et Land van Heusden en Aitena, de Langstraat en de Boinmelerwaard.
Ons levensgenot,
De Geldduivel.
Uitgever: L. JL VEERMAN, Heusden.
No. 2858. Zaterdag 17 Juli.
FEUILLETON.
1909.
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f l.OO,
franco per post zender prijs verhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 77j ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
avond ingewacht.
In de Jaatste aflevering van de Revue
des Deux Mondes komt eene historisch-
economische studie voor van den burg
graaf Georges d'Avenel, die van veel
menschenkennis en een rijke gedachten-
wereld getuigt.
d'Avenel tracht te bewijzen dat in
den loop der laatste eeuwen de onge
lijkheid in bezit tusschea de rijken en
de groote massa grooter is geworden,
maar dat de ongelijkheid in het genot,
dat bezit verschaffen kan, kleiner is
geworden. Er is, om zoo te zeggen,
tegenwoordig lang niet zooveel aardig
heid meer aan om rijk te zijn als
vroeger.
De rijke schijnt dubbel zoo rijk als
vroeger, omdat zijn inkomen veel grooter
is, en het leven voor hem veel goed-
kooper is geworden; maar die lagere
kostprijs van zijn leven beteekent voor
hem weinig, verschaft hem geen positief
genoegen, bevrijdt hem enkel voor een
deel van zijne lasten. En het aanwassen
van zijn vermogen beteekent voor hem
ook niet veel, omdat hij van de meer
dere inkomsten in het geheel niets
noodig heeft, en hij, om er eene be
stemming aan te geven, nieuwe behoef
ten, nieuwe uitgaven schept, hoe langer
hoe nutteloozer, voor de schatrijken
zelfs heelemaal kunstmatig. Men kan
zeggen, dat in velerlei opzicht de vioe>-
gere „weelde" van den rijke een „be
hoefte" was, en dat de nieuwe „be
hoeften" van het volk „weelde" zijn.
Het klinken van de ongelijkheid
bestaat dus, volgens den schrijver,
hierindat het volk meer echte wel
vaart heeft verworven, meer niittige
weelde dan de rijken. De rijkdom
verschaft minder werkelijke genietingen
boven de middelmaat, die hem van zijn
oude privileges heeft beroofd. De groote
hoop kan zich voortaan die genietingen
verschaffen voor weinig geld, voor zoo
weinig geld als een gemiddeld mensch
gemakkelijk met zijn arbeid kan ver
dienen. En het vermogen is, om nog
genietingen te verschaffen, teruggedron
gen tot het terrein van het kunstmatige.
De vettige houten map, waar de
minvermogenden in vroeger eeuwen uit
aten, had meer van de trog voor het
veevoeder dan van de zilveren en tinnen
borden der hoogere klassen. Maar de
goedkoope steenen borden, die thans
de burgerman op tafel heeft, verschillen
niet veel, noch in uitzicht, noch in
zindelijkheid, van de duurste porcelei-
nen borden.
Tusschen een man, die beschikken
kon over een eigen boodschapper en
een man, die geen inkomen had dat
hem veroorloofde ooit met een bloed
verwant te correspondeeren, lag een
afgrond.
Het verschil tusschen de telefoon,
waarvan de gegoede zich kan bedienen,
en de gelegenheid om voor vijf cent
een brief te versturen, die ieder man
van het volk tegenwoordig ten dienste
staat, is slechts gradueel.
Een reis in de derde klas of een
rois in een slaapwagen, daartusschen
bestaat geen verschil dat vergelijkbaar
is bij het verschil tusschen een reis
in een postkoets en een reis te voet.
Ook de uitvindingen worden steeds
wonderbaarlijker, terwijl haar invloed
geringer wordt.
De uitvinding van de taal was een
belangrijker stap dan die van het schrift;
het schrift belangrijker dan de papyrus
de papyrus belangrijker dan perkament
of ons papier. Yan het papier op het
gedrukte boek, dan op de krant, ver
volgens op de rotatiepers, beleven wij
een reeks van uitvindingen, waarvan
de beteekenis voor de uitdrukkingen
ter verbreiding der gedachte bij eiken
volgenden stam niet in verhouding staat
tot de genialiteit, die noodig is geweest
om den eersten stap af te leggen.
