Land van leusden en Altena, de Langstraat en de lummeierwaard.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
No. 3040, Zaterdag 13 April.
1911.
Als t Paschen is.
FEUILLETON.
DE GOEDHARTIGE.
Ui..) VAM ALTEN/
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75,
franco per post zender prijs verhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 7l/% ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
middag 12 uur ingewacht.
Wanneer de winter ons verlaat
En naar het noorden vlucht,
Wanneer 't viooltje in blauw gewaad
Het lenteliedje zucht,
dan weten wij dat de bigde Paasch-
morgen naakt, die morgen, die nog al
tijd een soort van toovermacht op den
mensch oefent. De Paaschmorgen komt
volstrekt niet altoos tot ons in het
volle plechtgewaad der lente, onder het
lieflijk licht en met den warmen adem
ervan, en toch schijnt het ons toe dat
het inderdaad zoo is en zou niets in
staat wezen om het gevoel van inner
lijke voldoening dat ons doorstroomt
te verdringen of de blijde gedachten te
verbannen, die ons onwillekeurig ver
vullen. We zien de dingen, zooals we
ze eigenlijk altgd moesten zien, niet in
een valsch licht, maar dan toch onder
het licht van voldaanheid en dankbaar-
heid. Als wij in de rechte stemming
verkeeren, de stemming van den Paasch-
morgen, dan schijnen de zonnestralen
helderder en warmer, de bloemen zach
ter te bloeien, de wind meer lieflijk te
ruisehen, de geheele schepping duide-
lgker te spreken.
Dat zal wel verschillende oorzaken
hebben en misschien in de eerste plaats
daarvan een gevolg wezen, dat zoovele
beelden uit het. verledeue als in een
panorama voorbij ons geestesoog trek
ken, zoovele gebeurtenissen ons voor
den geest komen uit de geschiedenis
der groote mens''henwereld, gebeurte
nissen die ons geheel des menschen
ziel, zijn hopen en verlangen, zijn schuld
en naberouw, zijn hoogheid en zijn val,
den mensch die is, die was, die worden
zal, doen kennen.
Dat zal in de tweede plaats ook wel
daaruit voortkomen, dat de natuur om
ons"heen bezig is, zich te tooien in het
gewaad der vernieuwing. De natuur
viert altijd het Paaschfeest, voor haar
in waarheid het feest van den uittocht
en van de verrijzenis ten leven, uit de
duisternis tot het licht. Het is alsof
een zacht lied ruischt, dat spreekt van
betere dagen, ook een lied van hopen
en verlangen, en al wordt dat blijde
lied nog maar bescheiden en op zachten
toon aangeheven, het is sterk genoeg
om te spreken tot ons hart en al de
roerselen van ons gemoed in beweging
te brengen.
En dan willen wij in de derde plaats
nog wijzen op de zedelijke beteekenis
van het schoone lentefeest; want wel
verschillen wij in de opvatting en be
schouwing ervan, maar wij verschillen
niet in de diep gevoelde overtuiging,
dat bet van grooten en duurzamen in
vloed kan en behoort te zijn op
's menschen zijn en leven, dat het
krachtig mede kan werken om dat leven
te leiden in de richting die ten goede
voert.
In het land van den vreemdeling
hebben wij nooit geleetd, zijn juk heb
ben wij nooit gevoeld, maatschappelijke
slavenketenen hebben wij niet gedragen
maar wij hebben ons wel eens vrijwillig
in slavernij begeven en toegelaten dat
vreemde machten ons beheerschten. Wij
laten nog zoovele verkeerde dingen toe
■en handhaven nog zoovele maatschap
pelijke ondeugden; wij zijn nog zoo
vaak zelfzuchtig en liefdeloos, wij leven
nog zoo weinig met en voor anderen
wij struikelen en vallen nog zoo dik
wijls! Dat hindert en bedroeft ons wel
maar wij h»bben niet genoeg macht
over ons zeiven, niet genoeg wilskracht
om op te staan en ons van dat alles
vrij te maken. Dat is de oorzaak dat
wel bij elke lente ook over ons de zon
der vernieuwing opgaat, maar dat hare
stralen ons gemoed nog niet genoeg
doordringen, zoodat het licht en de
warmte nog niet volledig tot hun recht
komen.
Wij zullen ook een leidsman en voor
ganger moeten kiezen, die ons een
haastigen aftocht verzekert uit het Jand
waar we niet tehuis behooren, om ons,
laat het dan ook zijn door een woestijn
heen, naar een land van belofte te
brengen.
