was wel niet noodzakelijk, maar ik beschouwde het als een persoon lijke beleefdheid." „Natuurlijk, natuurlijk, mijn waarde. We kunnen dus over dat geld nu eenige noodzakelijke woorden spreken." Wolfram zond den slotheer een rustigen, ja kouden blik toe. „Er valt dunkt me niets te bespreken", antwoordde hij't geld is goed belegd en dat kan zoo blijven." „Over 't geheel misschien wel, ofschoon ik ook dat nauwelijks geloof. De kapitalen kunnen in plaats van een armzalige vier percent er vijftig opbrengen. Doch daarvan later. Een betrekkelijk kleine som moet evenwel dadelijk los gemaakt worden „Ik begrijp je niet, Hinsl" „Dan zal ik duidelijk spreken. Mijn schoonzuster heeft mij 't gebruik van haar geheele vermogen, 't gebruik in mijn per soonlijk belang uitdrukkelijk opgedragen. Is 't niet zoo, Ruth?" 't Jonge meisje weende nog altijd. „Ja, Hans, neem alles. Ik geef 't u met blijd schap." „Zie je, Erich." De landheer haalde de schouders op. „Als Mejuffrouw Aszmann mondig gewor den is. kan ze zelf beschikkingen maken, maar vroeger niet. Dat zal je toch wel weten, denk ik." De baron werd bleek. „Natuurlijk weet ik dat. Maar met den justitieraad Gebhardt zal ik 't wel klaar maken: ik was al bij hem en heb hem half en half overgehaald. dat ge tot het denkbeeld kwaamt in het geheel geen verkeerde dingen uit uzelven te kunnen doen? Heeft zij u in eigen oog al gemaakt tot een on feilbare? Gevoelt ge' zelf niet, hoe be lachelijk dit is? Is uw dierbaar zóó ydel, dat ge zoo iets denken kunt? Of meent ge, dat allen die om u zijn, vriend en vijand, de lager en de hoo- ger geplaatsten op de maatschappelijke ladder, het van u zullen gelooven, hoe wel de eigenliefde u dat influistert? Dwalen is menschelijk; er is geen schande in om dat te erkennen. Al die eigen voortreffelijkheid, die de schuld van zich werpt, is een wassen neus, waarmede men ten slotte niemand, ook niet zichzelven, bedriegen kan. Want sch^rpzinnigen zullen, trotsch al wat uw (igenliefde bazelt, met helder oog de zaak overzien en zeggenhet is wèl zijn schuld. Daarom kort en goed erken eigen schuld. Lafheid is het, haar van z;ch te stootenal die eigenliefde maakt u waarlijk niet groot. Wie schuld erkent is een eerlijk mensch. Laat de kinderachtige, de kleingees tige, u daarom een wijle met den nek aanzien of glimlachend u eraan herin neren deze veroordeelt er zichzelf mede; zijn hooghartigheid is niets an ders dan een middel, waarmede hij zijn eigen fouten wil bedekken. Niemand komt er zonder struikeling niemand. Noch gij, noch de mensch, die naast u staat. De kleur der schaamte, die de erkenning van eigen schuld doet opkomen, is misschien een oogenblik onaangenaam, maar ze is heilzaam te vens. Daarom de deur gewezen aan dwaze eigenliefde en met helder oog de waar heid gehuldigd Bluiteiiland. Er moet in Albanië in den laatsten tijd danig gevochten zijn, maar het rechte kan men er niet van te weten komen. Wat er van uitgelekt is, steunt op particuliere berichten en van amb telijke zijde wordt of het zwijgen be waard of over de zaak heengepraat. Uit nagekomen berichten blijkt nu, dat er een dag of veertien geleden in het ge bied van Malissia hevig geschutvuur is gehoord en gedurende tamelijk langen 't Komt dus alleen op jou aan, Erich en ik zou denken, dat je je ouden vriend wel wilt helpen. Zesduizend daalders moet ik hebben, zeg ik je dat moet, het koste wat het wil!" Erich bleef heel bedaard, 't Is nu de tijd niet om dergelijke zaken te bespreken," zei hij. Waarheen gaat juffrouw Malten, als ze je huis verlaat, Hans?" „Dat weet ik niet. Zeg me liever of je inwilligt zes duizend daalders dadelijk los te maken, Erich! er hangt van de beant woording dier vraag veel meer af, dan je denken kunt." Erich gaf zijn pupil tot afscheid de hand. „Adieu, juffrouw Aszmannwees verzekerd dat ik niets zal nalaten wat nu of later in uw belang is. Juffrouw Malten zal ver antwoording moeten geven." Toen wendde hij zich tot den slotheer. „Adieu, Hans!" „En je antwoord, Erich?" „Dat heb je allang. Ook ten gunste van een vriend mag ik niet tegen mijn geweten handelen." „Och, zouden je bedoelingen werkelijk zoo onbaatzuchtig zijn, mijn beste Erich?" „Adieu, Hans! Ik ben te allen tijde en op elke plaats bereid je te woord