En het voordeel, dat de rijken van
de nieuwste uitvindingen hebben, wordt
daarbij hoe langer hoe kleiner. Wat
zij den rijken geven is niets in verge
lijking met hetgeen zij den rijken out
nemen het voorrecht alleen te genieten
van datgene, waarvan de gemeone man
voortaan geniet. Een voor een zien de
rijken zich hunne voorrechten ontsnap
pen en het volk verovert zeen de
begeerte van het volk ontwaakt even
snel als zijn buit zich vermeerdert
De schatrijken kunnen zich geen „ge
makken", zelfs geen „schoonheden"
meer koopen voor hunne reusachtige
inkomens. Zij moeten hun toevlucht
nemen tot rariteiten.
S. WëRlSRüFFFR.
(40.
Het jonge meisje was opgestaan en sloot
haar schrijfmap. „Maar de vroegere dag
vaarding bracht toch een gerechtsbode,
waarom nu een politiedienaar?"
Een fkuze volgde op deze woorden. Hans
Adam vond den moed niet, de schrikkelijke
waarheid te bekennen; ook de beambte
zweeg diep aangedaan. Dit meisje met
haar madonna-gezichtje zou een moorde
naarster zijn?
Mocht God hem vergeven, die dat be
weerd had!
Ruth drukte de hand op haar kloppend
hart. „Ik wordt dus gearresteerd," zei ze,
op onnatuurlijk rustigen toon. „Is het
niet zoo?"
„Helaas ja, Mejuffrouw. Wees zoo goed
me te volgen."
„God in den hemel," zuchtte tante Anna,
„dat overleef ik niet. Het kind mijner zuster
in de gevangenis!"
„Ruth", zei op gedrukten toon de baron,
„Ruth, blijf dapper, mijn arm meisje. Ik
ga natuurlijk dadelijk naar den procureur-
generaal."
„Kan je bij me blijven, Hans?"
De baron wendde zich tot den beambte.
„U hoort het," zei hij met een handbe
weging naar zijn zuster. „Mejuffrouw Asz-
mann wenscht haar natuurlijken bescher
mer bij zich te hebben."
Een hoofdschudden antwoordde hem.
„Ik mag het niet toestaan, Mijnheer. Ik
bid u, laat ons daarover zwijgen."
Ruth greep naar haar hoofd. „Ja, ja," zei
ze, „wij willen 't kort maken. Kunt umij
tien minuten toestaan om my tekleeden?"
De man zag van den een naar den ander.
„Als ik maar zeker weet dat Mejuffrouw
niet ondertusschen ik meen
Ruth opende een deur en wees naar de
gang. „Dat is mijn kamer, goede man.
Blijf hier staan, dan kunt u me bewaken.
Een andere uitgang is er niet."
De politie-dienaar boog zich. „Heel goed,
zei hij, ik wacht."
Ruth strekte beide armen naar de oude
dame. „Tante," bad ze, „wil u me een
beetje helpen?"
De grijze vrouw omarmde snikkend het
kind van haar overleden zuster. „Wat beef
je, Ruth, ben je ziek? Ach mijnheer, dat is
toch gruwelijk!"
„Kom, tante, kom; wat kan die man
daaraan doen?"
Ze trok de weenende vrouw mee, en
sloot zich toen in haar kamer op. Men
zag, dat ze met moeite kon blijven staan.
„Tante!"
„Nu, mijn lieveling? Ach God, wat ben
je bleek!"
„Tante, wil u me een grooten, gewich-
tigen dienst bewijzen? Wil u het zijn, die
voor mijn bevrijding het eerste offer brengt
De oude vrouw sloeg haar bevende han
den in een.
„Groote God, Ruth, vraag je dat nog?"
Het jonge meisje ging met onzekere
schreden naar een secretaire, opende een
geheime lade en haalde er een verzegelden
brief uit.
„Tante, wil u dadelijk als ik weg ben
laten inspannen, en naar Dornau rijden?
Mijnheer Wolfram moet dezen brief zoo
gauw mogelijk hebben."
De oude vrouw knikte voortdurend. „Ze
ker wil ik het doen, mijn arm kind. Ze
ker! Wat staat er in den brief? Dingen,
die met je gevangenneming in verband
staan?"
„Natuurlijk tante. Dat alles hoort u later
wel. Maar beloof me nu, dat u zelf naar
Dornau zult rijden, persoonlijk."
„Ja,ja!"
