Hel Land van Hensden en Allena, de Langstraat en de Boinmelerwaard.
Iet Blonde Hieltje
Zelfkennis-
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
No. 2873. Tï oensdag 8 Sept. 1900.
FEUILLETON.
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f l.OO,
franco per post zender prijs verhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 77s ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
avond ingewacht.
Als een gevolg van de voort
durende uitbreiding van het abonne
mentental en het daarmede gepaard
gaan van de ontvangst van meerdere
advertentiën, hebben wij besloten
daarvan ook onze abonné's te doen
profiteeren en zullen, te beginnen
met 1 OCTOBER a s., het abonne
mentsgeld per kwartaal van één
gulden verminderen tot 75 cent,
terwijl nieuwe abonnés het blad van
heden tol 1 October GRATIS zullen
ontvangen.
Administratie en Uitgever.
Doe nog zoo je best bij je werk, 't
kan alles mislukken, als je niet staat
op de plaats waar je moet staan.
't Is waarlijk een der ongelukkigste
dingen in deze wereld, dat bij de keus
van beroep zoo dikwijls niet gelet kan
worden, op de vraag van lust en ge
schiktheid. De één gaat een beroep
volgen, omdat een vader of familielid
dat doet, en deze hem een zetje vooruit
kan helpende ander begint iets, omdat
er juist een gaatje voor hem open is,
in de overvolle wereld om er in te
kruipen. Maar zelfs zij, die een keus
zouden kuDnen doen, doen die dikwijls
presies verkeerd. En terwijl zij half op
den ladder staan, en zich daar goed
kunuen houden, klimmen zij de hoogte
in en tuimelen, omdat zij er zich
niet kunnen handhaven. „Menigeen
schittert op de tweede plaats, die neer
ploft op de eerste."
Er zijn van die werkzaamheden die
ieder gelooft te kunnen. Als menechen
in hun eigen vak mislukt zijn, of geen
werk meer hebben of niet vooruit komen,
dan kiezen zij veelal een ander, waarvan
zij geen verstand hebben. En in plaats van
dan vooruit te komen, raken ze achter
uit. Doordat ze niet wisten, wat er aan
dien nieuwen werkkring vastzit, welke
vereischen hij stelt. Of, dit wel wisten,
maar hun eigen geschiktheid verkeerd
beoordeelen. „Elk acht zijn uil een valk"
en zijn eigen „uiligheid" het meest.
W. HEIMBURG.
X.
(9
En toen verscheen zij op den drempel,
Johannes
O, had ik op dat oogenblik, terwijl ik
£as als in een droom het Vrede op aarde
ad gefluisterd, kunnen vermoeden, dat de
vrouw, die ik had binnengelaten, voor
eeuwig den vrede uit mijn hart zou ver
bannen, hoe geheel anders zou mijD leven
geworden zijn!
„Een vrouw, van zoo koninklijke gestalte,
zoo slank en trots en toch zoo vol dee
moed het schoone hoofd gebogen. En de
storm zweepte haar kleederen op en woei
den sluier omhoog van het marmerblanke
gelaat, deed mij staren in een paar door
dringende blauwe oogen
„Die oogen, o, die oogen, Johannes!
„Zij opende de lippen en stamelde op
smeekend fluisterenden toon, bijna onhoor
baar:
„Een schuilplaats en hulp!
Uit haar telkens met snikken afgebroken
verhaal kon ik opmaken, dat haar rijtuig
dicht in de nabijheid van mijn woning,
omgevallen en gebroken was en dat de
koetsier bij de paarden was gebleven.
„Ik had inmiddels reeds de deur mijner
kamer geopend en verzocht haar binnen te
treden.
Dat moet heel, heel moeilijk zijn, het
moeilijkste zich zelf te kennenTe
begrijpen: hoe andere menschen ons
zien welken indruk ons praten, hande
len, doenons eigen wezen, onze ver
schijning, ons optreden, op anderen
maken. Dt ze kunst is zeer moeilijk,
zeer weinigen blijken haar te verstaan.
En toch zijn beide dingen, te weten
hoe ver onze vermogens gaan, wkt we
kunnen en niet kunnen en welken in
druk we op anderen maken, zeer gewich
tige hulpmiddelen tot wélslagen. Yan
het eerste kan men zelfs zeggen, dat
het de voorwaarde is om er te komen,
te blijven, en stappen verder te doen.
