Het Land van Heusden en Altena, de Langstraat en de Bonelerwaard. Oneerlijke concurrentie. Een jacht over den Oceaan. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. No. 3123 W oensdag 31 Januari FEUILLETON. Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75, franco per post zender prijs verhooging. Afzonderlijke nummers 5 cent. 1912. Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel meer 71/» ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag middag 12 uur ingewacht. Een onderwerp waarover men, om meer dan één goede reden, niet uitge praat raakt. De voornaamste van die redenen- is wel, dat men er zoo vaak op onaangename wijze kennis mee maakt. Concurrentie is een heel mooi ding en zonder mededinging zou men overgeleverd zijn aan de ergerlijkste willekeur. Toch staat het vast dat zelfs geoorloofde concurrentie, het eenvoudige feit dus, zonder meer, dat velen het zelfde artikel verkoopen of hetzelfde beroep of bedrijf uitoefenen, reeds moei lijkheden genoeg veroorzaakt en vanzelf een prikkel oplevert om iets te doen of te laten, waardoor de gunst van het publiek ons bijzonder ten deel valt. Tot zoover bevinden we ons altijd nog op een punt, waar geen verwijt ons treffen kanmaar nu komen we toch bij het gladde ijs, waar zoovelen zich op wagen, en dat met goed gevolg voor hen zelf. De middenstands-vereeniging heeft zich de zaak aangetrokken en terecht begrepen dat er iets op zal moeten worden gevonden, maar veel meer dan voortdurend de aandacht op de zaak vestigen kan zij tot dusver ook al niet. De hoop is in deze natuurlijk ge vestigd op wetgever en rechter; en omdat wij zoo zelden in de gelegen heid zijn, om te wijzen op de een oi andere rechterlijke beslissing, die voor de praktijk *van aanbelang is, willen wij dat voor heden eens doen en de aandacht vestigen op een arrest, onlangs door het gerechtshof te Amsterdam ge wezen, in zake een handelsmerk- quaestie. Op het gebied der handels- en fa brieksmerken doet zich ook al menige ongerechtigheid voor en straks komen de octrooien er ook bij, wanneer name lijk de octrooiwet in werking treedt. Er was in Amerika een maatschappij gevestigd, die sinds lang in Nederland een bepaald soort meel invoerde, in cartons verpakt, waarop haar wettig gedeponeerd handelsmerk stond. Zooals te doen gebruikelijk is, be gonnen kleine fabrikanten in Nederland het merk na te bootsen om aldus een ander of minder soort van meel in den handel te brengen, alsof het van be doelde maatschappij afkomstig was. Nu en dan werd de fabrikaüt vervolgd wegens overtreding der wet op de handels- en fabrieksmerken. Maar eindelijk gebeurde er iets an- ARTHUR GRIFFITH. (6 Bij het uitstappen uit mijn rijtuig, dat ik op geringen afstand van het portiek der opera had laten stilhouden, hoorde ik hem dicht in mijn nabijheid. „Neem u in acht, van rijtuigen gebruik te maken!" fluisterde hij me in het oor en was in het daarop volgende oogenblik ver dwenen. Wie had hem mij nagezonden, om mij dit te zeggen? Wie had hem eigenlijk last ge geven om mij te beschermen? Natuurlijk kon alleen een vriend dit gedaan hebben, en ik meende den heer Snuyzer ervoor te moeten bedanken. Toen ik de schouwburgzaal binnenkwam, was het gordijn neergelaten. Ik nam me voor, eerst eens rond te kijken, alvorens naar de loge te gaan waar men mij genoo- digd had. Het waren vreemden, die ik zou ontmoeten, en ik wenschte vooraf Lawford aan te treffen, om mij behoorlijk te laten voorstellen. Ik ging daarom door een zijdeur in het parket en bleet daar een tijdlang staan, om de toeschouwers eens nauwkeurig op te nemen in de zaal. Eensklaps kwam het mij voor, dat een paar schitterende oogen van den anderen kant op mij gericht waren, en ik bemerkte, dat een bekoorlijke dame, in een loge van den eersten rang, levendig belang in mij scheen te stellen. Op dit oogenblik tikte Lawford my plot- ders. Pakjes