Gelukkiger dan vroeger zijn wij dan
ook niet en toch heeft men daaraan
gelooft en blijft men dat doen
Veronderstel eens dat een romanschrij
ver aldus d'Averel tegen het
einde van de regeering van Lodewijk
XVI aan het kortgehouden en neer
knielende volk van het oude régime
ontsluierd had, in een verhaal, wat in
de komende eeuw voor dat volk zou
zijn weggelegd, aan welvaart en aan
waardigheid, en dat die romanschrij
ver in datzelfde boek had aangetoond
hoe de menschen van dit gezegende
tijdvak niet gelukkiger zouden zijn
men had dan ongetwijfeld de proeven
van zijne verbeelding voor droomen ge
houden, en zijne gevolgtrekkingen voor
uitingen van een dwaas pessimisme.
En toch uit wat gistereu gebeurd
is, kunnen wij voorspellen wat morgen
zal plaats vinden. Men zal onze klee-
derdacht veranderen, maar ons gelaat
met. Men zal den toestand van de
meerderheid der menschen nog tien
maal meer verbeteren dan men gedaan
heeftonze zonen zullen daardoor niet
meer voldaan zijn dan onze tijdgenoo-
ten. Men kan ons alles beloven, men
kan alle gedane belofteu in vervulling
brengen, wij kunnen alles verwachten
behalve h>t geluk. Als de ouden waar
heid spraken toen zij zeiden dat ieder
zijn geluk binnen in zich draagt, dan
is niemand bij machte het weer naar
binnen te brengen bij iemand die het
uitgeworpen heeft.
De goede feeën, die aan de wieg van
de 19e eeuw hebben gestaan, hebben
haar het kostelijkste goed toegedacht.
Maar de booze fee, die altijd vergeten
wordt op het doopmaal, en die zich
daarover wreekt, heeft tot de wereld
gezegd Dit alles zult gij hebben, maar
gij zult er niet van weten te genieten
Tenzij zouden wij hieraan willen
toevoegen tenzij men inderdaad den
beproefden raad der ouden volgt, en
niet steeds het geluk zoekt in materieele
dingen, die buiten ons zijn, maar in
eene geestelijke tevredenheid in ons.
gliiitenland.
Woensdag werd uit Teheran gemeld
Sinds hedenmorgen bevindt de stad
zich in de macht der nationalisten. De
„En u geeft den brief zelf aan Wolfram
in handen. Geen derde persoon mag daarin
betrokken worden, of in uw plaats hande
len. Als Wolfram niet thuis is, wacht u,
tot hij komt."
„Ik wil alles doen, wat je verlaDgt Ruth."
„Dat wist ik. Maar wacht. Ik moet nog
om iets denken!"
En met een donkeren blos voegde het
jonge meisje erbij„Hans Adam mag van
't bestaan van dezen brief niets weten."
„Ik zal hem geen woord ervan vertellen.
Maar waarvoor zoo geheimzinnig, Ruth?"
„Omdat ik me liever aan Wolfram toe
vertrouw hij is bezonnener en denkt rusti
ger dan Hans."
Ze had zich gedurende deze haastig ge
sproken woorden gekleed en nam hoed en
mantel om zich naar den wachtenden po
litieagent te begeven. Tante Anna weende,
alsof haar hart moest breken. „Ik overleef
het niet!" snikte zij almaar. „O God, ik
overleef het niet!"
Ruth kuste haar betraand gezicht. „Zorg
voor mijn bloemen, Tante! God is met hem
die als ik schuldeloos lijdt."
Ze opende de deur en gaf haar zwager
de hand. „Vaarwel, Hans, ik hoop u spoedig
weer te zien."
„Ik gaf reeds bevel om mijn paard te
zadelen, Ruth! natuurlijk zal mijn borg
stelling voldoende zijn om je dadelijke in
vrijheidstelling te bewerken."
Ruth lachte treurig. Hij was en bleef
dezelfde; zijn hoopvolle verwachtingen ver
lieten hem niet.
Het rijtuig reed weg. Beide raampjes
waren dicht gesloten, en bijna geen mensch
te ontdekken. Ruth leunde net hoofd tus
schen de kussens. Het was haar, alsof zij
de langbehouden zelf beheersching door dien
laatsten slag eindelijk zou verliezen.
Gevangen, met misdadigers en verwor
pelingen opgesloten, van alle vrijheid be
roofd, kon ze die ontzettende gedachten wer
kelijk verdragen?
Een galoppeerend paard achterhaalde het
Sipadar met ongeveer 400 man mar
cheerde binnen door de onbew.iakte
noordwestpoort; en na gevechten hier-
en-daar trok hij tot voor het Engel-
sche gezantschapsgebouw en het voor
malige parlementsgebouw. Dat laatste
werd door hem bezet; hij vestigde er
zijn hoofdkwartier en liet alle stads
poorten sluiten.