Ieder begrijpt dat van zelf, als hij denkt
aan kunst. Wie geen muzikaal gehoor
heeft, kan natuurlijk geen musicus wor
den, en een kleurenblinde geen schilder.
Maar dat er zoo iets was als kleuren
blindheid is betrekkelijk een ontdekking
van de laatste jaren. Dat wil zeggen
vöör dien tijd waren er wel kleurenblin
den, maar hun gebrek was onbekend.
Zij konden niet zien, bijv. dat groen
gröen was, en wisten zelf niet dat ze't
niet konden. Dat kon, als die menschen
een beroep kozen, waarbij ze kleuren
möesten kunnen onderscheiden denk
aan huisschilders, ververs, kleermakers,
modistis, machinisten, aanleiding geven
tot wonderlijke en soms zelfs gevaarlijke
vergissingenMaar nu zijn er tal van
menschen, die in bepaald opzicht zijn
als kleurenblinden; ze hebben geen kijk
op zekere dingen; ze kunnen bijv. niet
rekenen, hebben geen begrip van ad
ministratie kunnen niet passen of
meten; niet het oog houden op hun
inkoopenniet verkoopenniet met
ondergeschikten omgaan. Of ze zijn
slordig aangelegd, en hun werk vordert
dat ze precies zijnze doen lomp en
onbehouwen, waar ze keurig moesten
wezen. En ze weten t zelf niet.
Want als zo 't zelf weten dat ze iets
niet kunnen, dat ze verkeerd, dom on
handig doen, dan is, voor wie den wil
heeft, altijd kans om zich zelf te veran
deren. Maar men komt daartoe niet, als
men 't niet weetniet ziet van zich zelf.
Dan zoekt men de fout niet bjj zich
zelf, maar bij anderen. Nu kan het heel
best, dat één mensch gelijk heeft, zelfs
tegen anderen. Maar het is toch wel wij
zer te beginnen met de vraag, als er
iets verkeerds gaat, of gebeurt:
„Ligt de schuld soms aan mij
En 't gekke is, die vraag stellen nu
juist heel weinig menschen zich zelf.
Men gooit liever de schuld op anderen,
op de omstandigheden. En omdat men
„Zij moest zich bukken onder de lage
overwelving van den ingang en toen zij
naast mij stond, reikte mij het blonde
hoofd toch nog slechts tot aan de kin.
„Ik ben steeds onhandig, lummelig zelfs
geweest t< genover vrouwen en een glim
lachje vloog om haar fijn besneden mond
toen zij zag, hoe ik mij beijverde om zoo
beleefd en voorkomend mogelijk te zijn.
„Zou zij toen reeds den spot met mij
hebben gedreven?
„Ik dank u, mijnheer! sprak zij, en als
hemelsche tonen klonken mij die weinige
woorden in de ooren.
„Zij wierp den mantel af, nam vervolgens
den natten sluier van het hoofd en nam
plaats in den leuningstoel bij den. haard.
„Met een bevallige beweging lokte zij
Caesar, mijn jachthond, tot zich; het trouwe
dier, anders zoo woest tegen vreemden,
legde vertrouwelijk zijn breeden kop op
haar knie en zij streelde hem vleiend met
haar blanke, teere handjes.
„Ik stond in gedachten verzonken voor
haar en kon mijn blikken niet van haar
afwenden. Een vreemd gevoel kwam over
mij en ik verbaasde mij over de nooit ver
moede gebeurtenis, dat in mijn eenzaam
kamertje een vrouw zat.
„Het kwam mij vreemd voor, en niette
min had ik mij reeds met de gedachte
vertrouwd gemaakt en ik vergat al het
andere om mij heen, de Kerstpreek, die
mij zooeven nog in de gedachte was geko
men, en aanschouwde alleen het schoone
vrouwengelaat en de slanke gestalte voor
mij, en hoorde alleen haar verzoek, dat ik
zoo spoedig mogelijk hulp zou zenden naar
haar koetsier.
„Toen sprong ik, vol schrik en verlegen-
dit doet, komt men niet tot zelfkennis.
Hoe zou men ook? Als de schuld op
iemand anders of op iets anders ligt,
ligt die niet bij onsen waarom zouden
we dan op onderzoek uitgaan en vragen:
Lag 't soms aan ons zelf?
Door deze hebbelijkheid vooral ont
staan de grootste onaangenaamheden
tus8chen de menschen de meeste tijd
en men komt zelf niet vooruit omdat
men zijn eigen fouten niet leert kennen.