meel, voorzien van een nabootsing van het merk van het Ame- rikaansche huis, werden aangetroffen bij een winkelier te Amsterdam en toen werd door den vertegenwoordiger van het Amerikaansche huis een andere eisch ingesteld. Hij vorderde namelijk dat de rechtbank zou bevelen, dat de winkelier zich verder van het gebruik van het nagebootste fabrieksmerk had te onthouden, met veroordeeling tot schadevergoeding. Eischer beweerde dat de winkelier de Nederlandsche Staats courant had kunnen raadplegen of dat hij inlichtingen had kunnen inwinnen bij het bureau voor den industrieelen eigendom te 's Gravenhage, welk bureau tegen betaling van slechts f 0,50 tot het geven van die inlichtingen ver plicht is, teneinde zich te overtuigen of zijn leverancier en dus ook hij zelf, het bewuste merk inderdaad mochten gebruiken. Da raadsman van den winkelier trachtte den eisch te doen ontzeggen, door de bewering dat men, met be trekking tot het gebruik van een han delsmerk, onderscheid moet maken tua- schen een fabrikant en een winkeliar. Yan een winkelier zou niet kunnen gevergd worden te weten of de fabri kant van wien hq zijn waar betrekt, recht heeft op het merk waaronder deze die waar in den handel brengt. De fa brikant was de namaker, niet de win kelier. De maatschappij meende dat het hier niet de vraag gold wie zich aan na maak van een merk had schuldig ge maakt, maar wel de stelling of iemand, hetzij dan fabrikant of winkelier, be voegd is om voor dezelfde soort van waren een merk te gebruiken, waarop een ander de uitsluitend rechthebbende is, welk uitsluitend recht ieder kan kennen, als hij zich de moeite getroost om er naar te vragen. De rechtbank, voor wie de zaak eerst behandeld werd, wees de vordering evenwel af en stelde den winkelier in het gelijk. Ztj meende dat een fabri kant, die zelf zijn waren voorziet van een merk dat een ander toekomt, een onrechtmatige daad pleegt, maar niet de winkelier, die de van het valsche merk voorziene waren weder verkoopt, juist zooals hij ze van zijn leverancier ontvangen heeft. Zij was van oordeel dat een winkelier zich ook wel kan schuldig maken aan inbreuk op het recht op een handels- of fabrieksmerk, doch dan zou hij van dat recht op de hoogte gesteld moeten worden door seling op den arm. „Ah zool daar is u toch! Kom aanstonds mee, om u aan de hertogin te laten voor stellen; ze is zeer verlangend, met u in kennis te komen," zei hij, mij vooruitgaande naar loge 27a. Toen we zoowat in de buurt ervan waren, zag ik de deur op een kier staan. Duidelijk, voor mij verstaanbare Italiaansche woorden, drongen tot me door. Lawford hield me een oogenblik staande, wellicht uit vrees, getuige te worden van een kleinen huiselijken twist het wilde me echter voorkomen dat hij het Italiaansch niet machtig was. De stemmen klonken zoo luide, dat men het gesprokene duidelijk in de gang kon verstaan een barsch ordinair en dreigend stemgeluid van een man, die antwoord gaf op den smeeken den maar toch vastberaden toon eener vrouw. „Je bent geheel op de hoogte van den toestand en je plicht is het, ons te helpen. De man is ons in handen geleverd, het is een stuk wild dat we najagen, onze buit. Zijn bezitting moet in onze handen overgaan, het heele reusachtige vermogen, geen dollar uitgezonderd." „Ik had met de heele zaak liever niets uit te staan," gaf zij ten antwoord. „De rol, die je mij wilt laten spelen, walgt me, en ik kan er niet toe besluiten, ook maar het minste tegen hem te ondernemen." „Ik zeg je, dat je moet je hebt geen keus. Verlok hem in je netten, zie, dat je zijn liefde wint. Waag het niet ons in den steek te laten!..." Met een plotseling gebiedend „Pst!" brak hij kortaf en kwam toen uit de loge, om ons op den minzaamsten toon uit te noo- digen, binnen te komen. Niets verried, dat de aanwezigen zooeven nog een opgewonden woordenwisseling met elkaar hadden gehad. eene bijzondere