De (Perzische) kozakken hebben hun
kazerne, hun exercitie! errein en hun
kanonnenpark gebarrikadeerdin de
voornaamste straten, die daarheen toe
gang geven, hebben zij, achter zand
zakken, kanonnen en machinegeweren
opgesteld. De Sjah heeft op de heuve
len ten noorden van Teheran kanon
nen laten opstellen; hij wil de stad
laten bombardeeren. Alle gezanten
hebben daartegen verzet aangeteekend
zij stelden den Sjah aansprakelijk voor
het leven van de Europeanen en hun
eigendommen.
De correspondent van de Lokal-An-
zeiger seinde Woensdagavond 7 uur:
Om acht uur vanochtend werd een
vreeselijk straatgevecht geleverd, dat
al de vorige gevechten overtrof. Onop
houdelijk werd met alle beschikbare
kanonnen gevuurd. De opstandelingen
vallen van alle kanten de kozakken-
kazerne aan. In deze bevinden zich be
halve de kozakken alle gendarmen, po-
litie-agenten en eenige honderden goed
gewapende mannen van den Sjah. Uit
het langzame oprukken van de vurende
kanonnen maak ik op, dat de aanval
lende rebellen teruggedreven worden.
De toestand is onbeschrijfelijk ernstig.
Om 9 uur bereikte het vreeselijke
straatgevecht, naar mijn indruk, zijn
hoogtepunt. De kanonnen vuren in de
onmiddellijke nabijheid van ons huis;
het is snelvuur, zoodat alles in het
rond van den ontzaglijken luchtdruk
davert. De verwoestingen moeten ont
zaglijk zijn. Men hoort duidelijke luide
bevelen, daartusschen schreeuwen en
waarschuwend geroep. De opstandelin
gen bieden hardnekkig verzet. Van
Saltanetabad rukken met geforceerde
marschen kanonnen en troepen tegen
Teheran op en beginnen het parle
mentsgebouw te beschieten. Iedereen
zoekt een goed heenkomen. Op de
plaats van het gevecht houden de ko
zakken wakker stand.
Later op den avond seinde dezelfde
berichtgever: De straatgevechten in de
Europeesche wijk hebben tegen den
middag zulk een omvang aangenomen,
dat het beslissende oogenblik op han
den schijnt. De Perzische soldaten be
ginnen huizen van Armeniërs te plun
deren. Luid klinkt het gerammel door
de straten, waarin haast geen mensch
te zien is. Het grauw valt zelfs huizen
van Europeanen aan en haalt ze leeg,
hoewel er Europeesche vlaggen op de
gebouwen staan. De ruwe horde luistert
naar niets en trekt plunderend van
huis tot huis. Wij barricadeeren den
toegang van ons huis, zoo goed als het
;aat, en wachten met de wapenen in
de hand op hetgeen er komen zal. Met
een krachtige waarschuwing, dat hier
Europeanen wonen, redden wij voor
dezen keer onze have. Voor onze oogen
plunderde men de omliggende gebou
wen uit, onverschillig aan welke lands
lieden zij behoorden. Kozakken jagen
de plunderaars op de vlucht, onophou
delijk suizen de kogels over ons hoofd,
zelfs granaten en granaatkartetsen vlie
gen dicht langs ons.
Wij vragen ons onwillekeurig af:
wanneer zal dat ophouden?
Verscheidene duizenden Bachtiaren
moeten met geforceerde marschen uit
Koem den Sipardar te hulp snellen.
Hier zijn levensmiddelen nog maar
moeielijk t© krijgen, geen mensch be
halve de strijders waagt zich meer op
straat. Met een Duiteche vlag en onder
voortdurend geroep begeef ik mij naar
het Engelsche telegraafkantoor. Ook
daar heeft men al barrikaden opgewor
pen. Eenige kogels zijn reeds door de
ruiteD gevlogen, de ambtenaren zijn
sedert gisteren ingesloten en onvoldoende
van leeftocht voorzien. Alle Europeanen
hier verkeeren metterdaad in ernstig
gevaar. Men verwacht nieuwe verschrik
kelijke gevechten.
Alle schepen van de vloot in de
Kaspische Zee zijn Woensdagochtend
naar Perzische wateren vertrokken.
Het Russisch Telegraafagentschap
meldde Donderdag: Op bevel van den
Sjah is hedenmorgen 7 uur het vuur
op de stad geopend. Het door middel
van den Russischen zaakgelastigde en
den Engelschen gezant overgebrachte
verzoek der buitenlandsche vertegen
woordigers, om den Sjah tot het sluiten
van een wapenstilstand te bewegen, is
door dezen afgeslagen.