te staan, vergeet dat niet." Na een koelen groet ging Wolfram weg, hoewel de baron hem terug wilde houden. „Je had me wel kunnen helpen, Ruth," zei deze op bijna klageuden toon. „Ik moet die zesduizend daalders noodzakelijk heb ben." „Hans en daaraan denk je heden?" Hij stond op 't punt uit te varen, maar bedacht zich nog te rechter tijd. „Hield daar niet een rijtuig stil Ruth?" „Denkelijk dat van Wolfram." „Neen, hij kwam te paard." Hans Adam luisterde. „Zware voetstappen op de trap," fluisterde hij. Ruth hield de handen gevouwen. „Als men mij gevangen nemen wil, Hans, moet ik dan bepaald meegaan?" „Neen, neen!" antwoordde hy. „Gaheen tijd. In die streek moeten tientallen van buizen tegen den grond geschoten zijn. Djavid pasja, de bevelhebber van het Turksche operatie-leger in Albanië, werd door de oproerige Albaneezen aan gevallen en aan beide zijden moeten ernstige verliezen geleden zijn. Nauw keurige opgaven daaromtrent ontbreken echter, ook doordat de Albaneezen vele dooden en gewonden op hun terugtocht met zich voerden. Na afloop van de gevechten in het gebied van Malissia, waarbij Djavid pasja aan 't langste eind zou hebben getrokken, heeft de Turk sche opperbevelhebber zich naar Dja- kova begeven. Maar, als de Daily Tele graph goed is ingelicht, dan zou 't Djavid pasja in Djakova niet goed ver gaan zijn. Dit blad verneemt, dat te Weenen telegrammen zijn ontvangen uit Uskub, melding makend van een nederlaag van generaal Djavid pasja met drie regi menten infanterie bij Djakova in Al banië. De Turken zouden 14 officieren verloren hebben, terwijl 350 man ge dood of gewond zouden zijn. De Alba- neesche opstandelingen tellen 14,000. De Albaneezen hebben, volgens een bericht uit WeeneD, aan de Porte ge seind dat zij de wapens niet zullen neerleggen vóór hun volkomen zelfbe stuur en vrijlating van alle gevangenen is toegezegd. Uit Monastir wordennieuwe troepen naar Ipek gezonden. Er moeten ook onlusten dreigen aan de Servische grens, waarheen pas Ser vische benden op weg zijn gegaan, daar de heffing der militaire belastingen op verzet bij de landelijke bevolking stuit. Op bevel van den minister van oorlog aan het persbureau is het aan de dag bladen verboden, inlichtingen openbaar te maken betreffende bewegingen van leger en vloot en bestellingen van leger- behoeften. Dinsdag zijn uit Konstantinopel 27 treinen met troepen naar Saloniki ver trokken. Bij keizerlijke iradee zijn 16 dood vonnissen van den krijgsraad te Kon- stantinopel bekrachtigd. De terechtstel lingen zullen in de eerstvolgende dagen voltrokken worden. Uit Madrid komt het bericht van een afschuwelijke tragedie van familie haat, die zich heeft afgespeeld in het dorp Entrena. Daar heerschte tusschen twee gezinnen sedert vijftig jaren een diep gewortelde twist. Drie geslachten lang was deze haat levendig gebleven Ruth, ga naar je kamer en kom in't geheel niet te voorschijn, hoor je?" Ze ging zonder hem aan te zien, met de doodskou in de aderen. Nu wilde men Ci- cilies lijk weghalen, ze wist het. Door de halfgesloten deuren drongen schrikgeluiden in haar oor. Hans Adam ontving in de gang verschei den heeren, die hem in zijn werkkamer volgden. Weer werden de zware stappen hoorbaar. Eenige gefluisterde woorden gingen van mond tot mond, men bracht lichten en opende en sloot verscheidene deuren. Tèn laatste droegen vier mannen een zwaren last, langzaam, voorzichtig; de dienst meisjes kermden, een vrouwestem klonk luidde als in onstilbare smart. Dat was Adèle; Ruth hoorde het en rilde. Haar doodsvijandin. Nu droeg men de arme Cecilie naar buiten. Ruwe handen hadden haarlichaam aange raakt. Ruth meende dat ze steryen zou van bittere bittere smart. In haar zak had ze het blad papier met de weinige woorden van de hand der doode dat wilde ze Erich Wolfram toevertrou wen. Altijd als het gold zich aan iemand geheel en onverdeeld toe te vertrouwen, had ze aan hem gedacht. De mannen waren nu tot aan de huisdeur gekomen en de gerechtspersonen gingen heen. Er volgde dus geen gevangenneming. Ruth haalde weer adem. 