Ja, door de woestijn zullen wij wel
moeten trekken. Het breken met één
enkele verkeerde gewoonte, op zich zelf
geheel onbeduidend, kost reeds moeite
en dagen van stiijd. Hoe zal het dan
wezen als de volle ernst van het leven
in het spel komt, als we willen breken
met het verledene om een geheel nieuw
leven te beginnen als we den ganechen
akker willen omploegen
En toch zal dat moeten gebeuren.
Willen wij inderdaad leven, zal het
leven ons ten zegen zijn, zal hel zijn
ware doel niet missen, dan zullen wij
het jonge groen moeten navolgen, dan
zullen wij moeten opstaan uit den
winterslaap tot het leven der schoone,
dor heerlijke, der reine lente dan zullen
wij zwart en stof achter ons moeten
laten en de hand uitstrekken naar de
richting die vóór ons ligt, naar den
weg die op elk gebied naar het betere
en het hoogere leidt.
Ja, wij zullen óók een leidsman
moeten kiezen. Niet dat het ons daaraan
ontbreekt. Het tegendeel is waar. Wg
4)
Het bleeke daglicht viel door de beide
vensters op de tafel der drie vrouwen. Het
karige maal, aardappelen en kaas, was al
half op. Trini legde het mes met een ruwe
beweging naast haar bord en steunde daarna
de ronde armen, waarvan de mouwen op
gestroopt waren, op de tafel. Haar mooi
gevormd, lichtzinnig gelaat had iets zachts,
dat haar goed stond en haar jonger deed
schijnen dan vijfentwintig jaar, zooals zij
was. Maar om de mondhoeken lag een lee-
lijke trek, die sprak van genotzucht en
karakterloosheid en Trini teekende. Haar
vader, de boer van het Hangigut, was een
brave man en in het dorp bemind geweest,
maar zijn oudste dochter had zijn goeden
naam, kort voor zijn dood, oneer aangedaan.
De streng rechtvaardige boeren konden haar
dat niet vergeven. En Trini het gerucht
was haar vooruitgesneld was er in het
dal niet beter op geworden. Bij haar terug
keer in lm boden wachtte haar geen vrien
delijke ontvangst En, zooals van zelf spreekt,
de schaduw, die over haar lag, raakte ook
Sepha even aan.
Sepha was nauwelijks twintig jaar, maar
er lag diepe ernst in haar bleek, onregel
matig geteekend gelaat en op het voorhoofd,
begraven onder blonde krulletjes, vertoonde
zich een rimpel, die het gelaat bijna iets
bitters gaf. Sepha was niet mooi, maar er
zijn maar al te veel geneigd om te
steunen op anderen en onze zelfstandig
heid op te offeren maar dat is niets
dan zwakheid, die ons er toe brengt
blinde leidslieden, blinder misschien daD
wij zelf, als heer over ons te erkennen.
Dat heeft ons reeds menig droevig
oogenblik verschaft; want al komen
wij later meestal weer tot bezinning
en willen wij de slechte keuze weer
ongedaan maken, dan is reeds veel
onheil gesticht en komt in zooverre de
overtuiging van het betere en het ware
reeds te laat.
Als wij het groote levensbeginsel,
dat het heerlijke Paaschfeest ons predikt,
als leidsman aannemen, dan zullen wij
j ons vanzelf, het geheele leven door, als
'van wachtengelen omringd zien. Wij
zullen geen volmaking bereiken, nooit
'opstaan om nimmer meer te struikelen,
nooit een waarheid erkennen om nimmer
meer in dwaling te vervallen maar ons
leven zelf zal toch volmaakter wezen
en bet zal geen enkel vallen, niet enkel
dwaling meer zijn. Het licht, dat het
nieuwe leven van den Paaschmoigen
ons gebracht heeft, zal niet meer onder
gaanwant in het rijk der waarheid
en der liefde daalt de zon nooit ter
kimme. Dat licht schijnt in de moeilijke
uren van strijd en verzoeking, maar het
schijnt schooner in liet uur der over
winning; het schijnt aan de sponde des
lijders, bij rouw en droefenis, maar het
verheldert ook ieder levensgenot, en het
schijnt het allerschoonst misschien over
de rust der dooden.
