Hel
Land van Heusden en Altena. de Langstraat en de 8ommelerwaard.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
No. 3215. Woensdag IS December. 1912.
Met het oog op de a.s. Feest
dagen zal ons blad in plaats van
op 25 Dec. en 1 Januari, daags
te voren verschijnen.
Heeren Adverteerders en cor
respondenten gelieven hiermede
rekening te houden.
Brandende Toortsen.
FEUILLETON.
OLIANA.
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75,
franco per post. zender prijs verhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 71/, ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
middag 12 uur ingewacht.
UNB VAN AL1
VOOR
Eene der verschillende wijzen, waar
op de oude Grieken bij voorkeur het
leven der menschen zinnebeeldig ver
tolkten, was deze: van twee manlijke
figuren, achter elkander voortschrijdend,
reikt de oudere-voorste, den jongere
achter hem, een brandende fakkel over.
De zin hiervan is duidelijk genoeg;
de vorige geslachten geven aan die na
hen komen, de levenstoorts in handen,
die zij op hunne beurt ontvingen, van
die vóór hen kwamen. En zoo, van
geslacht op geslacht, blijft wat in elk
geslacht leefde, levendig. Wat hunne
ervaringen en vreugde heeft uitgemaakt,
wat tegenslag of overwinning hen ge
kost heeft, zij leverden het dl over aan
de nakomelingschap. Deze vond zich
aldus verrijkt met een levenservaring
temeer, en zoo voortgaande, is de hoogte
in denken en kunnen bereikt worden,
waarop hot levenspeil van thans staat.
Het spreekt vanzelf, dat in den loop
der tijden zooveel daarbij veranderd is,
dat indien vorige geslachten, die van
thans konden zien, zij er maar weinig
van zichzelf in terug zouden vinden.
Ja, het schijnt zelft, dat naarmate de
moderne tijden met huu vérstrekkende
ontdekkingen op allerlei gebied voort
schrijden, alsof elk geslacht zich een
geheel nieuwe levensbeschouwing op
bouwt. Het „wat goed is voor de
vaderen, is ook goed voor de zoons",
is al sedert lang als ballast over boord
geworpen; zelfs is een nieuwe leuze
opgekomen, die hier lijnrecht tegen in
gaat. Zij luidt: omdat het goed was
voor de ouderen, daarom juist is het
niet goed meer voor de zoons.
Ons dunkt, dat beide levensbeschou
wingen aan hetzelfde euvel mank gaan;
niet Alles toch wat vroeger goed was,
is het nóg; en niet ómdat het eenmaal
goed was, verdient Alles thans te wor
den afgekeurd. Zoo ergens, dan is hier
nauwgezet schiften geboden, dient het
kaf omzichtig van het koren gescheiden
te worden.
Doch dat vereischt een geoefend in-
Rutheensche Roman.
(14
Bleek, luisterde Oliana naar deze som
bere uitlegging. Eindelijk riep zij uit
„Moeder, u zult zwijgen, o moeder, u
zult hem nooit verraden
„Nooit, mijn dochter. Mijn ooren zullen
doof zijn, mijn mond stom. Ik ken die
verschrikkelijke dingen, ik heb ze gezien
De knoet is een groote wet!"
„Moeder, u heeft die dingen gezien
„Hier zelfs in ons dorp."
De oude vrouw beefde bij de herinnering
aan deze terechtstelling, en zij hernam
„Ja, hier heb ik 't gezien het vleesch
was doorploegd, men zou zeggenvoren
vol bloed. Maar hij stierf nietmen
zond hem naar Siberië."
„En hij stierf in Siberië?"
„Ik weet het nietVan daar komt
niemand terug."
VI.
Domna was geneeskundige, zij kende de
geheimzinnige geesten en de wonderbare
planten, zij wist alles. En omdat zij planten
gebruikte om zieke menschen en dieren te
verplegen, ging zij in de maand Mei door
de bosschen dwalen om kruiden te zoeken,
welker kracht zij kende.
Gekleed in een jak van schapenvacht,
een linnen zak aan haar gordel en geleund
op haar stok, vertrok zij iederen dag na het
zicht en een fijn onderscheidingsver
mogen, hetwelk niet ieders deel is. Om
te kunnen toetsen, wat wel, wat niet
als verouderd en voorgoed afgedaan
moet beschouwd worden, daarvoor is
een rijpe ervaring noodig. Die ervaring
kunnen natuurlijk de jongeren onder
ons niet voldoende hebbenaan de
ouderen en wijzeren staat dus de keuring.
