el Land van flensden en Allena, de Langstraat en de Bonimelerwaard. Luisteren. De Doek de Meerhove. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. No. 2884. Zaterdag 1G 1909. FEUILLETON. LAND VAN alte^ VOOR Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75, franco per post zender prijs verbooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel meer 71/, ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag middag 12 uur ingewacht. Hiervoor hebben velen geen tijd Het drukke leven roept tot handelen men moet zooveel doen. Er is haas geen tijd om den groet aan te hooren die een voorbijgaand vriend u brengt Voort, voort! Zoo luidt het wacht woord van eiken dag. Tijd verlummelen, zoo wordt luiste ren vaak genoemd. Een muziekkorps trekt voorbij; de arbeider of arbeid ster steekt even het hoofd uit het raam zij luisteren. „Kom, kom, aan het werk! Met da' luisteren gaat de tijd voorbij en staan de handen stil!" Zoo wordt door den haastigen mensch gezegd. Er is een haastigheid over den mensch gekomen, die hem het luisteren doet verleeren. Dat begint reeds bij de jeugd. Vader en moeder hebben aan hun kind hunne geboden te geven. Och, ze hooren het dikwerf niet aan, want het spel roept, en dat is toch veel voornamer. Of wel, ze blijven een oogenblik staan, maar zijn er met de gedachte niet bijter wijl er gesproken wordt, hooren ze wel klanken, maar ze dwalen ver weg naar hun makkers of hun werk. Het ééne oor in en het andere oor uit! Wie heeft zich ook bij ouderen daar over niet te beklagen? Wie staat zelf daaraan niet schuldig? Vraag het aan menigen redenaar, onderwijzer, opvoe der; zij herhalen allen hetzelfde; er wordt slecht geluisterd. Er wordt wel naar sommige woor den met aandacht geluisterd. Zie daar in den hoek van het ver trek twee kinderen Daast elkaar. Er wordt gefluisterd. De eene vertelt den ander van al het lekkers, dat er in huis is gebracht voor het feest van morgen. De een weet precies, waar moeder dit en dat heeft geborgen en ook hoe men er bij kan komen. De ooren van den ander spitsten zich meer dan ooit. Hij luistert en de 'begeerte ontwaakt. De begeerte, die straks zich omzet in een daad, door beiden gepleegd. Een jonge man wordt door een oudere ingewijd in des levens genot. De oudere vertelt van wegen, waarop hij ging en waar hij o, zooveel pret heeft gehad. Met gloeiende woorden en helle kleuren wordt geschilderd, wat men daar al zoo gezien en gesmaakt heeft, veel verteld van de vroolijkheid daardoor opgewekt. (1 Zijn naam was De Bock, kortaf De Bock. Nu, er zijn meer menschen van dien naam. Maar hij bewoonde, ergens in een dorp van Vlaanderen, een oud kasteel met grijze muren en stompe torens, een groot kasteel omgeven van breede grachten en dat zijnen broeder een gek (zti men) die bij hem inwoonde toebehoorde, en zich, somber en plomp, in de nabijheid der lage huisjes van eene werklieden wijk verhief. Hij was zeer rijk, zeiden de lieden van 't dorp, met een soort van ontzag. Zijn vermogen had hij, evenals vele ande ren, van zijn vader geëerfd. Ja, rijk was hij, rijk aan geld, rijk n goederen. Geen grooter genoegen konden hem „zijne" j.. boeren aandoen dan naïef of met blijde bewondering over zijne rijkdommen en over zijne bezittingen te spreken en hem daarbij „Mijnheer de baron" te noemen. Dan kwam èr vaak een sprankel vuur in zijne oogen en zijn grove lippen wilden zich wel tot een half tevreden lachje plooien, iets wat anders uiterst zelden in hun bijzijn gebeurde. En als de pachters dan, heel bedeesd, zeiden dat zij, integendeel, het zoo lastig hadden, terwijl hij zoo rijk, zoo schromelijk xnk was, en de pachtsommen zoo Ja, ryk zooals ge zegt, viel hy hun Het is alles ervaren op wegen van duisternis en zondede verteller