of algemeeue kennis geving van de zijde van den recht hebbende. Men gevoelt duidelijk dat hier vele voetangels en klemmen liggen. De vraag zal toch wezen hoeverre die algemeene kennisgeving moet gaan, want van een bijzondere (aan ieder in het bijzonder) zal wel geen sprake kunnen wezen en in hoeverre zal men zich dan op onbe kendheid met die kennisgeving kunnen beroepen Het Amerikaansche huis stelde zich dan ook met de gevallen uitspraak niet tevreden, doch ging bij het Hof in hooger beroep. De voornaamste grief was, dat de rechtbank met haar eigen stelsel in strijd kwam, daar immers van elk ingeschreven merk eene alge meene kennisgeving bestaat, namelijk de Nederlandsche Staatscourant. Het hof heeft dan ook het vonnis der rechtbank vernietigd en eene be slissing genomen die voor winkeliers van het hoogste gewicht is. Het hof oordeelde dat het gebruik van eens anders merk, het te koop aanbieden, verkoopen en afleveren van dezelfde handelswaar als de rechthebbende onder het merk waarop deze uitsluitend recht heeft, een onrechtmatige daad is, zoodra dat merk op wettelijke wijze is inge schreven en openbaar gemaakt en dat de schuld van den winkelier hier in bestond, dat hij de officiëele aankondi gingen in de Staatscourant niet heeft nagezien, de eenige en algemeene ken nisgeving door de wet gevorderd en in acht genomen. De wet maakt geen onderscheid tusschen fabrikanten, gros siers en winkeliers en daarom kon de winkelier de door hem begane fout niet van zich afwentelen met een beroep op het feit dat hij winkelier is. Dit moest des te meer klemmen waar hij immers door zich tot het bureau voor den in- dustriëelen eigendom te wenden met luttele kosten zich zekerheid had kunnen verschaffen of de fabrikant, wiens naam op zijn etiquet voorkomt en van wien hij beweert de waar te hebben betrokken, al of niet gerechtigd was tot het gebruik van dat merk. Voor eiken dag dat hij in weerwil van het door het Hof gegeven verbod het merk alsnog mocht gebruiken, zou hij, behalve de schade, reeds door de maatschappij geleden, alsnog aan haar eene vergoeding van honderd gulden te betalen hebben. Op het groote gewicht van deze uit spraak kunnen wij niet nalaten de bij zondere aandacht te vestigen. De win- De dame zat volkomen rustig op haar stoel; geen zweem van opwinding was aan haar tt bespeuren, toen ze me welkom heette. Ze nam haar robe een weinig op, om plaats te maken aan het front der loge, en knoopte toen, op minzamen en vertrouwe- lijken toon, een gesprek met mij aan. „Het is wezenlijk lief van u, kapitein Wood," begon ze, „dat u onze uitnoodiging hebt aangenomen. Zoodra ik in de courant had gelezen, dat u de erfgenaam is van wijlen Mr. Mc. Faught, kwam het levendig verlangen bij me op, kennis met u te maken. Wij hebben uw oom hij was immers uw oom? van nabij gekend. Hij was onze huisvriend destijds. Ik zelf heb hem wel niet meer ontmoet, maar mijn vader heb ik vaak over hem en zijn on metelij ken rijkdom hooren spreken. Wilt u me ver oorloven, u geluk te'wenschen? „Pippo" dit gold den hertog „Pippo, heb je kapitein Wood al gefeliciteerd?" „Spreekt vanzelf ik weet, dat kapitein Wood een der Zondagskinderen van de for tuin is, maar, geloof me, kapitein, u hebt tevens zware zorgen mede geërfd. Groote rijkdom is een vreeselijke last, en het juiste gebruik ervan te maken, een ernstige ver antwoordelijkheid, vooral wanneer hij ie mand houd me ten goede als ik het zeg onverdiend in den schoot valt." „Maar Pippo, zoo iets te zeggen, is onge past. Kapitein Wood is een bloedverwant van Mr. Mc. Faught hij heeft dus ook een deugdelijk recht op de nalatenschap." „Ik wil alleen er mee zeggen, dat kapitein Wood niet weet en waarschijnlijk nooit te weten komen zal, of er niet andere menschen zijn, die nog grooter aanspraken op Mr. Mc. Faught's vermogen kunnen doen gelden. My zou die gedachte geeu rust laten, en ik