Hel Land van Hensden en Allena, de Langslraai en de Itommelerwaaii
Levensstrijd.
Uitgever: L. J, VEERMAN, Heusden.
No. 3Q49. Woensdag 17 Hei
1911.
WILSKRACHT.
FEUILLETON.
UUD VAN ALTEN/
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75,
franco per post zender prijsverhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 7 7, ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
middag 12 uur ingewacht.
„Ik kan niet. Het is mij altijd weer
te machtig".
Dat werd, jaren geleden, mij bekent
door een man, die eenige malen wegens
dronkenschap was gestraft en toen, om
hetzelfde euvel, zijn betrekking was
kwijt geraakt, Die laatste omstandig
heid was oorzaak dat hij broodegebrek
ziende voor zich en zijn gezin, tot mij
kwam om hulp en voorspraak.
Met hem pratende, een beroep doende
op zpn eergevoel, zijn wilskracht, hem
in herinnering brengend den goeden
naam zijner ouders, het soliede onder
wijs, door hem ontvangen, maar bovenal
zijn plicht tegenover vrouw en kind,
zag ik tranen in de oogen wellen en
stootte hij er op een droeven toon uit:
„Heusch, m'nheer, ik probeer het ieder
keer, maar, ge zult het niet kunnen
gelooven, er wordt onweerstaanbare
macht op mij uitgeoefend, telkens als
ik de drankflesch zie. Ik wil er wel
afblijven, maar kan niet."
Droeve belijdenis!
Een kinderwil in een mannenlichaam.
Het is haast onnoodig de geschiede
nis van zulk een mensch verder te be
schrijven. Men kan het wel raden. Hem
aanbevelen voor een betrekking was
natuurlijk uitgesloten. Zulk een zwak
keling is voor niets meer aanbevelens
waardig. Zegt men bij een sollicitatie
de waarheid, dan is het zeker dat hij
de betrekking niet krijgt; verzwijgt
men haar en wordt hij geplaatst, dan
loopt men gevaar zelf voor onbetrouw
baar gehouden te worden. Uit mede
lijden met zijn huis bezorgde deze en
gene hem op mijn verzoek wat werk,
maar de geregelde afwerking liet veel
te wenschen over; ook die bron van
inkomsten hield op te vloeien.
Een sanatorium! Er werden midde
len gevonden hem daarheen te brengen
misschien dat die gedwongen onthou
ding, dat geregeld leven, de arbeid, daar
opgelegd, gunstig zouden werken, den
wil zouden stalen
Ook die verwachting werd niet ver
wezenlijkt; toen, na eenige maanden,
die plaats werd verlaten en beloften
van beterschap waren afgelegd, kwam
weer dezelfde zwakheid, gebrek aan
wilskracht aan het licht. Een „verloren"
leven.
Iemand, met wien ik over dat droef
geval sprak, meende een wijsgeerige
opmerking te moeten maken. Het is
een in onze oogen beklagenswaardige
verschoning, zeide hij, maar die man
1)
„Het moet er nu maar toe komen! Ik
heb genoeg van dat verstoppertje spelen.
En daarom wil ik eindelijk ronduit zeggen,
waar het op staat. Waarom ook niet? Ik
heb niets te verbloemen en als ik mij niets
te verwijten heb, wil ik ook niet rond
sluipen op mijn teenen, alsof ik wat voor
kwaads gedaan had."
„Je bent zoo onbesuisd, ChristiaanKan
je dan nog niet een poosje geduld hebben,
een klein poosje maar. Wij zien elkaar toch
eiken dag en aan gelegenheden om samen
te zijn ontbreekt het ons waarlijk niet En...."
Christiaan Russi keek zijn meisje aan met
zijn zwarte, van toorn fonkelende oogen en
vervolgde brommend: „Waarom toch dat
wachten? Als hij je mij nu niet geven wil,
dan doet hij het nooit. Ik begrijp niet,
waartoe dat talmen dienen kan? En als
hij je mij niet goedschiks geeft dan zal ik
er hem wel toe dwingen."
„Dwingen!?" herhaalde Rosi, de dochter
van den eigenaar van den Hochfluhhof,
vragend. Haar smal gezichtje was ziekelijk
bleek en haar mond trok zenuwachtig, alsof
zij op het punt stond te gaan schreien.