is een die geroutineerd is in dergelijke dingen en tevens de bekwaamheid heeft he smakelijk voor te dragen. O, er wordt door dien jongen man geluisterd, geluisterd met beide ooren hij drinkt als 't ware de woorden in zijn kleur wordt hoog bij de gedachte dat ook hij zoo zal kunnen genieten We zijn in een handelszaak, waar in de laatste jaren o, zooveel geld is gemaakt, waar men heeft kunnen bou wen groote magazijnen, met prachtige spiegelruiten, zoodat de eigenaar in korten tjjd „binnen" is, gelijk de men schen dat noemen. In vertrouwelijk gesprek vertelt hij wel eens hoe 't hem gelukt is de con currentie den kop in te drukken, hoe hij met groote slimheid zyne zaken heeft gedreven, altijd zijn eigen belang op den voorgrond heeft geplaatst en zich niet al te veel om beginselen heeft kunnen bekommeren. O, dan wordt er door menigeen zoo goed geluisterd, geluisterd met open ooren. Met het oor en met het zinnelijk begeerenja, deze prikkelen tot aan dachtig luisteren. Luisteren met de ziel, waarvan de Vlaamsche dichter spreekt, is niet zoo veelvuldig. De ziel is dat orgaan, waarmee we het schoone, het goede beluisteren en als voedzaam brood, verkwikking bren gend, in ons opnemen. De ziel, de fijn besnaarde, de voor vriendelijke indrukken vatbare, luistert en verstaat vele talen. Dit orgaan is bij vele menschen zeer weinig ontwikkeld. De zonderlinge ma nier van opvoeding in menig gezin, waarbij alle waarde op het stoffelijk leven wordt gelegd, de zorgen om later aan brood te komen, het geroezemoes van de bedrijvige maatschappij, die altijd vraagt naar de inspanning van hoofd en hand, de materialistische stroo ming van onzen tijd, het werkt er alles toe mede om het zieleleven te laten sluimeren. Daardoor wordt een bron van genot gesloten gehouden voor duizenden, want met de ziel te luisteren naar het schoone en goede is een middel om hoog geluk kig te zijn. Hoort ge wel, wat de natuur in haren zomerdos, met hare herfsttinten spreekt? Zij vertelt van machtige groei kracht, Jhaar dwingend te toonen dien rijkdom van kleuren en vormen, dien immer in de rede en het vuur was uit zijn oog verteerd en de glimlach van zijne lippen verdwenen ja, rijk; maar we hebben ook onkosten, wij, veel onkosten, te veel onkosten, Ja, ja, rijk zijn, zeer rijk en hij hief met zekere zelfvoldoening het hoofd op zeer ryk, en moeten sparen En het gesprek was geëindigd, plotse ling afgebroken, terwijl de landman, moe deloos, en vaak ook wel inwendig vloekend, naar den akker terug keerde. Hij wist evenwel dat zij de waarheid zeiden; hij was er van overtuigd, in zijn hart in de veronderstelling dat de bloe dige klomp, links in zijne borstkas, wel dien naam verdiende doch dat was al tijd zijn „troost" voor die arme zwoegers. Hij kon niet liiden, in 't geheel niet, dat zijne pachters hem spraken over hun nen strijd om 't bestaan, over de ondank baarheid van den grond, over de eene ont goocheling na de andere die hen kwam leerdrukken. Maar zij mochten hem, eer- >iedig, „Mijnheer de baron" noemen, want bij hem was 't eene diepingewortelde. on wrikbare overtuiging dat, wie zoo rijk was, wie zooveel heerschappij over de minderen ïad, of meende te hebben, als hij, onver mijdelijk tot den adelstand moest behoo- ren, en met meer recht dan vele „kale" edelen. En opdat iedereen er wel van bewust zij, had hij op zijne visitekaartjes laten drukken: A. M. J. de Bock de Meerhove, in den keurigsten steendruk, en aan het groote hek der dreef die naar het kasteel eidde, zijn wapenschild laten ophangen: drie gouden torentjes op een azuren veld. rijkdom van vrucht, welken zij der menschheid in den schoot werpt. Zij spreekt van gelukkig zijn door te schit teren Daar haren aard met de haar geschonken gaven, van