keiiers zullen zeker wel weten, althans vermoeden, dat het met vele andere waren gaat als met het meel. Willen de fabrikanten zich schuldig maken aan misbruik van een merk, dan zal het bun toch niets baten, wanneer hun waar geen aftrek vindt en daarom ligt het hart dezer quaestie niet bij hen, doch bij den winkelstand. Toch zal men moeten erkennen dat voortdurende raadpleging van de Staats courant of onderzoek bij het bureau, voor verreweg de meerderheid van de winkeliers feitelijk ondoenlijk is en daarom moet de winkelstand nu ge holpen worden. Het wil ons voorkomen dat daartoe verschillende wegen openstaan, doch dat de vereeniging voor den handel- drij venden en industrieelen middenstand wel het aangewezen lichaam zal zijn om de zaak aan te pakken en de open baarmakingen der handelsmerken in de Staatscourant op de eene of andere, in ieder geval zeer goedkoope wijze, onder het bereik van eiken winkelier te brengen. Wij achten de uitspraak van het Hof uit een wettelijk oogpunt juist, maar de hoofdzaak is, dat velen dat knoeien met fabrieksmerken zoo erg niet vinden, als er maar verdiend wordt. Maar op die manier werkt men de oneerlijke concurrentie dan toch in de hand of doet er aan mee. Die oneer lijke concurrentie is gekomen tot een hoogte, die waarlijk verbazingwekkend is en ieder wettig middel om haar te bestrijden, moet, dunkt ons, met beide handen worden aangegrepen. Wij vertrouwen daarom dat deze zaak nog wel gevolgen zal hebben en dat zij, goed aangepakt, ten slotte zal blijken onzen winkelstand in vele op zichten ten goede te zijn gekomen. Buitenland. Te Detmold heeft de vrouw van een metselaar in een aanval van zwaarmoe digheid vier harer kinderen van 4 tot 9 jaar doodgeschoten en daarna zichzelve een kogel door het hoofd gejaagd. Het vijfde kind was naar school en bleef daardoor gespaard. Het Petersburgsch telegraafagentschap meldt, dat de bevelhebber der Russische troepen te Tabris in een bekendmaking aan de Perzische en de Armenische bevolking, van deze eischt dat zij binnen 2 weken de wapens zal afgeven en dat anders strenge bestraffing zal volgen. ben maar blij, dat u en niet ik de erfgenaam ervan is." „Laat u geen muizenissen door hem in het hoofd halen, mijn waarde kapitein Wood," hernam de hertogin. „De hertog neemt het nog al nauw met de theorie, maar hij weet ook zeer goed, dat rijkdom rijkdom is, en, al is ons vermogen nu juist niet van grooten omvang, hij zou het toch niet graag wegschenken aan den eersten den besten, die zich als rechthebbende mocht aanmelden." Toen de hertog, na een poos, zich met Lawford had verwijderd, zetten wij ons ge sprek onder vier oogen voort, en waren weldra met elkaar op vriendschappelijken en vertrouwelijken voet. „Natuurlijk hebt u het genot van uw bezit nog niet gesmaakt, want alles is nog zoo nieuw en onverwacht voor u niet waar?" „Ik kan het dikwijls niet begrijpen en weet waarlijk niet wat ik met zoo'n fortuin zal beginnen." „Geloof me, kapitein Wood, uw eerste zorg moet zijn uw vermogen te beschermen," zei de hertogin, mij over haren waaier strak in het gezicht ziende. „De halve wereld zal samenspannen om't u te ontrooven. Ja, ja, ik spreek in vollen ernst. Men kan het mannelijk geslacht in drie kategorieën ver- deelen: dieven, dwazen en politie." „En onder welke rangschikt u mij, als ik vragen mag?" antwoordde ik gekscherend, want ik had haar zonderlinge, maar ook bittere opmerking niet ernstig opgenomen. „Volstrekt niet onder de eerste, en als ik wilde zeggen onder de tweede, zou het niet vleiend voor u zijn, maar als u slim is, moet u zich bepaald bij de derde aansluiten. Als u een groote politiemacht in soldij nam, ze zou de handen vol hebben, om u te Er zijn 150 man naar Schwetz gezon den, om daar met het oog op de ver kiezingsopstootjes der Polen de orde te handhaven. De stad is in staat van beleg verklaard. De Polen dreigden