Bet Land van Hensden en Altena, de Langstraat en de Bosnmeierwaard.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
No3231W oensdag 12 Februari.
uil.
FEUILLETON.
mM
1913.
'T Uü3 VAN ALTENi
VOOB
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75,
franco per post zender prijs verhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer 71/» ct. Groote detters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
middag 12 uur ingewacht.
Het instituut der Openbare Leeszalen
is er een van betrekkelijk jongen datum;
wel is het een kind der vorige eeuw,
doch slechts uit het laatste kwartaal
daarvan. Eerst toen het universitair
onderwijs reeds lang een hoogen trap
van ontwikkeling bereikt had, schijnt
het dat men is gaan inzien, dat om een
volk waarlijk tot een ontwikkelde natie
op te voeren, het niet voldoende was
aan een enkele bevoorrechte klasse, al
de baten der verstandelijke vorming in
den schoot te leggen. Toen dit besef
meer en meer doordrong, zijn in alle
landen wélmeenenden aanstonds aan het
werk getogen, om de groote leemte in
het tekort der volksontwikkeling aan
te vullen. Daarbij kwam, dat ook van
onder-af een sterke drang naar betere
levensverhoudingen zich deed gevoelen,
welke drang gepaard ging met het be
sef, dat, willen betere materieele om
standigheden gedijen, daarnevens een
ruime plaats dient ingeruimd aan de
goederen van geestelijken aard. In breede
lagen der maatschappij, in de niet- of
weinig-bezittende klasse groeide een on
stuimig verlangen naar meerdere ken
nis, naar grooter profijt ook voor hén,
van de vele en schoone vruchten door
de moderne wetenschap en kunst ge
schonken. En zoo vonden zij, die zich
aangordden om iets van die wetenschap
en kunst nader tot het volk te brengen,
gereedelijk onthaal.
Intusschen, aan tegenstellingen heeft
het dien pioniers der volksbeschaving
niet ontbroken integendeel, zij waren
vele en van verscheiden aard. Doch
onversaagd zijn zij voorwaarts getrok
ken, bolwerk na bolwerk veroverend.
De openbare meening moest op hun
hand gebracht; na deze, de bestuurs
lichamen in stad en lahd van tegen
standers, tot medestanders gemaakt wor
den. En inmiddels deed het particulier
initiatief het zijne. Yooral in het buiten
land was dit het geval. Meer en meer
kwam men tot de overtuiging, dat het
vooral eigenlijke algemeens ontwikke
lingsmateriaal niet of althans te weinig
binnen het bereik van de massa lag, en dat
dit euvel als het voornaamste, moest en
kon overwonnen worden. Het boek,
als zoodanig in de uitgebreidste betee-
kenis opgevat, moest voor het volk be
reikbaar zijn. Daaraan voldeden zoo
(30
„Drie wachten om de hut te bewaken,"
riep de commissaris van politie.
„Een man om den geestelijke te halen,"
beval Domna.
„Zij zal niet sterven," antwoordde de
magistraat. „Morgen zal zij spreken. Burge
meester, bij het aanbreken van den dag op
de jacht. Dood of levend, wij moeten hem
krijgen."
Op dat oogenblik kwamen de boden, die
uitgezonden waren om Oliana te zoeken,
onverrichterzake terug.
„Uwe hoogheid, zij heeft de vlucht ge
nomen," mompelde Youri. „Gij hebt daarin
een bewijs te meer."
Na de mannen te hebben aangewezen, die
de verdachte hut en de bewoners moesten
bewaken, na bevel te hebben gegeven, onder
bewaking den vader en de moeder van Petro
Topola te halen, trok de commissaris zich
in een der hutten van het dorp, voor zijn
intrek aangewezen en daarvoor in gereed
heid gebracht, terug. Hij liet de twee ge
meente-ambtenaren bij zich komen en legde
hun het plan voor van den tocht, dien zij
den volgenden dag zouden ondernemen:
een dertigtal boeren moesten het woud af
drijven, verscheidene hunner moesten zich
met geweren wapenen, sleden en jachthon
den moesten gereed zijn om op het eerste
teeken te vertrekken, en bij het licht van
den aanbrekenden dag moesten allen den
weg naar het bosch nemen.
