el Land van Heusdeo en Allena, de Langstraat en de Bommelerwaard.
De toekomst der menschheid.
Hen arm Meisje
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
No. 2942. Zaterdag 7 Mei.
FEUILLETON.
191Q.
UWD VAN ALTEH/
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75,
franco per post zender prijsverhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Adrertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 7 V» ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
middag 12 uur ingewacht.
Prof. Heijmans hield onlangs in de
gehoorzaal der Groningsche Universi
teit eene rede over bovenstaand onder
werp, waaraan we het volgende ont-
ieenen
De snelle vooruitgang van natuur
wetenschappen en techniek, die de 19e
eeuw ons gebracht heeft, heeft de
menschheid niet gelukkiger gemaakt.
Deze eeuw is ook de eeuw van het pessi
misme geweest. Dat komt, volgens spre
ker, omdat wij vreemd komen te staan
tegenover ons zelf, tegenover anderen,
en tegenover den grond der dingen.
En daarom kunnen wij, on9 zelf en
anderen niet kennend, geen stuur in
ons leven brengen, geen keuze haast
meer doen van vrienden, echtgenoote,
medewerkers, beroep; kunnen wij geen
lijn volgen in onze opvoeding. Voort
gezet zielkundig onderzoek zal ons
zeiven en anderen beter leeren kennen.
Dat zal jaren, eeuwen duren, maar dan
zal de mensch weten wat hij van zich
zelf te maken heeft, zal hij zich als
een te bewerken materiaal, niet als een
voorwerp van actief of passief welbe
hagen beschouwen. Dan zullen bekwame
ziele-artsen zoowel genezen als een leef
regel kunnen gevendan zal wel de
groote strijd blijven van beginselen,
maar het persoonlijk geharrewar zal
uit zijn; men zal elkander beter be
grijpen.
Ziehier het kort begrip van hetgeen
de hoogleeraar betoogde en trachtte te
bewijzen. Daaruit blijkt wat zijne be
doeling was, en, nu wij die kennen,
mogen hier volgen eenige aanhalingen,
om de stijlschoonheid der rede en het
bemoedigend slot beter te doen uit
komen.
Tegenover degenen, die gelooven dat
concurrentie en oorlog noodig zullen
blijven, merkte de spreker op dat de
waarheid van gisteren nog niet die voor
overmorgen behoeft te zijn.
In den economischen wedloop, meent
men, zegevieren de hoogstaande indivi
duen, in den oorlog de hoogstaande
volken, en daar de overwinnaars meer
dan de overwonnenen bijdragen tot de
voortplanting van het geslacht, moet
het zedelijk peil der menschheid lang
zaam maar zeker sty gen. En gaarne
voegt men daaraan toe, dat dus con
currentie en oorlog, zoo vaak als de
geesels onzer maatschappij beschouwd,
feitelijk hare weldoeneis zijn, die nooit
VAK
WILHELMINA HEIMBURG.
31)
Zeker, zij bad er slag vanzij kende bare
Pappenheimers. Weldra zaten beide zusters
dan ook dicht bij elkander en bladerden
in de jongste mode-journalen, zoekend naar
een bijzonder elegant reiscostuum.
Moritz reisde echter niet gaarne, bet was
hem te Jastig. Ook zag hij op tegen de
uitgaven," want mevrouw Frieda reisde
allesbehalve op een koopje 1 Hij maakte
eenige tegenwerpingen.
„Wat scheelt u nu, mijn jongen", vroeg
zijn moeder. „Hoe kunt gij u dat dwaze
gehaspel met Frieda zoo aantrekken? Zij
is op den besten weg om weder verstandig
te worden."
Hij schudde verdrietig het hoofd. „Gij
beoordeelt mij verkeerd, moeder. Ik heb
deze luim van Frieda eenvoudig geïgnoreerd,
al moet ik ook bekennen, dat haar gedrag
mij erg hinderde. Het is intusschen ook
wel mogelijk, dat zij een schijn van recht
had ik toonde mij misschien wel wat
al te bezorgd over het lot van het meisje."
Onder dit gesprek waren zij de binnen
plaats over geloopen; de lentezon brandde
op het heerenhuis; de groote linden bij de
koetspoort droegen smaragd-groene, bijna
doorschijnende bladeren; op de daken der
bijgebouwen zaten de duiven in lange rijen
zich te koesteren in de zon, en plotseling
vlogen zij op, als 't ware zilveren vonken
verspreidend tegen den donkeren achter
grond der lucht.
gemist zullen kunnen worden, wanneer
niet die maatschappij in barbaarschheid
zal terugzinken. Ik verheug er mij over,
aldus prof. Heymans, met deze beschou
wingswijze niet te kunnen medegaan.