„Denk je, dat ik dat niet zou kunnen?"
stoof Christiaan op en hy sprak luider, dan
de voorzichtigheid geraden deed zijn: „Ik
zelf was toch niet te veroordeelen. Dai
bij niets anders konwas vrucht van
zijn physieken bouw; het mag hem dus
niet als schuld worden aangewreven
zijn gestel was niet anders ingericht.
Dat gebrek aan wilskracht, die kin
derwil in een mannenlichaam, was zijn
natuur en een mensch kan niet anders
dan wat zijn natuur hem veroorlooft.
Op die redeneering, heel mooi aan
gekleed, gesteund door namen van ge
leerde mannen en aanhalingen uit hunne
werken, heb ik niet veel geantwoord.
Mij dunkt, er is een terrein, waarop
men die heele of halve geleerdheid,
eenvoudig den bodem heeft in te slaan
met het woordEen mensch moet zor
gen, dat het hem aan wilskracht niet
ontbreekt. En daarmede basta.
Een kinderwil in een menschenli-
chaam.
We behoeven niet alleen op dat ééne,
droeve voorbeeld te staren. Er zijn
vele te vinden.
De trek naar drank is niet de eenige
zinnelijke neiging, die droeve menschen-
gestalten schept, menschen, die met een
„ik wil wel, maar ik kan niet anders,
het is mij te machtig," zich veroor
loven hun leven te bederven.
Zoo nu en dan komt men op zijn
weg iemand tegeD, bij wien o, zoo vroeg
de kracht der jeugd verdwijnt, die zoo
vroeg klaagt over kwalen van den ouden
dag en die, indertijd voor een door hem
gevolgde manier van leven gewaar
schuwd, ten antwoord gaf, dat hij wel
anders zou willen, maar dat
Beklagenswaardige personen. Gebrek
aan wilskracht maakt een mensch tot
slaaf van een of andere neiging of
hartstocht.
Men spreekt van kleptomanen, van
die neiging om weg te nemen wat een
ander behoort; diefstal dus. Die trek
is sommigen te machtig, zeggen ze, ze
willen wel, maar kunnen 't niet laten.
Moet men nu medelijden hebben met
dien mensch of hartelijk lachen om
dergelijke dwaze tbeoriën?
Ik houd het laatste voor het best,
want anders zou ik ook modeleden
hebben met hem en h iar, die nu een
maal uit gebrek aan wilskracht om de
waarheid te zeggen, of liever uit lust
om allerlei fantasiën op te disschen,
mij verhalen doet, geheel bezijden de
waarheid, of zoo de waarheid voorstel
lende, dat zij vrijwel onkenbaar is.
Dan zou ik ook medelijden moeten
hebben met en niet het „Beheerech u"
Rosi kromp ineen. Ginds in het woonhuis,
waarvan de ramen glinsterden in het heldere
maanlicht, had zij een deur hooren toeslaan.
Het was zóó licht overal, dat het meisje zich
bezinnen moest eer zij zich weder ervan
bewust was, dat zij veilig was op de plaats
waar zij stond, in de groote schuur en met
den schaduwwerpenden Gemsberg tegen
over zich.
Die schuur van den Hochfluhhof had al
weken en weken lang heel wat gekoos en
gefluister aangehoord. Maar de vier grijze
muren waren geduldig en bescheiden en
hadden het paartje voor de oogen van wie
het zou mogen willen bespieden, trouw
beschut. Op dit oogenblik lag het gebouw,
het grootste van alle bijgebouwen op den
Hochfluhhof, bijna volslagen in het duister,
terwijl toch heel de groene berghelling, met
zijn hutten en huizen, die er aan schenen
vastgelijmd, in een zee van zilverlicht
baadden.
De Hochfluhhof was een fraaie bezitting
en het huis het grootste en mooiste van
het dorp. „Precies een kasteel!" meenden
de menschen uit den omtrek, ofschoon geen
hunner ooit een kasteel gezien had. En
trouwens, behalve dat het drie of viermalen
grooter was dan een der andere boeren
huizen, onderscheidde het zich in niets van
de anderen, noch in bouworde, noch in
inrichting. De Fruttnellers bouwden onver
anderlijk naar hetzelfde model en volgens
het voorvaderlijk systeem: vier manshooge
muren van bergsteenen, door grove mortel
aan elkander gehecht en daarop het eigen
lijke huis van dennenhout, gedekt door een
spits toeloopend dak. Ieder man was daar
mogen toeroepen tot hem of baar, die
bij het kleinste ongerief, hun aange
daan, opstuiven als buskruit, woorden
uitbraken, die men in onheilig arsenaal
smeedt, bedreigingen doen tegen het
lot of de menschen, die van zeer laag
gehalte zijn.