Nog eens, wij menschen zullen wel
verschillen in vele dingen, en ook dht
zal wel goed zijn, omdat het ons prikkelt,
steeds naar meer waarheid te blijven
zoeken, en ons behoedt voor de nood
lottige dwaling, dat wij haar geheel en
ten volle gevonden hebben. Maar hierin
kunnen en moeten wij allen overeen
stemmen dat, waar de Paaschmorgen
ons spreekt van eeu uitgaan tot een
hooger zedelijk levensbeginsel, wij die
stem beschouwen als gericht tot ieder
onzer in het bgzonder, en dat wij er
gewillig het oor aan leenen, wetende
dat zij alleen, in de beste beteekenis
van het woord, de stam der waarheid is.
lag toch een groote aantrekkelijkheid in het
fijne, weinig boersche gezichtje en de blauwe
oogen hadden een vochtigen glans. Deze
oogen hadden 't Metter's Marti jaren geleden
gedaan.
Zij keek nu naar haar zuster, die haar
maaltijd haastig en knorrig geëindigd had.
Trini las een verwijt in Sepha's oogen;
gemelijk schoof zij haar stoel achteruit en
stond op.
„Wat heb je toch? Waarom eet je niet?"
vroeg Sepha.
Daar barstte de andere los:
„Ja, ik en eten! Ze hebben mijn eten
daar in het dorp al gekruid! Waarom
mij niet kalm in de stad gelaten? Waarom
mij meegesleept naar dit nest? Ik wer
ken? Mij goed! Ik wil wel! Maar die daar
willen mij geen werk geven!"
Toornig schudde zij de vuist tegen het
dorp.
Fenner's Marie zat intusschen zwijgend
in haar hoekje en haar bruine, magere
handen verkruimelden werktuiglijk haar
brood. Haar gerimpeld gezicht was naar
Sepha gewend. Het kleine, verschrompelde
oudje met het dunne grijze haar en de nog
altijd levendige oogen wa3 verzot op Sepha.
Deze stond op. Als zij zich in haar volle
lengte oprichtte, was zij ongeveer een hoofd
grooter dan haar zuster. Zij bleef bij de
tafel staan en zei langzaam, bits:
„Waarom ik je gedwongen heb mee naar
boven te gaan, zul je zelve wel weten.
Wat dat andere betreft heb je al om
werk gevraagd in het dorp?"
„Ja, zoo straks," zei Trini mokkend.
„Waarom deed je dat? Niemand heeft
je dat gezegd! Ik zou er wel voor gezorgd
hebben!"
üulteniiand.
De Fransche Senaat heeft Dinsdag,
bij de behandeling van het vraagstuk
der regeling van de grenzen van het
Champagne-gebied, bij opsteken der
handen eene motie aangenomen, waarin
vertrouwen wordt uitgesproken, dat de
regeering de wijnvervalsching zal on
derdrukken en de maatregelen betref-
Daar voelde het meisje een zachte, bevende
hand op haar arm.
„Laat mij er maar voor zorgen, kind",
sprak de oude vrouw. „Ik zal wel werk voor
je krijgen voor jullie allebei".
Sepha drukte de hand der oude. Haar
oogen stonden vol tranen.
„Dank u, tante; u bent zoo goed", sta
melde zij. Het gelaat van de oude vrouw
glom van blijdschap.
„Laat het nu maar rusten," sprak zij.
Wij zullen het samen wel goed hebben.
Terwijl jullie naaien en werken, zorg ik
voor het huishouden en zomers ook voor
den tuin."
Trini, die aan het venster stond, wenkte
de beide anderen tot zich. Zij had het venster
half geopend en wees naar de straat.
„Is dat Metter niet?" vroeg zij.
Er kwam een lange, forsch gebouwde
boer voorbij, op weg naar het dorp. Rechtop
als iemand gewoon om te bevelen, ging hij
daarheen. Een lange blonde baard viel hem
tot midden op de breede borst. Een grove
zwarte vilten hoed overschaduwde zijn ge
laat. Hij keek niet eens naar het venster,
waar de drie vrouwen voor stonden.
„Dat is de dalschout" zei vrouw Fenner,
toen hij ver genoeg weg was.
Sepha perste de lippen op elkaar en zweeg.
„Hij heeft het ver gebracht in dien korten
tijd", zei Trini zoo langs haar neus weg en
keek haar zuster van ter zijde aan.
Vrouw Fenner's tong scheen echter plot
seling losgeraakt. Zij begon van den dal
schout te vertellen en kon hem maar niet
genoeg prijzen. Zij sprak over hem als over
een hooger wezen.
„Toen ik verleden winter ziek was is hij
meermalen by my geweest, heeft mij den
fende die grensregeling intrekken zal.