gelukkig zijn door te geven van haren overvloed. Zie, die taal brengt den mensch, door wien met de ziel geluisterd wordt, tot bewondering en dank over hem komt straks de stemming der aanbid ding. Als de ziele luistert Maar dan moet men, wandelend in die schoone dreven van zomer en herfst ook voor een wijle laten zwijgen alle lager leven, alle zinnelijke of stoffelijk begeeren, om alleen zich te verkwik ken met de spraak van hooger orde; dan is dat luisteren oorzaak van rijke gemoedsstemming, van rein genot. Luisteren met de ziel, ook waar men schen van edel denken en fijn gevoel hunne beste gedachten, hunne reinste gewaarwordingen tot ons laten komen in de taal der kunst. O, zoovele zoogenaamde kunstvrien den van onzen tijd luisteren met zon derling oor; zij zijn zoo scherp in het leveren van critiek, maar de ziel wordt niet aangedaan door wat hun oor ver neemt. Het critisch oor heeft zijne waarde, maar de gave om te komen in wat den kunstenaar heeft bewogen bij zijne schepping, zijne opvatting van het schoone, zijne levensgedachte is meer. Luisteren met de ziel, ook te midden van het drukke leven, dat om ons golft, naar het goede en edele, dat in woord en daad zich uitspreekt, is een kunst,j te weinig door velen beoefend. Dat komt ook al weer, omdat de ziel niet; gevormd is. j O, er is zooveel heerlijks te beluis-1 teren. De taal van dat hooge leven,1 getuigend van zelfbeheersching en van liefde voor wat rein is en liefelijk, die toon der warme belangstelling in el- kanders leven, strijden, lijden, u tegen- ruischende als ge een voet over dien drempel zet, dat lied van geduld en dankbaarheid, aangeheven op dat'ziek bed, die uitspraak van eerbiedig be rusten onder de slagen van het lot, het is alles taal van edel gehalte en die tonen te Wen doorklinken in eigen gemoed, die ziel te luisteren te leggen om er steeds meer van te vernemen, dat is wijding des levens, zegen te ge bieden over zich zelveu. Dat luisteren is niet te vergeefs, want daarvan ontkiemt heerlijke vrucht. O, als er meer geluisterd werd met de ziel naar wat er edels klinkt in de wereld, hoe veel meer poëzie zou er dan wezen in de maatschappij! Daarom, laat het ziele-oor fijn ge vormd zijnzorg er voor, dat het de klanken van het schoone en goede kan opvangen en verwerken, dan wor den wij gesterkt op de levensreis, want heilige adem raakte ons aan. Buitenland. Ferrer. Uit Barcelona werd Woensdagmid dag geseind: Ferrer is hedenmorgen om negen uur doodgeschoten. Hij werd staande, met geblinddoekte oogen, neergeveld. De soldaten, die op hem vuurden, waren door het lot aangewezen. Alle protesten en bedreigingen uit het buitenland zijn dus vruchteloos geweest. Naar beweerd wordt, was zelfs de Paus van plan een beroep op den Koning van Spanje te doen om het over Ferrer uitgesproken vonnis niet te bekrachtigen, maar heeft de Spaansche gezant bij het Vatikaan hem daarvan weerhouden. In clericale kringen te Barcelona houdt men Fer rer voor volkomen ochuldig als de be werker der oproerige beweging, welke hoofdzakelijk tegen de kloosters en liefdadige instellingen was gericht. Fer rer zelf heeft zijn vonnis met gelaten heid aangehoord; hij wist dat men zijn leven wilde. Aan zijne vriendin, mevr. Soledad, te Villafranca, heeft hij nog een telegram mogen zenden, waarin hij de hoop uitsprak op vrijspraak, terwijl hij na het proces enkele vrienden bij zich heeft mogen ontvangen. Zijne zaken had hij geregeld; ten behoeve van mevr. Soledad had hij een levens verzekering van 80,000 pesetas geslo ten, maar zijn uitgeverszaak, die een waarde van 2 millioen pesetas had, is geheel geruïneerd, want bij de huis zoekingen na zijne gevangenneming zijn daar meer dan 110,000 boeken in beslag genomen, die alle vernietigd