Zij geeft misschien de waarheid van
gisteren en heden, maar zij behoeft
daarom niet de waarheid te geven voor
morgen en overmorgen. Bij de opvoeding
van het menschelij k geslacht mogen oorlog
en concurrentie gewichtige diensten heb
ben bewezen, zij mogen tot ontwikkeling
van enkele te waardeeren eigenschappen
zooals activiteit, volharding, vaderlands
liefde, het hunne hebben bijgedragen
maar de mondige menschheid zal ze ter
zijde kunnen leggen, zooals men een
primitief en gebrekkig werktuig ter
zijde legt, nadat men er een beter voor
in de plaats gekregen heeft. Want primi
tief en gebrekkig is dit werktuig: wie
ziet niet in, dat concurrentie en oorlog
afgezien van alle leed dat zij veroor
zaken, evengoed gewetenloosheid in de
hand werken als arbeidzaamheid, even
goed haat als liefde, evengoed egoïsme
als zelfverloochening
Dan een tweede citaat. Wij staan
vreemd tegenover ons zelf en anderen,
tegenover den grond der dingen. Van
daar dat zoo menigeen voor zichzelf
tot een doolhof wordt, waarin hij geen
weg kan vinden, waarin geen pad recht
door loopt, maar elk zich splitst in tal
van vertakkingen, van welke dan de
meeste ten slotte uitkomen in een blinde
steeg, of terugvoeren tot het uitgangs
punt.
Deze verbrokkeling van ons geestelijk
bestaan wordt door hen, die er aan
lijden, niet altijd als abnormaal gevoeld
zij kan zelfs in het begin, als sommige
doodelyke ziekten, den schijn voorspie
gelen van een rijker en intensiever
leven; maar hare gevolgen, voorname
lijk voor de practische zijde van onze
persoonlijkheid, zijn noodlottig in den
allerhoogsten graad. Aan haar in de
eerste plaats is het te wyten, wanneer
onze tijd arm is aan markante, hoekige,
scherp-oralijnde figuren wij hebben tal
van aspiraties, waarvan door onophou
delijke onderlinge botsing en remming
geen enkele tot haar recht komt; wij
willen, gelijktijdig of afwissend, duizen
derlei, maar daarom dan ook niets met
onze geheete ziel.
En eindelijk deze aanhaling: Hoe
oneindig dikwijls komt het niet voor,
dat wij de woorden en de handelingen
onzer medemenschen verkeerd begrij-
Pijlsnel rolde er een wagen door de poort
en hield voor de stoep stil.
„De verloofden, Moritz", zeide mevrouw
Van Ratenow, terwijl zij hare schreden
verhaastte.
„Waar gaat gij heen, Moritz?"
„Naar den stal, ik moet even naar Sul
tana zien, zij is kreupel."
„Vreemdmompelde de oude dame, „hij
schijnt hen uit den weg te gaan. Zij haalde
het jonge paar bij de huisdeur in en drukte
de kleine meisjeshand.
Elze zag er zonderling uit, zoo strak, zoo
wezenloos. Ja, haar vader maar dit was
toch onnatuurlijk; had zij nog maar ge
schreid! Zoo zat zij ook aan de koffie
tafel in de kamer harer tante. Het meisje
keek onbeweeglijk met brandende oogen
naar buiten, zonder een woord te spreken,
zonder in 't minst deel te nemen aan het
gesprek. Waarom zou zij ook?
Zij gevoelde zich als ware zij verdreven
uit een bloeienden tuin en verplaatst te
midden van sneeuw en ijs; zij huiverde
over het geheele lichaam. Van uit den tuin
wenkten haar de rozen toe en vroegen:
„Waarom liet gij u dwiogen?"
En de zwaluwen vlogen voorbij, terwijl
zij kwetterden:
„Is dat uw moed geweest, schaamt gij
u niet?"
En inderdaad schaamde zij zich, een
diepe blos kleurde hare wangen, zij sprong
en snelde naar buiten, het terras over en
den tuin in, langs de geliefde oude paden,
altijd voort, met snelle schreden.
XII.