't Ergste bleef haar ten minste bespaard. Ze luisterde. Of de baron bij haar zou komen Na een kwartier kwam een dienstmeisje en bracht haar eenige regels van Hans' hand. „Ga slapen, Ruth, schreef hij, zoek je kracht te herstellen. Ik ben borg ge bleven voor al mijn huisgenooten nie mand van ons mag zich uit het slot ver wijderen, daardoor is er geen voorloopige inhechtenisneming geschied. Ga slapen Ruth, ik zorg voor alles." De hand met dit schrijven zonk moede loos neer. Ruth beefde. Ja, slapen, slapen Wie dat kon! en steeds wakkerden nieuwe vijandelijk heden de hartstochten aan. Onlangs overvielen de vijf zoons van een der beide huizen de 18-jarige doch ter van het andere; zij vergrepen zich op schandelijke wijze aan het hulpelooze meisje en mishandelden haar zwaar, zoodat de ongelukkige eenige dagen later bezweek. De moeder van het slacht offer van den blinden haat werd van ontzetting waanzinnig. Dezer dagen had voor de rechtbank der naburige stad Lagrono het proces tegen de vijf misdadige broeders plaats. Toen de vader van het meisje zijn ge tuigenverklaring had afgelegd, kreeg de door smart uitgeputte man een hersen- beroerte. Hij stierf slechts eenige oogen- biikken later met de woorden„Godlof, ik heb toch nog kuunen zeggen wat ik op het hart heb nu heb ik rust!" Na dit tooneel moest de verhandeling worden verdaagd, want liet publiek had anders zeker de beklaagden vaneen ge reten. New York lijdt nog altijd onder de goweldige hitte. De correspondent van de Daily Chro nicle seinde Dinsdagavond, dat de hitte in de laatste dertig uren ondraaglijk was geweest. Er is in langer dan een week geen regen gevallen en de ther mometer wijst 95 graden Fahrenheit in de schaduw aan. Er zijn Dinsdag acht menschen tengevolge van de warm te bezweken. In de wijken van de groote huur kazernes heeft Maandag meer dan de helft van de bevolking op stoepen, balkons, daken of in de parken den nacht doorgebracht. In de parken hield een buitengewone politie-wacht toezicht. Ook langs het water was veel volk ver- frissching gaan zoeken. De Daily News publiceert eenige bij zonderheden over Vera Figner, van de hand van mevrouw Krapotkin. Vera Figner is 23 jaren opgesloten geweest in de Schlüsselburg-gevangenis. Zij werd geboren in 1852, als kind van adellijke ouders. Zij^werd een ijverig aanhang ster van de vrijheidsbeweging en heeft haar strijden voor de volksvrijheid met vreeselijke kerkerstraf moeten boeten. In 1882 werd zij verraden door een ze keren Degaef. De aanvankelijk over haar uitgesproken doodstraf werd ver anderd in levenslangen dwangarbeid, doch ze werd in 1905, bij de uitvaar diging van het amnestie-manifest ter gelegenheid van de geboorte van een Ze wees alles af toen de huishoudster haar eenige verfrisschingen wilde opdrin gen, sloot deuren en vensters en trok de dekens over 't hoofd. „Slapen, slapenTen minste niets zien of hooren. Eenige uren later kwam de baron van een parforce-rit uit de stad terug. Aan de huisdeur zond hij den bediende weg en ging de trap op, om zich naar zijn slaapkamer te begeven, toen uit de open staande deur van de kleine salon hem een zwak licht tegenblonk. Hij bleef staan en zag in 't tegenwoordig niet gebruikte vertrek. Tegen de middelste tafel leunde Adèle. Ze scheen op hem te wachten. Een boos, hard lachje plooide zich om de mondhoeken van den baronhij scheen te aarzelen en heen te willen gaanmaar toen opende hij de deur geheeL en trad, die achter zich in 't slot trekkend, binnen „Juffrouw Malten, hebt u na den ver- moeienden dag nog geen rust gezocht?" De gezelschapsjuffer scheen wel een an dere aanspraak verwacht te hebben. Haar gezicht werd donker rood. Ze droeg een zwart kleedhet eenige lichte dat aan haar was, was het medaillon, dat op haar kanten plooisel blonk. „Mijnheer," zei ze met bevende stem, „mag ik een kort onderhoud verzoeken?" Hans Adam bleef naast haar staan zonder voor zich zelf of haar een stoel bij te schui ven. „Zeker, Juffrouw 1" Adèle beefde zoo sterk, dat ze haar hand op 't tafelblad moest steunen. „Wat Rébt u in betrekking tot mij besloten, Mijnheer In uw huis kan ik moeilijk langer blijven." „Tenminste nog eenige dagen," ant woordde hij. „Ik zond een telegram aan een tante van mijn overleden vrouw, waar door die morgen zeker zal komen. Daarmee zijn de noodzakelijke vormen in acht ge nomen. ROMAN VAN Wordt vervolgd).

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1909 | | pagina 1