zijn Naar de „Temps" uit Madrid ver neemt, heeft de Spaansche ministerraad geen gratie voor Ferrer gevraagd, omdat de Koning dreigbrieven had ontvangen. Ook de minister van binnenl. zaken ontving sedert Ferrers gevangenneming dreigbrieven, welke hij zal openbaar maken. De „N. R. Ot." schrijft: Is hier een onschuldige gevallen Vermoedelijk ja. Vermoedelijk zeggen wij. Want weten, welke rol Francisco Ferrer heeft vervuld ten aanzien van de Juli-onlusten, doen wij niet. Wij kunnen het niet weten. Zijn vrienden en hijzelf zeggen en zij staven deze bewering met krachtige argumenten dat hij met den opstand noch met de werkstaking ook maar het minste van Telkens wanneer het gesprek over een lid van een der „groote" familiën van den omtrek liep, placht hij de handen in de broekzakken te steken en minachtend de schouders op te halen, met de woorden: Adeldom Hm 1 hmnieuw bakken adel", man! Tegenwoordig is ieder een „edelman". Maar adeldom zoo oud als die van ons, vindt men niet overal. En hij haalde nogmaals de schouders op en rammelde met de handen in de sleutels en de geldstukken in zijne diepe broekzak- een, als wilde zeggen: ik heb geld, veel geld. Vele lieden geloofden hem op zijn woord, want ook de pastoor, hem aansprekende, noemde hem vaak „mijnheer de Baron, Baron de Bock de Meerhove. Zij zagen met eene soort van eerbiedigen schrik tegen ïem op, even als tegen het schitterende wapenschild aan het hek zijner dreef, dat aan velen het zinnebeeld scheen van zijn vermogen, van zijne macht. Zijne pachters vreesden hem. Menigeen voelde zich door eene geheim zinnige vrees bekruipen, telkens wanneer lij den voet op 'zijne hoeve of op zijne anden zette. En als hij soms, in stad of elders, de eene of de andere onaangenaam- leid ontmoet had, en een zijner pachters ïem dan als voelden zij dat spookbeeld immer op hunne schouders wegen den slechten tijd of de geringe opbrengst van den grond klaagde, antwoordde hij hun met ongemeene ruwheid en het slot luidde altoos: „Wie niet te lui is om te werken, komt gemakkelijk aan den kost!" Daarop keerden zii terug naar den arbeid en meer dan een kneep woedend in stille woede de vuisten in een. Ha! indien zij Maar zij durfden niethij scheen hun te machtig, te groot! Zijn geld, zijn naam, zijn wapenschild aan het hek, o, ja Enkel diegene zijner landbouwers die schoone dochters hadden, werden doorgaans minder barsch behandeld Hij was immers, te samen met zijne vrouw, Beschermer van het patroonschap der christelijke dochters! H. In de hooge, rijkgestoffeerde eetzaal van het kasteel, zat mevrouw De Bock, de Bock de Meerhove, volgens hare visite kaartjes in een hoogen leunstoel, bij het smeulende haardvuur. Droomend volgde zij de eerste gele bladeren die de naderende herfst van de boomen schudde, terwijl een misnoegde trek om hare lippen zweefde. In een somberen hoek van het vertrek, met het verwilderde hoofd op de borst en de oogen strak ten gronde gericht, zat, sprakeloos haar schoonbroeder, Max De Bock, de gek. 't Was een flinke, kloekgebouwde kerel, met krachtig afgelijnde gelaatstrekken en een weelderigen haarbos. Destijds had hij, aan de Gentsche Hocgeschool, schitterende studiën gedaan en had, door overmaat van geestesarbeid, eene hersenkwaal opgedaan die niet de minste hoop op genezing overliet De diepste stilte heerschte in de koude eetzaal. Reeds een paar malen had mevrouw ongeduldig met den voet gestampt, tot zich zelve sprekend: „Maar waar blyft hij toch?" doen gehad heeft. Zijn aanklagers zeg gen, dat hij de aanstichter, de groote boosdoener is. Laten we ons nu maar op het standpunt stellen, dat Europa in 't onzekere verkeert omtrent de schuld van Ferrer in zake den opstand van Barcelona. Wij kunnen niet uit maken, niet