„Beste mevrouw Van Ratenow," zeide de
Bennewitzer, toen Elze zoo plotseling ver
dwenen was, „is mijn verloofde soms on
gesteld? Ik moet u eerlijk bekennen, dat
haar stomme wanhoop mij angst aanjaagt
pen, en dientengevolge verkeerd beoor-
deelen. Ik denk hier niet in de eerste
plaats aan de gevallen, waarin diep
gaande meening8verschillen op gods
dienstig gebied, maatschappelijk of
staatkundig gebied, het moeilijk of on
mogelijk maken zich op elkanders stand
punt te verplaatsenal wil ik er in
het voorbijgaan op wijzen, hoe vaak
deze moeilijkheid, deze onmogelijkheid
den verhefienden stryd der beginselen
in een demoraliseerend persoonlijk ge
harrewar doet ontaarden. Maar buiten
verhouding talrijker en drukkender dan
de groote, zijn de kleine misverstanden,
die niet de eenheid van den staat, maar
die van hel gezin of van den kleinen
maatschappelijken groep bedreigen; mis
verstanden tusschen echtgenooten, tus-
schen vrienden of kennissen, in dienst
betrekkingen, tusschen mededingers op
een of ander gebied, enz., leidende tot
verwijdering in alle soorten en graden,
van de momentane ontstemming of de
nauwelijks merkbare verkoeling af, tot
de openbare breuk of onherstelbare
veete toe
Maar dit zal verdwynenEens zal
de psychologie (de zielkunde) haar in
trede in het leven doen, en van dat
oogenblik af zullen de blinde, versnip
perde krachten, die van den beginne
af de meiischheid hebben gehouden op
den weg van den verstandelijken in
zedelijken vooruitgang, zich stellen onder
de leiding van een steeds klaarder be
wustzijn der doeleinden en van een steeds
dieper inzicht in de middelen, die tot
de verwezenlijking van die doeleinden
kunnen leiden.
Dan eerst zal blijken hoe machtig
de drang ten goede is, die de ontwik
keling der wereld beheerscht. Dan zal
zich rechtvaardigen het oude optimisme
der besten en wijsten van ons geslacht,
het optimisme van hen, die hebben
geloofd in de toekomst der menschheid,
omdat zij de idealen dier menschheid
voelden leven in hun gemoed. Dan zal
eindelijk beginnen vervuld te worden
de steeds weer teleurgestelde en in ieder
nieuw geslacht steeds weer opbloeiende
hoop, die haar zuiverste uitdrukking
heeft gevonden in dit simpele gezegde
„Ik geloof dat alles ten slotte nog
goed wordt."
BStiitenïavid.
Het Agrammer Tagblatt verneemt uit
Cettinje dat daar sinds eenige dagen
zou het werkelijk alleen den plotselingen
schok van den dood haars vaders zijn, die
haar zoo veranderd heeft?"
De oude dame schudde geruststellend het
hoofd.
„Beste HegebachDe tegenwoordige meis
jes zijn anders dan in mijn tijd. Toen
heerschte er onder het jonge volk een frisch,
kernachtig leven, thans behoort een goed
deel wereldsmart tot de goede manieren.
En bovendien, bedenk dat het de begrafenis
dag is en zij, ondank alles, toch zeer aan
den ouden brombeer gehecht was."
„Denkt gij dat," waarde mevrouw?" vroeg
hij langzaam. „Ik weet het nietzij scheen
mij kort geleden nog een kind toe, wat de
uitdrukking harer oogen betrof. Toen ik
straks bij haar kwam om haar af te halen,
trof mij een blik Ja, gij zult mij zeker
sentimenteel noemen; maar ik kan dien
blik niet meer uit mijn herinnering ver
bannen, er lag zoo iets verwijtends, smee-
kends in. Ik heb nog eens een paar oogen
evenzoo op mij zien richten. Het was in
Ruslandeen jonge zigeunerin bedelde langs
den weg. Mijn ruwe koetsier sloeg haar
met de zweep, zij vertrok geen spier, maar
hare groote, donkere oogen keken mij aan
er lag een geheele wereld van smart in dien
blik. En die oogen, die van smart vertrok
ken lippen, vragend, verwijtend Hetzelfde
las ik in Elze's blik, toen ik heden bij
haar binnentrad en ik weet het zeker, er
lag in dien blik meer, dan alleen rouw
over den afgestorvene."
„Hegebach!" klonk het op een toon van
verwijt. Een angstig gevoel had zich bij
deze woorden van het hart der oude dame
meester gemaakt. Zij schudde het hoofd en
wierp een vorschenden blik op den Benne
witzer, maar zij wist niet wat te antwoorden.
„Waar zou Elze wel wezen?" vroeg zij
na een geruimen tijd van pijnlijk zwijgen.
geruchten loopen over een samenzwering
tegen vorst Nikolaas van Montenegro.