Zoodra dit besluit in het wijnland
van Reims bekend was geworden, zijn
1500 a 2000 wijngaardeniers uit het
Marnedal naar Hautvilliers en Dizy
getrokken. In deze laatste plaats hebben
zij van een wijnpakhuis de deuren open
gebroken en er aanzienlijke schade aan
gericht. De muitende mannen sloegen
in een wijn pakhuis van een groote firma
o. m. 230,000 flesschen wijn stuk en
ook de kantoren der firma werden ge
heel verwoest. De gendarmen der plaats
konden natuurlijk tegenover de over
macht der menigte niets doen. In de
straten vau Dizy wierpen de wijnboeren
drie barricaden op van fusten en vaten
en alles wat tot de wijübereiding behoort
en die hoopen wilden ze in brand steken.
Gelukkig is dit belet kunnen worden.
De straten, waar de plunderende, ver
woestende bende doorgetrokken was,
leverden een onbeschrijfelijken aanblik
op. Op de gemeentehuizen te Dizy en
Cumière werd de roode vlag gebesc hen.
Soortgelijke daden zijn te Damery
gepleegd, waar een wijn-pakhuis ge
plunderd is.
Te Epernay beeft bet Senaatsbesluit
ongekende opwinding veroorzaaktalle
troepen zijn op de been en rond de stad
zijn al de wegen afgezet.
Te Reims zijn voorzorgsmaatregelen
genomen, om te beletten, dat de wijn
bouwers uit de omgeving naar de stad
optrekken.
Van andere zijde wordt nog over de
ongereldheden te Daméry gemeld
De wijngaardeniers waren door vlam
mende vuren en het luiden van de
stormklok opgeroepen. Zij wapenden
zich met houweelen en balken, ram
meiden bij vijf champagne-firma's de
kelderdeuren in, sloegen de flesschen
stuk, ontrampeneerden de wagens én
wierpen de koopwaar op straat. Zij
trachtten ook brand te stichten door
bossen stroo aan te steken, maar alles
was gedrenkt met wijn en zoodoende
wilde het geen vuur vatten. Een ware
stroom van wijn goot zich uit door
de straten van Daméry. Twee eskadrons
dragonders, die aankwamen toen de
verwoesting voltooid was, werden door
barricaden opgehouden. Ook vrouwen
wierpen zich voor hun paarden, om hun
den doortocht te versperren.
Te Epernay zijn de wijngaardeniers
door de ruiterij uiteengedreven. De
gewapende macht kon echter niet ver
hinderen, dat de eigendommen van de
firma's Darras en Rondeau vernield
werden.
Tegen het vallen van den avond ont
waarde men overal om Epernay heen
het rossige schijnsel van branden. Te
Pierry had men het stroo waarmee de
wijngaarden van de firma Moet et Chau-
don gedekt waren, op de hellingen van
de heuvel in brand gestoken, 's Morgens
dokter gezonden en Christen's Broni heeft
mij moeten oppassen en eten en drinken
is mij in huis gebracht, zonder dat het mij
iets heeft gekostheelemaal niets! En"
er gleed een schaduw over het gerimpeld
gelaat „toen ik hem heb willen bedan
ken, liet hij mij niet eens uitpraten. O, wat
speet mij datl Maar zoo is hij altijd!
Vier weken geleden is er brand geweest
bij den smid. Je zult de zwarte overblijf
selen van zijn huis wel gezien hebben. Ik
ben er ook heen geweest, 't Was midden
in den nacht; het dak stond al in lichte
laaie toen de smid en zijn vrouw en kinderen
wakker werden. Zij hadden nauwelijks den
tijd om een stuk kleeren aan te trekken, zoo
snel moesten zij er uit. Intusschen hebben de
boeren gered wat zij machtig konden worden.
En wie was er het eerst bij? De schout!
En plotseling, terwijl de daksparren knet
terden en het heele gebint nog maar aan
een paar balken vastzat, roept de smid:
Moeder is er nog inDe vonken vlogen
op, het vuur breidde zich uit en de bin
nenmuur hing al voorover. Niemand durfde
de oude vrouw er uit halen, niemand, de
smid zelf ook niet; trouwens zijn vrouw
zou hem niet hebben laten gaan. Toen
begonnen de vonken te spatten en werden
de vlammen al grooter en grooter, want
telkens vonden ze van binnen nieuw voedsel.
De muur stond op het punt van omvallen
en plotseling hoorden wij een ontzettend
gekraak en stoven allen uiteen, want het
regende vonken en toen onver
wacht alsof hij door vuur en rook en
onder de vallende steenen door gekropen
was daar had je Metter met de half-
doode vrouw in zijn armen. Zijn gezicht
was pik zwart en baard en haren waren
was in de kelders van de firma Dufaut
alles verwoest, In de richting van Che-
nilly zag men ook een sterken gloed
en in Epernay liep het gerucht, dat het
kasteel Montebello in brand stond. Ook
naar den kant van Ay en Maureuil zag
men brand. Daar stonden sedert 's mid
dags ettelijke gebouwen van wijnkoo-
pers in vlam.