Dwaze meening, alsof de wil niet
juist wag de houding, de flinke houding
van den mensch tegenover de natuur,
door welke hij zich laat dienen.
Een kinderwil in een menschen-
lichaam.
Gevoelt men niet het dwaze ervan?
De kinderkleeren legt men af; de
kinderschoenen worden uitgetrokken
men schaamt zich, als iemand van ons
zegt, dat wij nog zoo kinderachtig doen
en we laten een kinderwil blijven
in den in jaren en ervaring toenemen-
den mensch, men laat zich be-
heerschen door zinnelijke, booze nei
gingen, kent aan deze meer macht toe
dan aan zich zeiven. Waar geen wil
is, blijf het organisme overgelaten aan
eigen duistere instincten en driften. Dan
zijn wij passief en deze lijdelijkheid
brengt schade toe, groote schade. Waar
geen vaste wil is, daar kan ieder boos
kiempje in ons tot ontwikkeling komen.
Daarom, waar zoo'n kinderwil in een
menschenlichaam meer eene bespotting
dan een eer is, zorge ieder er voor een
wil te hebben, die groote kracht uit
straalt.
Een mannelijke wil. Men denke daar
bij niet aan levensuitingen, met be
wustzijn volbracht, maar die niet an
ders zijn dan brute uitingen van dier
lijke zelfzucht van dwazen hoogmoed
of trots, van nog dwazer ydelheid.
Dat is niet menschwaardig, niet uit
edele bron.
Heb een wil.
Willen is vrije zelfbepaling; de wil
is de kein der persoonlijkheid.
Zij ontstaat, zood'-a de mensch door
nadenken en gemoedservaring zich
duidelijk heeft gemaakt wie hij, krach
tens aanleg en bestemming, behoort
te zijn.
Dan, wil men zoo zijn, worden alle
daden daarnaar met wdsbepaling in
gericht, daarnaar alle verhoudingen ge
regeld.
„Zoo wil ik het." Dat is mannentaal.
Niet de taal van een despoot, van een
geweldenaar, maar van een, die zich
zeiven kent.
Uit zelfkennis wordt een wil tot
leven in een bepaalde richting, wordt
wilskracht geboren.
zijn eigen bouwmeester en timmerman
tegelijk.
Het huis waarop alle Fruttnellers trotsch
waren, was het eigendom van Felix Furrer,
den voorzitter van den Fruttneller Gemeente
raad, den rijksten en invloedrijksten boer
van uren in den omtrek. Zoover het oog
reikte, was al het land, van den kerkmuur
af tot aan de berghelling ter rechterzijde,
het eigendom van Felix Furrer en nog heel
wat meer land had hij liggen aan den
anderen kant van den berg, langs de glooiing
van het Fruttnellerdal. De kerk was een
statig wit gebouw, dat vreemd afstak bij
de eeuwenoude, sombere woningen der
dorpelingen en dat daar stond als het bewijs,
dat het heidensche gebruik, om bedehuizen
op te richten van de bespaarde penningen
der geloovigen, nog niet was uitgestorven.
Aan den bouw van die kerk, die nog nieuw
was, had de eigenaar van den Hochfluchhof
krachtig medegewerkt, maar het leeuwen
deel was toch voor rekening gebleven van
den pastoor, een ijverig man, die zijn boeren
door en door kende en, als hij dit noodig
achtte, hen net zoo lang wist te bepraten,
totdat zij met hun spaarpotten voor den dag
kwamen, wat zeer zeker geen gemakkelijke
taak was. Zelf had de eerwaarde heer ook
royaal geofferd en weken lang was hij op
bedevaart geweest door zijn heinde en ver
verspreide gemeente, om gelden voor het
Godshuis bijeen te bedelen.
Als men de kerk voorbij was, volgden eerst,
met groote tusschenruimten, een tiental
al hooger en hooger gelegen huisjes en dan
het eigenlijke dorp, dat om den berg ge
bouwd was en daarna in het dal afdaalde.
De beek schuimde hier langs weinig vrucht
bare, maar steile bergwanden en aan de
Dien wil zichzelven te vormen is
hooge plicht, heel wat meer waard dan
het bezit van veel schoolgeleerdheid.
Ik wil een mensch zijn. Die uit
spraak sluit in zich de vervulling.