Zoo worden de menschen neuswijs,
eigenwijs, waanwijs; dit is alles, behalve
wijs; Want al behoeft men nu juist
zich zelf niet weg te gooien (zonder
zelfvertrouwen komt men niet verder
zoo kweekt men zelf over schal ling. En
duikelt daarmee kopje onder
lluiteiilaml.
De noordpool bereikt?
Volgens een bericht uit New Found-
land, heeft de poolreiziger Peary een
radio-telegram gezonden, waarin hij
meedeelt, dat het hem gelukt is de
Noordpool te bereiken.
De N. R. Ct. schrijft hieroverDe
jongste expeditie van Peary heeft slechts
een jaar geduurd. Hij is niet, zooals
vroeger wel eens meer dan een winter
in het noorden gebleven. En het be
hoefde ook niet, want het doel der
expeditie was bereikt: Peary heeft, na
een onverdroten belegering van hijkans
twintig jaar, de Pool bereikt.
Dat seint hij tenminste. Men heeft,
Peary's verleden in aanmerking geno
men, niet het recht, zijn stellige ver
klaring ten dezen in twijfel te trekken,
al blijven voor Peary evengoed als voor
Cook de bezwaren gelden, die aan een
juiste plaatsbepaling op hooge breedten
verbonden moeten zijn.
Maar, dit nu voor heden terzijde ge
laten Peary is terug en zegt, de Pool
te hebben bereikt.
Peary en CookZeker is het moge
lijk, zeer wel mogelijk, dat het voorjaar
en de voorzomer van 1908 buitengewoon
gunstig zijn geweest voor het uitvoeren
van snelle sledereizen in het Ilooge
Noorden. Maar wij kunnen het toch
niet helpen: in de toevalligheid, dat
juist in hetzelfde voorjaar de Pool door
twee verschillende expedities wordt be
reikt, is iets dat ons pijnlijk aandoet.
Er zit in dit samentreffen toch wel
iets heel verbluffends. Men zal overigens
moeten afwachten wat Peary en Cook
later meer in bijzonderheden zullen
meedeelen over hun tochten.
De meeste geleerden, waaronder vooral
de Franschen, blijven een zeer gereser
veerde houding bewaren inzake de be
reiking der Pool door Cook. Verscheiden
Parijsche ochtendbladen publiceeren ge
sprekken met geleerden, die er vooral
op wijzen, dat dr. Cook wel te goeder
trouw kan gelooven, de Pool bereikt
te hebben, zonder dat het daarom nog
zoo hoeft te zijn.
Reuter seint uit Elseneur, dat het
Deensche stoomschip Lolland Woens
dagochtend vroeg in de Noordzee op
80 mijl van Blyth tengevolge van ver
schuiving van de lading is vergaan.
Zes man van de bemanning zijn door
een Zweedsche bark opgenomen. De
kapitein en negen man van de beman
ning alsmede een reiziger worden ver
mist. Waarschijnlijk zijn zij verdronken.
Uit Konstantinopel wordt aan de
Oriënt-Correspondenz gemeld: Turkije
is bezig met het opstellen van een nota
aan de mogendheden, waarin het-zijn
wenschen in zake Kreta nauwkeuriger
zal aangeven. Die wenschen moeten
hierop neerkomenKreta zal vormen
een provincie met zelf bestuur die schat
ting aan het Ottomaansche rijk te be
talen heeft, en geplaatst wordt onder
de onmiddellijke souvereiniteit van den
Sultande Soedabaai blijft een mari
tiem station voor Turkije; de gouver
neur van Kreta zal op voorstel der
mogendheden door den Sultan benoemd
worden en zal zijn een Zwitsersch of
Belgisch ambtenaar; de nieuwe regeling
volgens de grondwet van den toestand
op Kreta zal worden onderworpen aan
de goedkeuring van de te kiezen nieuwe
nationale vergadering.
In de nota zal verder staan, dat het
eiland buiten de militair georganiseerde
gendarmerie, geen leger mag onderhou
den. De Mohammedaansche geestelijke
organen zullen behooren tot de rechts
bevoegdheid van den Sjeik-oel-Islam en
de christelijke organen tot die van den
oecumenischen patriarch.