In de stad is den geheelen dag ge
vochten. Het vuur werd hoofdzakelijk
op het gebouw van de kozakkenbrigade
vereenigd. De infanterie van den Sjah
werd bij het parlementsgebouw met
Dommen ontvangen, waardoor ze uit
elkaar stoof. De verbinding tusschen
rijtuig. Hans Adam groette met een over
moedige handbeweging en gelijk een droom
vloog zijn paard voort. Ruth voelde, dat
haar hart sneller sloeg, dat haar gedachten
weldadig werden afgeleid.
Hans zou nu van den eenen ambtenaar
naar den anderen gaan en overal waar hij
kwam trachten het onmogelijke te berei
ken. Dat deed hij altijd en geen misluk
king ontmoedigde hem, geen nog zoo harde
les hielp.
Arme Hans, hoe zou eenmaal het
eind zijn?
En de natuurlijke gedachtengang voerde
haar naar de nalatenschap van havr
oom. Hans mocht die groote som in
handen hebben en verkwisten, het hin
derde haar niet. Zij had altijd gedacht,
hoe heerlijk 't zou zijn hem veel geld
te verschaffen; daaraan zou niets veran
derd worden.
Een scherpe ruk en de paarden stonden
stil. Ruth schrok. Was het de gevangenis?
Maar neen, 't was het gerechtsgebouw;
men wilde de gevangene eerst voor den
rechter van instructie brengen. Men ging
een trap op, door lange gangen en kwam
eindelijk in de kamer van den rechter
van instructie. Men verzocht de jonge dame
plaats te nemen, eenige formaliteiten wer
den vervuld, en toen kreeg de aan de deur
staande dienaar een wenk.
„Breng den getuige."
Ruth luisterde. Den getuige? Wie was
dat? Misschien de doctor?
Een oogenblik vlogen haar gedachten
naar Dornau. „Ware Wolfram hier!" Maar
dat was geheel onmogelijk.
De volgende minuut bracht de oplossing,
't Was de handelsraad Lissauer, die binnen
kwam.
Stom van verbazing zag Ruth in 't beven
de gezicht van den geldman. Deze? Deze
een getuige in haar zaak?
Ze begreep het niet.
De handelsraad boog zich tamelijk koel.
„Mag ik vragen," begon hij, „door welk
ceval mijn naam betrokken wordt in die
onzuivere zaken op Moldt?"
De rechter nam uit de voor hem liggende
oapieren een blad. „Dat zult u dadelijk
iooren, Mijnheer. Is dit uw handschrift?"
„Wat?"
„Overtuig u door 't goed te bezien."
Lissauer strekte de hand uit, maar de
rechter trok dadelijk het blad terug. „Mag
ik u verzoeken!" zei hij op vasten toon.
De handelsraad haalde de schouders op.
„Ik ben bijziende," zei hij, „maar dat dit
een brief van mij is, meen ik toch te be
merken. Aan wie is dit schrijven gericht?"
„Aan de aangeklaagde, Mejuffrouw Asz-
mann. Zal ik u den inhoud meedeelen?"
Lissauer verschrok. Slechts één enkele
brief was door hem aan die jonge dame
gericht, maar hem dien te hooren voorlezen
door een derde, dat was hem te veel.
„Mijnheer de rechter," vroeg hij, „in hoe
ver staat mijn schrijven aan Mejuffrouw
Aszmann in betrekking tot de op Moldt
begane misdaad?"
„Slechts indirect," was 't antwoord. „Deze
brief zelf is zonder beteekenis; het betreft
veel meer het antwoord, dat u van de aan
geklaagde ontvingt, en dat misschien ge-
wensehte ophelderingen geeft. Hebt ge dat
nog in uw bezit?"
„Neen!" antwoordde de handelsraad.
„Hebt u bij dat antwoord bedacht dat
het misschien wel eens door een eed beves
tigd zal moeten worden?"
„Volkomen, Mijnheer de rechter!"
„Goed. U weet echter nog ongetwijfeld
wat het inhield?"
„Dat zeker!"
„Wilt u het voorloopig meedeelen?"
„Zeer gaarne. Staat u echter toe, dat ik,
voor u mijn antwoord te geven, aan de
aangeklaagde Hts vraag?"
„Behoort dat tot de zaak?"
„Natuurlijk! Ik zou willen weten op
welke manier een aan haar gerichte brief
in handen van 't gerecht is gekomen?"
ROMAN VAN
Wordt vervolgd).