beoordeelen of I' errer kwaad heeft gedaan of niet. Maar het afgrij selijke is, dat Diet alleen Europa, dat niet alleen de menschheid buiten staat is, om over de schuld van dezen mensch te oordeelen, de krijgsraad heeft dat evenmin gekund, en de ministerraad heeft het heelemaal niet gekund. Zaterdagmorgen zat de krijgsraad bijeen. Daar zat een hoofdofficier, daar zaten vier kapiteins. Een ander officier leest een lang stuk voor, de akte van besehuldiging. In die akte van beschu diging staat vermeld, dat vele personen Ferrer voor den aanstichter der onlus ten aanzien. Na de voorlezing van het lange stuk verklaart de beklaagde, dat hetgeen er in dat stuk staat bijna alles onwaar is. Hij verklaart, dat hij aan den opstand onschuldig is; hij levert een betoog ten bewijze dat hij onmo gelijk de aanstichter van den opstand kan zijn geweest. Hij vraagt dat getui gen gehoord zullen worden, die de waarheid van zijn betoog zullen kunnen bevestigen. Dit verzoek wordt geweigerd. Daarna treedt een officier op om Fer rer te verdedigen. Deze officier, over tuigd van de onschuld van den be klaagde, verdedigt zijn kliënt oprecht en dapper. Een verhoor van Ferrer heeft niet plaats. Een verhoor van ge tuigen heeft evenmin plaats. De recht zitting is in eenige uren afgeloopen Wat heeft de krijgsraad nu vernomen De krijgsraad heeft vernomen, dat er allerlei, alwezige, menschen zijn die kwaad van Ferrer zeggen. De krijgsraad heeft ook vernomen uit den mond van Ferrer en diens verdediger, dat er zeer veel tegen de akte van beschuldiging is in te brengen. Bewezen is er niets, heelemaal niets. Drie dagen lang verkeerde de wereld in spanning over het lot van Ferrer. Het werd onmogelijk geacht, dat een krijgsraad, na een dergelijke vertoo ning, een veroordeelend vonnis zou durven vellen. Maar terwijl de wereld nog verbaasd stond te kijken over de malle komedie van Zaterdag, over die bespotting van de rechtspraak, kwam daar het bericht van Ferrer's dood, onherroepelijk Tevens is de officier, don Francisco Galceran Ferrer, welke Francisco Ferrer voor den krijgsraad verdedigde, gevan gen genomen. Deze officier had zijn taak slecht begrepen. Evenmin als de krijgsraad geroepen was om zich over Ferrer's schuld of onschuld een oordeel te vormen en een vonnis te vellen, evenmin was die verdediger geroepen om Ferrer te verdedigen. Het was de Eindelijk trad de heer A. M. J. De Bock binnen. „Anatool, ge zijt dezen nacht vrij laat te huis gekomen, voor den eersten dag der jacht", sprak mevrouw koud, terwijl ze aan de onbijttafel plaats nam. Haar echtgenoot had blijkbaar weinig lust die vraag te beantwoorden; hij begon te eten, heel traag, als wilden de spijzen hem niet door de keel. „Was de baron de Zager ook bij het ge zelschap Ditmaal echter liet hij zijn mes vallen en, zenuwachtig met zijn stoel achteruit schuivend „Spreek me, om Godswil, nimmer meer over dat heerschap, Martha", sprak hij met nauw bedwongen gramschap, nimmer meer, hoort ge! Want, zie, als ik dat nu alles wel overdenk, dan spijt het mij dien verwaanden pocher niet den hals te hebben toegenepen „Den hals te hebben toegeDepen?" her nam, immer koud, zijne echtgenoote, „Foei wat leelijke woorden spreekt ge daar uit, AnatoolGij hebt toch zeker niet m»-t den baron gevochten als gemeene boeren En zij liet haren blik, een wijl lang, scherp doordringend op haren man rusten. „Neen, mevrouw"; antwoordde hij bitter, verstoord om hare tergende woorden, „neen ik heb mijn stand willen eerbiedigendoch van de Zager heeft het niet afgehangen." „Dat verwondert me grootelijks van den jaron," wedervoer mevrouw„hij is noch tans altijd hoogst voorkomend en (Wordt vervolgd).

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1909 | | pagina 1