Huu heeft immers het leven geleerd
milder te denken over veel, wat zij
eertijds zoo ernstig veroordeelden, en
veel ook is hun met de jaren ernst
geworden, wat zij vroeger zoo luchtig
konden opvatten.
In het gezin wordt bij de opvoeding
door de ouders gekeurd, hoe en in
hoeverre zij willen en moeten afwijken
van de tradities der vorige geslachten.
Behoeft het gezegd, hoe zeer zij daarbij
voorlichting ontvangen in wat de mo
derne leer der hygiëne, in wat gezond
heidsleer en opvoedkunde beide, hen
schier dagelijks voor oogen houden In
de groote maatschappij is het de vaak
vlijmscherpe concurrentie op allerlei
gebied, die wat werkelijk verouderd is,
als van zelf doet wegvallen, of naar
nieuwe wegen doet speuren, waar tra
ditie en vooruitgang samen kunnen
gaan.
In de kunst echter, niet het minst
in de kunst van het dagelijksch leven,
schijnt anderer voorlichting al bijzonder
gewenscht en welkom te zijn. Het snelle
drukke leven laat blijkbaar al te weinig
tijd om tot diepere beschouwing te
komen van de dingen om ons heen, en
velen valt het moeilijk zich een helder
oordeel te vormen, wat waarlijk schoon
was en nog zoo mag heeten, wat daar
van behouden blijven moet of wat als
afgedaan en verouderd kan wegvallen.
Wij zien daarbij, vooral ook in ons
land, een jong geslacht opkomen, op
geleid in den dienst van het schoone
waar de vorige geslachten, vooral niet
de direct aan het onze voorafgegane,
zich minder warm om maaktenhet
schoone in ons huisraad, onze kleeding,
onze woningen. Kunst nijverheidsscholen
zijn te onzent jonge instellingen, nauwe
lijks 25 jaar oud. Zij leeren hoe in
onze naaste omgeving vreugde te vinden
is in de dingen van het dagelijksch
gebruik en van dagelijksche aanschou
wing. Nevens hen is een geslacht van
bouwmeesters opgegroeid, die onze wo
ningen tot geriefelijker en schooner
verblijf, van tuin-architecten, die onze
parken en wegen, tot grooter verlusti
ging voor het oog willen maken. En
tegelijk met die beweging is een alge
tweede hanengekraai, en gedurende de ge-
heele maand Mei hield zij slechts bij zeld
zame tusschenpoozen op.
Van deze uitgestrekte donkere bosschen
kende Domna alle paden, alle verborgen
holenzij was er als bij zichzelve thuis, zij
vreesde noch den nacht, noch de dieren
van het woud.
„Zij kennen mij," sprak zij, en steeds
onvermoeid doorliep zij de eenzame wegen.
Tu8schenbeide bleef zij midden in haar
wandeling onbeweeglijk staanmet strakken
blik, gespannen oor, luisterde zij naar de
stilte der wouden.
Domna wist die stilte te beluisteren; de
adder die sluipt, de dauw die neervalt, de
geest die voorbijgaat, zij hoorde alles, zij
onderscheidde alles.
De maan verbleekte, de ochtendzon zou
weldra gloren. Domna begaf zich op weg
naar de wouden, die zich uitstrekten tot
in het oneindige van den horizon. De
morgenster geleidde haar, eindelijk openden
de honderd-jarige eiken hun reusachtige
armen en Domna bevond zich aan den
ingang van het labyrinth.
Zij zette zich neer op een omgehouwen
boom, die bedekt was met mos en klim
planten; zij ademde de geurige lucht in,
die uit de diepten opsteeg, en waschte zich
het gelaat met den dauw, die van de bladeren
droop.
„Het is goed, het bosch," sprak zij bij
zichzelve. „God weet wat hij deed."
De zwarte duisternis van het woud ging
over in een blauwachtige, nevelige sche
mering. Met een onderzoekend oog peilde
Domna de dichtheid van den mist; daarna
sprak zij
„De Serednü-rots is niet ver weg, de plant
meene drang ontstaan naar instand
houding van wat in vroeger jaren zich
als schoon voordeed en nog doet in
geheel ons land, zoo in steden als daar
buiten. Men wil behouden, wat het
behouden waard is, bevorderen aan
natuur- en stedenschoon wat bevordering
verdient.