Anderen zeggen, dat dit gerucht door
de omgeving van den Vorst zelf ver
breid is, om aldus diens gedragslijn te
rechtvaardigen tegenover de indertijd
veroordeelde leden der nationale partij.
Men weet, dat de veroordeelden, in
strijd met veler verwachting, niet be
genadigd zijn, hetgeen in vele kringen
kwaad bloed gezet heeft.
't Is overigens niet voor de eerste
maal, dat er sprake is van een samen
zwering tegen vorst Nicolaas. Er zijn
al heel wat komplotten tegen hem ge
smeed gedurende zijn regeering. De
meest bekende is wel de samenzwering
van een paar jaar geleden, welke aan
leiding gaf tot het geruchtmakende
hoogverraadsproces te Cettinje.
Te Duinkerken, waar Maandagavond
de algemeene werkstaking is afgekon
digd, blijft de toestand zeer kritiek. In
den nacht van Maandag op Dinidag
zijn de ruiten van de gendarmerie in
gegooid; voortdurend trekken troepen
door de stad. Uit omliggende garnizoe
nen is versterking gezonden, zoodat op
het oogenblik een sterke troepenmacht
in de stad aanwezig is. Dinsdagochtend
zijn er opnieuw relletjes geweest. Hu
zaren hebben een charge gedaan, waarbij
een der betoogers een revolverschot ge
lost heeft, waarmee hij echter een an
deren betooger gekwetst heeft. De brug
gen en de havenwerken zijn door sol
daten afgezet en de openbare monu
menten worden bewaakt. Bijna alle fa
brieken zijn gesloten en ook de win
kels in de hoofdstraten der stad zijn
dicht, trams mogen niet rijden. Het is
den stakers verboden in troepen door
de straten te trekken.
Heden komt evenwel bericht, dat de
dokwerkers besloten hebben den arbeid
te hervatten.
Dezer dagen is te Neurenburg een
oude bedelaar gestorven, die van afval
en kliekjes leefde, welke goedhartige
menschen hem toeduwden. Toen men
na de begrafenis zijne kamer doorzocht,
vond men in een koffer onder allerlei
ouden rommel 30,000 mk. aan goud en
vreemde bankbiljetten, tot Turksche en
Russische toe. Kort voor zijn dood had
hij getracht obligaties ter waarde van
30,000 mk. in de kachel te verbranden.
De half verbrande stukken hebben ech
ter nog hun volle waarde. De man had
kind noch kraai en de Staat zal dus
alles erven.
De koning van Engeland heeft bron
chitis; zijn toestand moet eenige on
gerustheid verwekken.
„Willen wij den tuin eens doorwandelen?"
Zij wandelden den geheelen tuin door,
maar Elze was nergens te ontdekken. Frieda
en Lili kwamen met de kinderen van een
wandelrit terug; zij zagen hen over den
tuinmuur heen en zagen ook Moritz uit
rijden; hij groette en zeide dat hij naar de
akkers ging.
„Ik begrijp niet waar Elze zijn kan,'tis
toch een zonderling meisje. Elze, Elze!"
riep de forsche vrouw luid naar alle rich
tingen.
Maar er volgde geen antwoord.
„Ik smeek u, lieve mevrouw Van Ratenow,
laat haar; zij zal geen lust hebben tot spreken
ik kan dat best begrijpen. Zwijgend liepen
zij verder.
„Ik wensch heden tijdig te vertrek
ken," zeide hij eindelijk, staan blijvend en
op zijn horloge ziende. „Wees zoo goed en
groet Elze hartelijk van mij."
„Ik zal haar laten opzoeken, beste Hege
bach
„Neen, doe dat niet misschien schreit
ze wel uitstoor haar niet, waarde mevrouw,
ik kom morgen terugmen moet nooit een
stemming willen afdwingen."
„A propos, hoe heet ook weer de goud
smid te Berlijn, bij wien gij de verlovings
ringen hebt besteld?"
„Halier," antwoordde hij„de ringen
kunnen eerst over acht dagen gereed zijn.
Maar ik zie dat mijn rijtuig reeds voor is,
vergun mij afscheid te nementot morgen
genadige vrouw en groet mijn kleine,
droeve Elze."
Hij kuste haar de hand, stapte vlug in
zijn rijtuig en reed heen.
„Hij heeft het natuurlijk kwalijk geno
men," dacht mevrouw van Ratenow, maar
het gedrag van het kind is dan ook on
verantwoordelijk. Wat heeft men toch een
last van dat jonge volkje zij moest de
Uit Lissabon wordt aan de Tempi
gemeld, dat er zekere beteekenis toege
kend wordt aan het gehoor, dat koDing
Manuel van Portugal verleend heeft
aan minister Asquith en aan den minis
ter van Marine, Mac Kenna, die met
het jacht Enchantress Lissabon bezoch
ten, op hun weg naar Gibraltar. De
Portugeesche minister van Buitenland-
sche zaken is bij het onderhoud, dat
heel lang duurde, tegenwoordig geweest.