Onder de gebruikelijke saluutschoten
is te Tandzjer een Keizerlijke brief
voorgelezen, meldende dat Taja, het
voormalige bolwerk van den pretendent,
Moelai Hafid heeft uitgeroepen alssultan
De omringende stammen hebben even
eens afvaardigingen met geschenken
naar Fez gezonden.
De pretendent, welke gevankelijk te
Tandzjer in een kooi is binnengebracht,
is veroordeeld om tot zijn dood in de
kooi te blijven.
Naar het heet, zou er weer een sa
menzweering tegen den Czaar van Rus
land zijn ontdekt, aan het hoofd waar
van de zoon van een generaal staat en
zouden reeds tal van samenzweerders
gevangen genomen zijn.
Volgens een bericht uit Catapia heeft
een cycloon groote verwoestingen aan
gericht in Scordia. Er moeten 5 dooden
en 50 gewonden zijn, terwijl de schade
zeer aanzienlijk is.
Te Forchheim bij Bamberg heeft een
politiehond getoond wat hij kon. Buiten
op een weg vond men dezer dagen
's ochtends vroeg een boerenarbeider
geheel bewusteloos liggen, bloedende
uit vele wonden. Het eenige, waaruit
men aanwijzing van den dader zou kun
nen krijgen was een gebroken stok.
Toen de politiehond uit Bamberg was
gekomen, werden de stukken van den
stok weer op de plek van den aanslag
gebracht. De hond nam, na er aan ge
roken te hebben, een kleinen landweg,
die naar een dorp in de buurt voerde.
Daar bleef hij staan blaffen voor het
huis van een oud man, die er met zijn
zoon woonde. Daar beiden als kalme
fatsoenlijke menschen bekend stonden,
was men overtuigd dat de hond zich
vergist had. Trouwens het had intus-
schen zwaar geregend, hetgeen het
zoeken zooveel te moeilijker maakte,
vond men. De hond werd naar het
punt van uitgang teruggebracht, kreeg
de stukken weer te ruiken en koos
dezelfden weg. Nu ging hij in het dorp
bij de pomp staan blaffen. Zijn bege
leider kwam tot de slotsom, dat de
moordenaar daar zijn handen had ge-
wasschen. Waar zou de moordenaar
huizen Ten derden male werd de hond
naar de plek van den aanslag gebracht
en ten derden male spoedde hij zich
naar het dorp, en nu blafte hij weer
het huis van den ouden man aan. Toen
bleek, dat deze nog een zoon had, die
elders woonde en nu daar in huis ver
toefde. Deze werd gevangen genomen
en bekende ten slotte den aanslag uit
oude veete te hebben gepleegd. Hij had
werkelijk zijn handen van het bloed aan
de pomp gereinigd.
Wij hebben dezer dagen melding
gemaakt van een brutalen en geslaagden
treinroof, gepleegd bij Lewistown, in
den staat Pensylvanie. Bij dien aanslag
kwam het gelukkig niet tot een ont
sporing, want de op de rails geplaatste
versperring werd nog tijdig gezien. Maar
de trein moest stoppen, de roovers sloe
gen hun slag en zijn met een niet onaan-
zienlijken buit weggekomen.
Blijkbaar is dit succes de aanleiding
geweest tot een nieuwen aanslag die een
aTlernoodlottigst verloop heeft gehad.
Niet ver van Newcastle, ook in Pen
sylvanie hebben dieven Zaterdagmor
gen den grooten sneltrein van New-York
naar Chicago doen ontsporen. Er was
een rail losgeschroefd en uit de richting
gebogen. Gelukkig had de machinist op
het laatste oogenblik nog tijd om _de
rem aan te zetten, anders waren de
gevolgen nog ernstiger geweest. Een
machinist en een goederenconducteur
werden gedood, twintig passagiers en
heid op, en kwam weldra terug, na mij
van mijn taak zoo zorgvuldig mogelijk te
hebben gekweten. Ik gelastte Jobst, dat
hij de vreemde paarden zorgvuldig moest
verplegen en den koetsier met warm bier
en een krachtig maal moest laven, in de
bovenverdieping moest Jobst's vrouw een
kamertje inrichten voor de jongedame,
daar het zich liet aanzien, dat het rijtuig
te erg was beschadigd om haar bij dit
noodweer in staat te stellen, haar reis te
vervolgen.
„En zoodanig werd ik, de tot dusverre
zoo ruwe gezel, door die ongekende gevoe
lens overmand, dat ik in mijn eigen vertrek
als een vreemdeling rondstaarde en met
mijn houding geen weg wist door het hef
tig kloppen van mij n hart en de verlegenheid.