Dat is waarlijk niet gering. Ons Ne
derland herbergt nog ontzaggelijke
schatten aan schoons op velerlei gebied,
al is, vóór men tot waardeering daar
van geheel ontwaakte, reeds veel onher
roepelijk verminkt of verloren gegaan.
De beschaafde vreemdeling, bij voorkeur
hij die ook in andere landen veel gereisd
heeft, staat dikwijls verbaasd over het
geen ons land hem voor bewonderens
waardigs aanbiedt. Ons echt Hollandsch
landschap, vooral dat aan den zeekant,
in Holland en Zeeland, ons eigenaardig
schoone bouwtrant van statige heeren
huizingen in de groote steden of een
voudige landmanswoningen daarbuiten,
onze bijzonder eigendommelijke gewes
telijke kleederdrachten, het zuiverst nog
ten plattelande bewaard, het vormt
al één geheel, dat op schoone wijze van
onzen landaard en zijn tradities getuigen
kan. Getuigen kAn, maar het niet altijd
doet helaas. Daar hebben sleur en
slenter en het ondoordacht navolgen
van wat wellicht reeds door een vorig
geslacht verkeerd gedaan werd, schuld
aanook naaperij van buitenlandsche
gebruiken, die toch nooit op Neder-
landschen bodem durend gedijen kunnen,
droeg er het hare toe bij.
Doch niet in de botte, begriplooze
aanvaarding dier van oudsher overge
leverde zeden en gebruiken, ligt de
beste wijze opgesloten, om hoog te
houden, wat waard is voort te blijven
leven. Ook het hart moet er deel aan
hebben, moet een levende traditie kun
nen scheppen. Want niet in het slaafsch
volgen van wat vorige geslachten ons
hebben nagelaten, moeten wij hel vinden,
maar in het liefdevol en met overleg
aan onze eigene behoeften en eigene
zienswyze aanpassen, van al die over
geleverde zaken, waarvan wij weten
dat zij het leven van vorige geslachten
hebben verhelderd en gemaakt tot wat
het eenmaal was. Wie echter hart en
hoofd niet samen kan doen stemmen
bij het waardeeren der tradities, die
blijve er beter verre van. Immers geen
gedoofde of uitgebrande fakkel was het
symbool dier oude Grieken, wanneer
zjj net leven en de traditie verzinne
beelden, maar een brandende toorts was
zij. Zoo moet ook van dat oude, wanneer
tegen de hondsdolheid groeit daar. Die heb
ik noodig."
Met snellen blik mat zij den afstand en
begaf zich toen in het smalle spoor van een
der dieren van het woud.
Zij liep langen tijd, hier een bloem pluk
kende, daar een grashalm, haar roggebrood
etende en den dauw drinkende. De zon was
nauwelijks op, het woud sliep nog.
Eensklaps hief Domna het hoofd opon
gerust luisterde zij.
„Zou daar iemand zijn?" prevelde zij.
Zij had een licht geritsel van dorre bla
deren vernomen en daarna een zucht opge
vangen.
Voor haar verhief zich de kale en rots
achtige top van den rots, waarvan de met
hout begroeide zijden steil en kronkelend
afliepen. Domna, ter prooi aan eene plotse
linge vrees, luisterde.
„Men ruikt den rook," sprak zij bij zich
zelve.
Een kracht drong haar terug, een andere
duwde haar vooruit. Eindelijk herwon zij
haar moed en trad vooruit.
Geleid door de lucht van den rook, be
klom zij de rots, die boven de vlakte uit
stak; voorzichtig verwijderde zij de takken
en stom van verbazing en schrik bleef zij
staan.
Een half uitgedoofd vuur rookte nog en
bij die stookplaats, op een hoop mo3 en
dorre bladeren, sliep een man. Een soldaten-
mantel, geheel aan flarden, bedekte zijn
bijna naakt lichaam; zijn uitgeteerd, zwart
gelaat droeg het stempel van een peillooze
ellende en een onbeschrijflijk lijden.
De man van het woud was in zulk een
diepen slaap gedompeld, dat hij noch de
tegenwoordigheid van Domna, noch haar
wij in kleeding, woning, bouw- of levens
wijze daaraan willen vasthouden, iets
in ons lévend blijven, willen wij niet
gevaar loopen aan hen, die na ons
komen, minder te geven, dan wij een
maal zelf ontvingen.