Waar de wil is, is een weg.
Nu heeft men de ware verhouding
in het leven geroepen tusschen ziel en
lichaam, tusschen wil en neiging.
Geen kracht, geen neiging, die het
lichaam, die de zinnen bieden, is op
zichzelf verkeerd, mits dat het alles in
dienst genomen wordt door den geest,
die het edele, het reine wil.
De uitdrukking„ik wil wel, maar
het andere is mij te machtig", kan niet
meer voorkomen.
Weet gij wat fierheid is? Dat is ten
alle tijde te leven als een koning over
zichzelven, dat is den stempel van dien
machtigen wil ook te zetten op zijn
kring.
Daarbij te voelen als een boodschap
des hemels, dat fierheid en liefelijkheid
verbonden moeten wezen.
X.
worden onrustig. Overal komt men tot
het inzicht dat, ondanks de wederzijd-
sche concessiën en vredelievende ver
klaringen, China en Rusland aan den
vooravond van gewichtige gebeurte
nissen staan en dat Rusland ook in Man-
dsjoerije zijne voorbereidselen maakt.
Buitenland.
Het „Handelsblad" van Antwerpen
schrijft
Jan Olieslagers, door het officieren
korps te Brasschaet ten eten uitgenoo-
digd, geraakte met zijn groot nieuw
Bleriottoestel den weg kwijt, vloog over
de tafel waar zijn bord soep klaar stond,
terwijl in het koffiehuis de op hem
wachtende offiicieren hem wenkten en
toeriepen, doch vruchteloosde door
de onweders her en der gedreven nevels
beletten Jan de plaats te zien en hij
keerde hongerig naar St-Jolterug, waar
zijn toestel onzacht op den grond neer
daalde, wederom opbonsde om gansch
ontredderd, hals over kop te stuiten
met gebroken vork en kapotte vleugels.
Jan, de onkwetsbare, moest van onder
het omgekeerde toestel kruipen, doch
bleek ongedeerd.
Berichten uit het Chineesche kamp
melden, dat de Russen op hunne spoor
wegen groote troepenmassa's naar het
Noorden van Mandsjoerije zenden. De
Russische spoorweg, die in Tsjantoen
aansluit aan den Japanschen Zuider
spoorweg is van daar tot voorbij Karbin
geheel voor militaire transporten in
beslag genomen. Groote hoeveelheden
wapenen, munitie, uitrustingsstukken
en levensmiddelen worden naar het
Zuiden verzonden, terwijl koopwaren
uit Mandsjoerije, zooals boonen, meel
en hout zich in verbazende hoeveelheden
in alle stations ophoopen en met geen
mogelijkheid verzonden kunnen worden.
De daardoor benadeelde kooplieden
overzijde van het dal verhief zich het naakte
hemelhoogs gletschergebied, dat zelfs door
de weinig verwende, tegen weer en wind
geharde Fruttnellers alleen bij uitzondering
betreden werd, wanneer hun weg hen naar
het hoogland voerde aan geene zijde der
bergen.
Christiaan Russi en zijn meisje hadden
zich onwillekeurig nog iets meer terugge
trokken in de schaduw van den muur. Rosi
beefde over al haar leden; de schrik had
haar bevangen. Het was laat in d%n avond
en in huis had niemand meer op behooren
te zijn, die hen bij hun samenzijn zou
kunnen stoTen.
„Heb je dat gehoord?" stamelde zij.
Christiaan was kalmer. „Je bedoelt dat
knarsen van die deur? Zeker", voegde hij
er luchthartiger aan toe, „Joseph zal zeker
weer vergeten hebben de houtschuur te
sluiten en nu speelt de wind met de deur."
„Ik ga naar binnen," fluisterde het meisje.
Christiaan hield haar terug. „Kom, wees
niet dwaas. Wie zou nu nog wakker kunnen
zijn? Maar zie je nu zelf niet in, Rosi, dat
het beter is om eens en voorgoed een einde
te maken aan dien toestand van onrust.
Het moet er nu maar uit, het moet,
zeg ik je, en morgen den dag al."
„Om Godswil, jongenlief, wacht nog
wat!" vleide het meisje.
Christiaan beet zich op de lippen. „Rosi,
zeg mij maar één ding: heb je mij lief, of
heb je me niet liet? Wil je mijn vrouw
worden, of ben ik maar tot tijdverdrijf voor
je geweest?"
Hij had de rechte snaar getroffen.