De oude Topola, dien men was gaan halen,
was van te voren aangewezen om als gids
min de groote universiteitsbibliotheken,
wegens hun zuiver academisch karakter,
als de bekende volksbibliotheken, wier
voorraden louter uit ontspanningslectuur
en niet altijd van de beste soort bestaat.
Tusschen deze uitersten in, deed zich
bij de volksontwikkeling deze groote
leemte gevoelen voor ieder toeganke
lijke boekerijen, bij welker samensteling
een milde geest voorgezeten heeft, die
de wetenschap niet tot de geleerden,
de kunst niet tot de kunstenaars, de
wonderen der techniek niet tot de man
nen van het vak beperken wil. Boeke
rijen, waar derhalve minder de beoefe
naars der streng-dogmatische weten
schappen, der steil-vormelijke kunst
uitingen, der louter vakkennis ver-
eischende techniek, op hun plaats zijn,
dan wel de naar verdere ontwikkeling
hakende middenman.
Deze dorst naar méérdere kennis dan
de schooljaren aan velen gegeven heeft,
dan zij meestal ook later in het leven
deelachtig zijn geworden, is een zich
alom voordoend verschijnsel. Daaraan
tegemoet te komen is een taak der ge
meenschap. Doch waar der gemeenschap
reeds zoovele lasten op de schouders
gelegd zijn, schijnt het, dat deze niet
aanstonds zich daarvan tea volle kwij
ten kan. Althans in ons land is de
steun, welke de Openbare bibliotheken
en leeszalen tot dusver van overheids
wege genoten, gering.
Anders is dit over de grenzen, in
Duitschland bijv., maar ook in Enge
land en voor alles in Amerika. De of
fervaardigheid van verscheidene rijke
Amerikanen, heeft het mogelijk ge
maakt, dat ginds de Openbare leeszalen
in tal van steden op een leest zijn ge
schoeid, zoo rijk en groot als wel nim
mer in het oude Europa zal mogelijk
blijken. Want één ding is den lezer
zeker reeds duidelijk, dat deze boeke
rijen grooten finantieelen steun be
hoeven. Gemiddeld worden de minimum
uitgaven per hoofd der bevolking op
11 h 12 cent geraamd; voor dezen
prijs kan een eenigszins behoorlijke
Openbare leeszaal en bibliotheek in
stand gehouden worden, al zijn er, als
bijv. in Engeland, voorbeelden dat een
veel hoogere prijs, zeer wél besteed is.
In West-minster o.a. wordt bij een
bevolking van 185000 zielen, f 118000
per jaar aan dit doel besteed, zijnde
dus 63 cent per inwoner. In ons land
is men van dat alles nog ver verwijderd.
te dienenals vader van den voortvluchtigen
soldaat moest hij zonder eenigen twijfel de
schuilplaats weten, waar zijn zoon zich ver
borgen hield.
In zijn huis gevangen genomen, verscheen
de oude man bevend en gebroken voor den
magistraat.
„Ben jij daar, schurk?" riep de commis
saris, zoodra hij den grijsaard zag. „En je
vrouw?"
Verbijsterd en verbluft vond Topola geen
woord tot antwoord.
„Uwe hoogheid," waagde de burgemeester
verlegen in het midden te brengen, „het
is onmogelijk dat zijn vrouw hier komt."
„Onmogelijk, als de wet het gebiedt?"
„Mijnheer, het nieuws dat zij heeft ver
nomen heeft haar verpletterd, en
„Het is een list!"
„Zij heeft de spraak verloren, zij is ver
lamd neergevallen."
De ambtenaar wendde zich tot Topola.
„Jelui hebben samen een afspraak ge
maakt om de autoriteiten te bedriegen?
Spreek 1"
„Uwe hoogheid," stamelde de man, „ik
weet niets."