Buitenland.
De oorlog op den Balkan.
Men verzekert, dat Oostenrijk op het
oogenblik een leger van 800.000 man
man op de been heeft, waarvan een
vierde gedeelte aan de Servische grens
moet staan. De Oostenrijksche monitors
op de Donau en de Sau nemen een
uittartende houding aan.
Servië heeft te Weenen zijn leedwezen
laten betuigen over deze oorlogstoebe
reidselen. Men denkt, dat de regeering
van Servië bereid is, onderhandelaars
naar Weenen te zenden, om de hangende
geschilpunten te regelen.
De correspondent van de Petit Pari-
sien verneemt, dat Ugron, de Oosten
rijksche gezant te Belgrado, bij den
Servischen minister-president Pasjits
een bezoek heeft afgelegd, waarbij hij
verklaarde, dat Oostenrijk-Hongarije en
zijn beide bondgenooten, Duitschland
en Italië, den wensch koesteren, dat
het Servische leger Durazzo en andere
Albaneesche steden ten spoedigste zal
ontruimen.
Pasjits verklaarde, dat Servië gaarne
tot overeenstemming met Oostenrijk
Hongarije wil komen, dat echter geener
lei stappen kunnen worden gedaan,
voordat de vrede tusschen Turkije en
de Balkanstaten geteekend is.
Danef heeft te Parijs verklaard, dat
de bondgenooten elkander over en weer
bijstand hebben beloofd in de kwesties
van een toegang tot de Adriatische Zee
en van de eilanden in de Egeïsche Zee.
Verscheidene treinen met voorraden
voor de Bulgaarsche troepen bij Tsjatald-
zja zijn langs het station te Adrianopel
gekomen. Ook een trein met tsaar Fer
dinand, die zich naar Kirk Kilisse be
gaf, is Adrianopel voorbij gekomen.
Een kolentrein mocht niet door.
De correspondent van de Daily Tele
graph zendt aan zijn blad een uitvoerig
bericht, gedagteekend van Zaterdag uit
Sofia, waarin hij zegt, dat men in poli
tieke kringen niet gelooft, dat de vrede
spoedig te verwachten is. De Bulgaar
sche gedelegeerden hebben de stellige
lastgeving, te eischen dat Adrianopel
aan de Bulgaren wordt afgestaan en dat
Servië een toegang tot de Adriatische
Zee verkrijgt. Van de zijde van Bulgarije
wordt verklaard, dat het nu gemakkelijk
zou zijn, zich in het bezit van Adri
anopel te stellen, daar men de beide
laatste forten van Adrianopel, welke nog
angstigen blik, die op hem was gevestigd,
voelde.
Eindelijk deed de vrouw een schrede
terug, met ten hemel opgeheven armen.
„Petro Topola!" riep zij. „Naakt, uitge
hongerd O, God, heb medelijden met
hem!"
Deze stem drong zeker tot de ooren van
den ongelukkige doorwant hij keerde zich
op zijn leger om, en misschien vervolgd
door een benauwden droom, liet hij een
smartelijken zucht hooren.
Toen knielde de oude bij hem neer, en
zijn hoofd tusschen hare handen nemende,
riep zij
„Petro, wordt wakker! Ik wil je niet
laten sterven."
Het slachtoffer van Youri opende de
oogen; daarin las men een angst, die aan
verbijstering grensde.
„Petro", hernam Domna, „nu weet ik
alles, maar vrees niets. Ik zal je niet laten
stervenJe hebt honger, ik weet dat je
honger hebt."
Zij nam het brood, dat zij in haar zak
had, en gaf het aan den jongen man.
„Eet, dat is het brood van je dorp. Voor
het oogenblik heb ik niets dan dit, maar
voortaan zal men je voedsel geven en je
zult geen honger meer hebben, nooit meer."
Petro, nog altijd met verbijsterden blik,
greep het brood van Domna en verslond
het gretig.
„De honger hindert je niet meer, zeg?"
„Neen, dat God u zegene."
Zijne stem was nauwelijks verstaanbaar.
Snikkend viel hij op zijn leger van dorre
bladeren terug, en bleef zoo geruimen tijd,
zonder een woord te zeggen, liggen. Domna
zag deze ellende aan en dacht na. Een
niet in het bezit der Bulgaren zijn, ge
makkelijk zou kunnen laten springen.