de huizen der Duitschers in brand te steken. Ook op het platte land is de onrust zeer groot. Een eigenaardig verschijnsel, dat tot heden nog niet verklaard is, doet zich voor bij een meer in Mecklenburg. Het 11 kilometer lange en 2 kilometer breede Tollense meer vriest namelijk bij de strengste vorst niet toe. Als overal een ijslaag het water dekt, kabbelen de ijs koude golfjes van het meer nog lustig voort. Ouden van dagen zelfs herinneren zich niet, dat ooit het meer bevroren was. Als bijkomende eigenaardigheid kan ook nog worden medegedeeld, dat ie- deren winter duizenden watervogels daar een toevlucht zoeken, omdat het ijs elders hun voedingsbron onbereikbaar maakt. De correspondent van de Vossische Zeitung te Cettinje seint: Vier militie- officieren, die verdacht worden van een samenzwering tegen het leven van ko ning Nikolaas, hebben de vlucht ge nomen. Op de vergadering van de Arbeiders partij te Birmingham is een voorstel in behandeling gekomen om het hoofdbe stuur te verzoeken een onderzoek in te stellen, in hoeverre een gedeeltelijke of algemeene staking een oorlog kon voor komen, en daarover op de volgende vergadering in 1913 verslag uit te brengen. Er was nog al verzet tegen het voorstel. Als een dergelijke staking, werd er gezegd, Engeland zou beletten zich te verdedigen, zou er burgeroorlog komen. Een der sprekers noemde het voorstel anarchistisch. Het werd niette min aangenomen. Aangaande een samenzwering der officieren in Servië meldt de „Neue Freie Presse", dat er onder de samen zweerders die de bloedige gebeurtenissen, van 1903 te Belgrado op hun geweten hebben, eene scheuring is gekomen, welke tot de stichting der vereeniging „de Zwarte Hand" geleid heeft. Deze kreeg grooten aanhang en wist door vreesaanjaging invloed uit te oefenen op de persoonlijke aangelegenheden der officieren. Het doel der samenzweerders, bij wie zich bijna alle jonge officieren van 1903 hebben aangesloten, is in de eerste plaats de opheffing der radicale regeering, terwijl de beweging ook tegen den Koning is gericht. De minister van oorlog neemt de samenzweerders, tot wie het grootste gedeelte van het garni zoen van Belgrado behoort, in bescher ming. Tegenover hem staat de kroon- beschermen." „Meent u dat ernstig?" vroeg ik, daar een eigenaardige uitdrukking in haar oogen mij plotseling had getroffen. „Zeer ernstig, kapitein Wood. Als ik een vriend, een oud vriend van u was, zou ik u raden en er beslist op aandringen, dat u onafgebroken en nauwlettend op uw hoede moet zijn." Dit zeggende, kwam een doodelijke bleek heid over haar gelaat, dat andera een leven dige kleur had. Onderwijl was haar echt genoot heel zachtjes, men zou kunnen zeggen sluipend, teruggekomen, en ze had nu pas gezien, dat hij achter haar stoel stond. Of de hertog het gesprek had afgeluisterd, kon ik niet beoordeelen, maar hij liet er niets van blijken. Zijn houding was vol maakt kalm en natuurlijk; hij sprak op on bevangen toon, toen hij me verzocht, zijn plaats in de eerste rij te blijven innemen. Hoewel ik aan dit verzoek voldeed, was ik vast besloten in de pauze te vertrekken om het bal in Princes Garden nog bij te kunnen wonen. Toen ik de opera verliet wachtte me aan de deur de strompelende, slecht gekleede man, dien ik in den loop van den avond al zoo dikwerf had gezien. Ik was nauwe lijks op straat, of hij kwam uit het portiek van een leegstaand huis, en ik bemerkte, dat hij me volgde tot Princes Garden, waar ik bij Mrs. Cottingham Smits inging. „Kapitein Wood, miss Fairholme verlangt u te spreken," werd me, toen ik door de zaal zwierf, plotseling toegeroepen, en ik zag een gehaten mededinger, die een alles behalve vriendelijk gezicht zette, in de richting wij zen waar Frieda achter een groote groep van bloeiende azalea's was gezeten. naar Wordt vervolgd

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1912 | | pagina 1