De hand van den commissaris viel zwaar
op het gelaat van den boeieen straal bloed
verscheen op de witte snor van den grijsaard.
De menigte bleef het stilzwijgen bewaren
de geslagen man zuchtte.
„Morgen," riep de commissaris, „zult gij
ons brengen naar de schuilplaats, waar de
eerlooze zich verbergt."
„Naar de schuilplaats?" herhaalde de
grijsaard zonder te begrijpen.
„Naar den Serednü-alp, hond. Je weet
het beter dan iemand anders."
„Naar den Serednü-alp?" herhaalde de
ongelukkige.
„Burgemeester," zei de magistraat, „be
waak hem goed. Hij zal ons den weg wijzen.
Indien hij hem heeft vergeten, dan neem ik
De vaderlaudsche steden, waar men
thans Openbare leeszalen vindt, blijven
in hun steun alle verre beneden den
maatstaf. Rotterdam bijv. zou van ge
meentewege dan f 44000 moeten geven,
in plaats van thans f 8000, welk be
drag ook door 's Gravenhage wordt ge
geven, in plaats van de f 30.000 waar
op volgens de minimum-berekening aan
spraak zou gemaakt mogen worden.
Intusschen, wij willen aan deze be
schouwingen nog een woord toevoegen
in overeenstemming met hetgeen wij
boven den aanvang dezer regelen plaats
ten. Naast den meer zakelijken kant
van het vraagstuk is er een van nog
meer belang: de geestelijke. Namelijk
deze, hoe van het in de Openbare lees
zalen en bibliotheken bijeengebrachte
materiaal zooveel mogelijk geprofiteerd
kan worden. Wij bedoelen hiermede
hoe, als ten slotte alle materieele be
lemmeringen overwonnen zijn, als lees
zaal en bibliotheek voor het publiek
toegankelijk gesteld zijn, hoe dan dit
laatste zich verhoudt tegenover de
schatten van kennis en kunde, welke
binnen zijn bereik gebracht werden.
Dit vraagstuk nu is moeilijker op te
lossen, dan al de andere; immers, hier
baten algemeene regelen van voorschrift
maar luttel, daar het individueele, de
persoonlijke aanleg van elk onzer de
plaats bepaalt, waar en hoe hij zich
tegenover het gebodene verhoudt. De
trap der ontwikkeling is niet door ieder
even hoog bestegen. Maar wil zelfont
wikkeling vruchten dragen, dan dient
zelf kennis de aansporende, maar ook
de vermanende leidsvrouw te zijn. Zeker,
anderer voorlichting zal bij het nuttig
gebruik van al het ter beschikking ge
stelde niet ontbreken. Doch deze voor
lichting hoe deskundig en welmeenend
verstrekt, vermag slechts de eigen aan
drift aan te vullen; de richting waarin
elk zich net best vormt, kan alleen
door hemzelf gevoeld en tot uiting ge
bracht worden.
Een boek ter hand te nemen, een
maandwerk te doorbladeren, is niet
voldoende. Het moet gelezen worden,
maar niet met de oogen, doch met het
verstand, dikwerf ook met het hart.
Eerst dan zijn de uren daaraan besteed
niet als verloren te beschouwen. Want
tusschen lezen en verstaan ligt dikwijls
zulk een breede scheiding, de af
stand tusschen de mate van ontwik
keling, welke de lectuur eischt, en die
welke ons eigen is. Dit nu is de klip
waarop menig geestdriftig beginneling,
oud of jong, aan de taak zijner zelf
ontwikkeling, gestrand isnimmer lager
te grijpen dan ge verstandelijk reeds
bereikt hebt. Dit toch is een euvel even
groot als het andere en de uren aan
minderwaardige lectuur dan ge bevat
ten kunt besteed, zijn uren die even
min tot verdere ontwikkeling van de
geestelijke vermogens van het individu
kunnen leiden. Ook deze doen dus het
doel missen.