De Engelsche ministers zijn na afloop
de gasten des konings geweest, aan
een maaltijd, waaraan ook de oud-mi
nisters Wenceslao Lima en Bocage
aanzaten. De -laatste heeft indertijd
koning Manual naar Londen vergezeld.
Men verzekert, dat het bezoek der
Engelsche ministers te maken heeft
met het huwelijk van koniDg Manuel
met een Engelsche prinses.
Dit bericht heeft in Engelsche poli
tieke kringen opzien gewekt. Evenals
te Lissabon wordt te Londen druk ge
sproken over een huwelijk van koning
Manuel met de oudste kleindochter van
koning Eduard, Alexandra van Fife,
wier Daani reeds genoemd werd als
toekomstige koningin van Portugal,
toen Manuel dit najaar in Engeland
kwam.
Volgens een ambtelijke opgaaf, heb
ben de Albaneesche opstandelingen den
23sten April in het gevecht bij den
Tsjonoljewa-pas 250 en op 1 Mei bij
Nikoftsje 50 dooden verloren. Aan den
kant van de Turken werden tweeman
licht gewond. Onder de gesneuvelden
waren eenige Albaneesche hoofden.
Een iradee machtigt den opperbevel
hebber, om overal waar dit noodzakelijk
is de krijgswet af te kondigen. Uit Us-
kub wordt gemeld, dat uit Konstanti-
nopel vijf officieren zijn afgezonden, ora
den krijgsraad te vormen.
Het vechten in het dal van de Mo-
rawa duurt voort. Het heet, dat men
bang is voor een opmarsch van de Al-
baneezen.
De Konstantinopelsche correspondent
van de Franf. Ztg. meldt, dat kenners
van de moeilijke toestanden in Albanië
geen geloof hechten aan de gunstige
berichten in de Turksche pers. Sedert
Maandag wordt om Prisren en Djako-
wa hevig gevochten. Djakowa, waar de
Turksche troepen omsingeld waren,
moet Dinsdagavond in handen van de
Albaneezen gevallen zijn. Volgens an
dere consulaire berichten uit Mitrowitza,
staat Djakowa in vlammen. Op3K.M.
van Mitrowitza hebben de Albaneezen
een groot konvooi met schietvoorraad
genomen, waarbij zij drie officieren ge
dood en ongeveer 100 gevangenen ge
maakt hebben.
Tot versterking van de Turksche
dochter van mijn vader geweest zijn!" Met
groote schreden keerde zij in huis terug.
Goed dan zij zou vandaag niets meer
zeggen, maar morgen het was immers
hoogst ongepast om zoo maar weg te loopen
en gevaarlijk bovendien.
En wat bij voorbeeld zou dat verhaal van
den Bennewitzer over die oogen te beduiden
hebben? Dat hfi op zijn leeftijd nog als
een vaandrig het kind in de oogen kijkt,
stond hem lang niet mooi; dat was te
sentimenteel, te smachtend; vroeger was
hij zoo niet."
Mevrouw de barones Van Ratenow was
door het voorgevallene in zeer slecht humeur
zij kon niet eens breien, zooals anders;
voortdurend zag zij het bleeke gezicht van
het meisje voor zich en hoorde Bennewitz
over haar oogen bazelen. Het kon niet
anders, zij moest het haar zeggen, vriende
lijk. Maar zeggen moest zij het!
Moritz kwam binnen en ging op zijn
gemak in zijn vaders leunstoel zitten, tegen
over haar. Hij had met zijn moeder allerlei
zaken te bespreken.
Nu kwamen ook de dames met de kin
deren binnen. Lili was zoo vroolijk en de
kleinen waren zoo vermakelijk, het was een
gelach en gejuich in het vertrek, waarin
de schemering zich reeds deed gelden. Toen
de kinderen eindelijk „goeden nacht" zeiden,
was het reeds laat en scheen het zilveren
maanlicht verblindend op de daken.
„Eet gij met ons?" vroeg, Moritz, „en
komt Elze beneden?"
„Ik dank u," antwoordde zij. Sophie
zal voor ons beiden hier de tafel dekken.
Elze is toch niet in de stemming
weet gij."
„Goeden nacht dan, moeder!"
Naar het Duitsch
{Wordt vervolgd