„Toen ik echter mijn schooljongensach
tige bedeesdheid met mceite had over
wonnen en weder voor haar stond, betuigde
zij mij haar dank met lieve woordjes, terwijl
haar oogen zich op mij vestigden met
betooverende blikken, tot zij ze voor de
mijnen neersloegen en een lichte blos ver
scheen op haar lelieblank gelaat.
„Zoo zaten wij zwijgend tegenover elkaar,
terwijl buiten nog steeds de storm woedde
en meedoogenloos de takken der eeuwen
oude linden dooreen zwiepte.
„Ik ben een onbeholpen, linksche gezel,
dat behoef ik je niet nogmaals te zeggen,
Johannes. Ik kon nooit goed mijn woorden
vinden en had steeds een diepe minachting j
gekoesterd voor de saletjonkers en fatten,
die geen andere begeerten kennen dan door
galante complimentjes jongedames het hof
te maken.
„Thans echter benijdde ik hen om die
versmade talenten. Ik was niet in staat
een woord uit te brengen en staarde haar
onafgebroken aan, van tijd tot tijd, om
mij een houding* "te geven, de honden tot
mij roepende als wilde ik de dieren, die
niet van haar zijde geweken waren en zich
nu aan haar kleine voeten hadden uitge
strekt, verhinderen haar tot last te zijn.
„Zij echter sloeg er nauwelijks acht op.
Zij hield haar oogen gesloten en smartelijke
gedachten groeven diepe rimpels op haar
blank voorhoofd.
Kort daarna kwam vrouw Jobst met
warmen wijnen een snede geroosterd brood
met vleesch, maar zij vergenoegde zich met
één teugje van den verwarmenden drank
en nipte niet aan de spijzen. Daarop gaf
zij het verlangen te kennen, zich te rusten
te begeven.
„Ik echter kon geen rust vinden
„Ik stormde het huis uit, ijlde den straat
weg op, ondanks storm en regen, en staarde
naar boven, naar het hel verlichte venster,
en gedurende de helft van den nacht doolde
ik rond.
„Toen kon ik woorden vinden; nu zij
niet tegenover mij stond met haar bekoor
lijk gelaat, doordringenden blik en vorste-
lijke gestalte was ik in staat tot haar te
spreken, op fluisterenden toon, lange rede*
voeringen, zoodat de honden, die mij als
altijd gevolgd waren, waarschijnlijk veron
derstellende dat ik zooals meermalen mijn
gewoonte was, een nachtelijke tocht ging
ondernemen om de wilstroopers te verschal
ken, mij verwonderd aanstaarden.
„En den volgenden ochtend, toen ik,
aarzelend en bedeesd als een page, die zijn
gebiedster den morgengroet komt brengen,
de trap wilde opgaan om aan te kloppen
en te vernemen, hoe zij den nacht onder
mijn dak had doorgebracht en welke
beschikkingen zij wenschte te nemen, toen
was het schoone vogeltje gevlogen.
„Op het tafeltje voor haar ledikant lag
een opengevouwen briefje, waarop in regel
matig, elegant handschrift de weinige
woorden waren geschreven:
„Mijn hartelijken dank voor uw gast
vrijheid en hopende, die eens kunnen te
verg elden.
„Het briefje ligt in de lade van mijn
schrijftafel, met andere stoffelijke herin
neringen, als een haarlok, lintjes en gedroog
de bloemen, bijna vergaan
„Niet echter mijn herinneringen
„Thans wist ik, wie ik in mijn eenzaam
huis in den afgeloopen nacht had geherbergd.
„Zij was de dochter van den ouden ge
neraal Babenberg uit Mansdorf, een landgoed
op nog geen uur afstands van hier ver
wijderd.
„Van Jobst vernam ik, dat zij terugge
keerd was van de begrafenis haars broeders,
die een driftkop en dolle student was en
in een duel zijn leven gelaten had.
„Nu verviel het groote landschap harer
familie, dat een majoraat was en dus niet
in het bezit eener vrouw kon overgaan, na
den dood van haar hoogbejaarden, bijna
kindschen vader, in handen van een ver-
wijderderde zijlinie en dan moest zij Mans
dorf verlaten.
door
Frederike von babenberg".
XI.
(Wordt vervolgd).