Over het algemeen is de positie van
Adrianopel thans zeer moeilijk. Dit zal
bij de vredesonderhandelingen niet zon
der invloed blijven. Daarbij komt, dat
de strijdmachten van Bulgarije en Servië
die der Turken verre overtreffen. De
beide verbondenen beschikken op het
oogenblik over 100,000 man meer dan
bij het begin van den oorlog. Hoe groot
ook het aantal reservisten moge zijn, dat
de Turken nog kunnen samentrekken,
zoo zouden zij toch niet in staat zijn
meer dan 300,000 man op het oorlogs
veld te brengen.
Een Grieksche afdeeling heeft Scala-
paramithia bezet, een belangrijk punt
tusschen het district Samoeria en het
district Dzjanina. De Turken hebben
talrijke wapenen en een toestel van
optische telegrafie achtergelaten.
In het gevecht, dat Vrijdag bij
Dzjanina geleverd is, begon de aanval
om 7 uur in den morgen. De Grieken
stormden met de bajonet tegen de hel
lingen van den Tetorakis op, toen de
Turken het vuur openden. Binnen enkele
minuten werden 200 Grieken buiten
gevecht gesteld, doch de moed van de
Grieken verminderde niet en zij be
reikten weldra de stellingen van de
Turken, waar een gevecht begon van
tegen man.
De Turken trokken eindelijk terug
met achterlating van 7 kanonnen van
groot kaliber. Het Turksche centrum
had tot in den nacht weerstand gebo
den, doch de nederlaag van den linker
vleugel noodzaakte dsn vijand ten slotte
over de geheele linie te wijken.
Van de Grieksche vloot in de Egeïsche
Zee werd Zaterdag draadloos geseind,
dat na het terugtrekken van den Turk-
schen torpedojager, die in den morgen
aan den ingang van de Dardanellen
verschenen was, de kruiser Medjidieh
tegen den middag eveneens naar bui
ten voer en het vuur op de Grieksche
torpedojagers Sfondoni en Longi opende.
Toen echter nog 6 Grieksche torpedo
booten kwamen opdagen, trok de Med
jidieh zich na een hevige kanonnade
binnen de Dardanellen terug.
Volgens een bericht uit Konstantza
heeft Nazim pasja de Turksche vloot
bevolen de Dardanellen uit te stevenen
en de Grieksche vloot aan te vallen.
Maandag is te Londen de vredes
conferentie begonnen.
Uit onderscheidene gesprekken door
de gedelegeerden onderling en met
diplomaten in de laatste paar dagen
gehouden, blijkt, dat het verschil van
meening tusschen de bondgenooten en
Turkije grooter is geworden. Men denkt
dat zich ernstige moeilijkheden zullen
sombere stilte zweefde boven dit hartver
scheurend tooneel. Eindelijk hief Petro
zich op.
„Moeder Domna'" zei hij, „als men mij
heden vindt, dan ben ik morgen dood."
„Men zal je niet vinden, maar ontsteek
geen vuur, het vuur is verraderlijk."
„Ik had honger, ik had het koud, o, zoo
koud."
„Ik zal je brood en kleeren brengen
bij het vallen van den avond zult gij ze
hebben."
O, moeder Domna!"
Zij zwegen. Het koeltje, dat voorbijging,
had de lompen van den soldaat opgewaaid
en zijn schouders en lendenen ontbloot.
De vrouw sprong op.
„Wat heb je daar?van den hals tot
aan het middel? Diepe bloedende litteeke-
nen? Men zou zeggen, dat je vleesch door
een egge was verscheurd, Petro, wat is dat?"
„Dat is de knoet."
Met een tragische wanhoopsbeweging
greep de vrouw naar haar hoofd, en het
zwijgend woud weerkaatste geen snik, maar
het gebrul van een doodelijk gewond dier.
Het was Domna, die zoo weende.
„O, mijn jongenis het om met
den knoet geslagen te worden, dat wij ge
boren zijn? En is het om hen te doen
sterven, dat men onze kinderen neemt?"
„Men zegt, dat het de wet is", antwoorde
Petro met sombere stem.
„Het is de knoetriep Domna.
„Het is de knoet", herhaalde de echo
van het woud.
„En je bent nog niet genezen?" ver
volgde de oude vrouw.
Wordt vervolgd.)