Het slanke meisjeslichaam vleide zich
aan zijn borst; haar armen omvatten zijn
hals en snikkend, maar zonder een enkel
Volgens een bericht uit Konstantino-
pel is een geval van pest vastgesteld
te Bassorah (bij de Perzische Golf).
Het eindelooze geding over de vraag,
of de jonge graaf Kwilecki de zoon van
gravin Kwilecki dan wel een onderge
schoven kind van Cecilie Meyer, de
vrouw van een spoorwegwachter, was,
is Zaterdag in hoogsten aanleg door het
rijksgerecht beslist.
Het Posener Oberlandesgericht had
de lgatste maal overeenkomstig den
eisch. van Cecilie Meyer uitgemaakt,
dat de jonge graaf niet de zoon van het
grafelijke echtpaar Kwilecki, maar een
buitenechtelijk kind van Cecilie Meyer
was en daarom aan haar moest terug
gegeven worden.
Het rijksgerecht heeft thans dit von-
vonnis opgeheven en den eisch van
juffrouw Meyer afgewezen.
De jonge Kwilecki behoudt dus zijn
titel en zijne aanspraken op het majoraat.
Gisteren werd gemeld dat de jonge
Lidzj .Jassoe tot Keizer van Abessinië
is uitgeroepen. Hiermede is nog niet
gezegd dat Menelik II overleden is, al
ligt vermoeden voor de hand, dat dit
het geval is, en men zijn dood voor
zichtigheidshalve heeft verzwegen. Het
Berliner Tageblatt had dezer dagen een
bericht, dat de Negus er door een nieu
wen aanval van beroerte bizonder slecht
aan toe was en dat men ieder oogen
blik het einde verwachtte.
Er is nog een andere reden om te
vermoeden, dat Menelik het einde zijuer
dagen heeft bereikt. De Keizerin bevond
zich tot nu toe in het paleis en deed
als verpleegster dienst. Verder werd zij
zorgvuldig bewaakt en ook haar broeder
ras Wolie hield men achter slot en
grendel, maar liet men verder onge
deerd. Thans verneemt de Kölnische
Zeitung, dat Wolie ter dood is ver
oordeeld. Hij was van landverraad be
schuldigd.
Te Kief heerscht onder de Joden
hevige onrust. Men vreest ieder oogen
blik voor een algemeene slachting naar
aanleiding van de bekende beschuldiging
van ritueelen moord, die Joden op een
Christenjongen gepleegd zouden hebben
en waarvan ook in de Doema sprake is
geweest. Voor zoover zij daartoe in staat
zijn, verlaten de Joden de stad.
Uit Cettinje werd Maandag gemeld:
Niettegenstaande de belofte, vervat in
woord te spreken, liet zij haar hoofd op zijn
schouder rusten.
Christiaan hield zijn lieven last innig in
zijn sterke armen geklemd. In zijn trekken
waren vastberadenheid en wilskracht te
lezen.
Het was doodstil rondom. De maan steeg
al hooger en hooger in het luchtruimweiden
en bergen baadden in een zee van licht.
Als een vloed van lichtgolven omspoelde
het maanlicht de donkere ruimte van de
schuur. Grauwe granietblokken doken hier
en daar op als reuzenkoppen en boomen en
heesters rekten hun takken uit en schenen
vreemde gestalten geworden, die dreigend
met de armen wenkten. Waar een beekje
klaterde, daar werd het water als vloeibaar
zilver. De bergen leken hooger dan overdag
en hunne machtige omtrekken waren scherp
en duidelijk afgeteekend tegen den achter
grond van zwart. De sterren schenen opgelost
in het blinkend licht der maan, dat alles
behefcrschte en overstemde. Alleen in het
Oosten, boven het dal, hing een zwarte
wolkbank, geweldig, dreigendals een muur
verhief zij zich boven de bergtoppen, die
zij aan elkander vastbond. Haar zoom was
een streep van geel en bloedrood en het
geheel was als een verschijning, die ongeluk
voorspelt.
Eindelijk verbrak de jongeman de stilte.
„Rosi," fluisterde hij, „morgen spreek ik
met je vader. Hij kan mij je niet weigeren,
dat weet je, hij kan niet. Wij zijn nu
eenmaal voor elkander bestemdhij moet
toegeven, of hij wil of niet."
m
Roman naar het Duitsch.
wil het, Rosi, en wat ik wil, dat is tol dusver
nog altijd gebeurd."
(Wordt, vervolgd