De prefect van de Marne heeft nog
een compagnie infanterie en twee eska
drons ruiterij naar Ay gezonden, om
de brandstichters, het kostte wat het
wilde, te verjagen. Intusschen was er
toen al te Ay een schrikbarende ver
woesting aangericht. De eigendommen
van de firma's Deutz, Geldermann, Gal-
lois, de bijgebouwen naast het huis van
Phiflipponat, den afgetreden burgemees
ter van Ay, de gebouwen van de firma's
Ayala, Bissinger en Ducoin waren in
de asch gelegd. Op de kantoren van
Ayala en Bissinger had het plunderende
volk de brandkasten opengebroken en
leeggestolen. De brandweermannen uit
Ay en Epernay hadden niets tegen de
vlammen vermocht; zij moesten de wijk
nemen voor de woedende menigte, die
dreigde hunne spuiten te vernielen en
hun hrandslangen onbruikbaar te maken.
Voor men de eigendommen van de
firma's Ayala eu Bissinger in brand
stak, werden alle meubelen in een oog
wenk op een grooten hoop op straat
geworpen; en tegelijkertijd, dat men
de gebouwen in brand stak, legde men
ook onder dien hoop vuur aan. Buiten
op straten en wegen ziet men overal
scherven van flesschen, stroomatten,
wijngaardstaken en allerlei andere over
blijfselen liggen. Ook tusschen Dizy en
Cumières heeft men de stroomatten van
de wijngaarden der firma Moet en Chau-
don in brand gestoken.
In een ander bericht lezen wij nog
de volgende bijzonderhedenSedert
gisterenochtend hoorde men in alle ge
meenten van het wijnland van Epernay
ontploffingen van bommen, die ver
momde wijngaardeniers lieten springen
ten teeken, dat men gezamenlijk zou
optrekken. Van al de hellingen zag men
de wijnboeren afkomen, gewapend met
staken, pieken en houten hamers en de
richting van Ay inslaan. Verscheidene
champagne-fabrieken daar worden van
knoeierij beschuldigd. Tegen elf uur
waren ettelijke duizenden wijnboeren
te Ay bijeen. Zij namen eeu motie tegen
de afschaffing van de afbakening en
tegen de knoeiers aan.
Vervolgens verdeelden zij zich in
verschillende groepen. Een van deze
deed een schijnbeweging, om de troepen
op een dwaalspoor te brengen, anderen
trokken in een kolonne naar de firma's
Deutz en Geldermann. Voor de soldaten
het konden beletten, hadden zij de
deuren met hamers ingebeukt en na
alles vernield te hebben den boel in
gezengd, maar een wonder was hetNiemand
had hem het brandende huis zien binnen
gaan en hij is een wonderlijk
mensch niet zooals de anderen, al is
hij een Imbodener!
Vrouw Fenner had de laatste woorden
fluisterend gesproken, alsof zij een geheim
verklapte.
De meisjes hadden zwijgend geluisterd
en toen zij geëindigd had, keek Trini haar
zuster andermaal spottend aan, en Sepha
stond met de handen in elkander en staarde
recht voor zich uit.
„Heeft hij je vroeger niet het hof gemaakt,
de groote, de wonderlijke, zeg.Sepha?"
vroeg Trini met bijtenden spot.
Sepha keerde zich toornig om.
„Neen!" sprak zij met vaalbleeks lippen.
Daarna gingen zij de deur uit.
Fenner's Marie wierp Trini een toornigen
blik toe en volgde haar lieveling.
Trini'a gemeene lach klonk haar nog in
de ooren.
IV.
Het was Zondag. In Imboden luidden de
klokken voor de morgengodsdienstoefening.
Kort en hard sloegen de klepels op de drie
metalen klokken en de koele herfstwind greep
de klanken aan en droeg ze door de lucht
naar den Abendstock, gehuld in het vlam
mend rood der opgaande zon. De gletscher
lag nog in de schaduw, maar hoog boven
den ijsrug scheen alles zuiver goud. Eu de
steenen reuzen in het rond, bestrooid met
versch gevallen sneeuw, stonden daar
grootsch en zwijgend, als in een miskleed
gehuld.
Naar het Duitsch.
(Wordt vervolgd