Waar het dus op aankomt, dat is
op het lééren lezen, dat elk zichzelf in
de eerste plaats moet zoeken eigen te
maken. Yoorzichtig schiftend kaf en
koren, onderscheid leeren maken tus
schen voos omkleedsel en vruchtbaren
inhoud en te leeren doordringen tot
de dingen waar het om gaat, om ten
slotte geleidelijk het gelezene en opge-
nomene te laten bezinken tot dien vas-
teren bodem, waarop het eigen levens
huis dan des te schooner kan worden
opgetrokken.
Eerst dan zullen wij ten volle levens
winst hebben leeren trekken uit die
openbare instellingen, welke voor ieder
een zegen op zijn weg kunnen zijn.
Buitenland.
Maandag werd uit Berlijn geschreven
Veel opzien verwekt hier het bericht,
dat de keizer, de keizerin en prinses
Victoria Louise en prins Oskar gisteren
middag plotseling naar Karlruhe ver
trokken zijn, waar ook hertog Ernst
August von Cumberland met zijn zoon
prins Ernst August aangekomen is. Men
brengt deze ontmoeting in verband met
de verloving van de eenige dochter des
keizers met prins Ernst August, waarvan
reeds geruimen tijd sprake is geweest.
Dat zou dan de volkomen verzoening
beteekenen tusschen de Hohenzollerns
en Welfen, die waarschijnlijk in dier
voege zou plaats vinden, dat de Cum-
berlands hun aanspraken op Hannover
opgeven en dat prins Ernst August de
troon van Brunswijk ten deel viel.
Voor de politiek moge dit al geen
wereldschokkende gebeurtenis zijn, de
historische beteekenis daarvan recht
vaardigt toch ten volle de groote be
langstelling, die dit bericht hier wekt.
Het beduidt de staatsrechterlijke stevi-
ging van het Duitsche rijk en het einde
van de eenige dynastieke kwestie in
het rijk.
Deze kwestie bestaat sedert den op
op mij het hem in herinnering te brengen."
Aan de bewakers overgegeven, vroeg To
pola hun:
„Welken weg moet ik den commissaris
wijzen?"
„Die naar den Serednü-alp, je hebt hem
dus verstaan."
„En dan?"
„Men zegt, dat uw zoon uit het leger is
gedeserteerd en dat hij zich in de bosschen
verbergtDe commissaris beveelf je de
mannen te geleiden, die hem moeten ge
vangen nemen."
„Mijn zoon...", mompelde de grijsaard,
„sedert men hem van mij heeft weggenomen,
hebben mijne oogen hem niet gezien."
Hij weende.
„Men heeft hem verraden," sprak heel
zacht een der boeren.
„En ik moet den mannen den weg wijzen
om hem te grijpen...?"
Onderwijl ontwaakte Yerina uit haar
diepe bewusteloosheid. Toen zij hare oogen
opende, zag zij Domna over haar heenge
bogen.
„Moeder Domna," sprak zij, „gij zijt de
goede geest, dien God mij zendt in de dagen
der groote beproevingen."
„Stil," antwoordde de oude heel zacht.
„De bewakers zijn hier, zij kunnen ons
erstaan."
Yerina dempte de stem.
„Domna, gij waart er bij, toen men mij
heeft geslagen? Gij hebt alles gezien, alles
verstaan
„Alles, alles
„Het was een ontzettend uur, een doode-
lijk uur Ik verloor het bewustzijn bij
ik wist niet meer wat ik zeide Domna,
heb ik niets gezegd, dat het geheim kan
verraden
„Je hebt geen woord gezegd. Je ziel was
stom, terwijl je lichaam bloedde."
„En myne dochter, o, was zij er bij
„Neen, zij was er niet."
„Zij was nog niet teruggekeerd9"
„Sst
„Weet gij waar zij is?"
„Je zult het ook wdten Wacht! God
weegt en meet; aan ons is het te nemen
wat Hij gewogen en gemeten zal hebben."
„Domna!" riep de vrouw op smartelijken
toon, „als mijn dochter sterft, wil ik niet
leven
„Niemand weet wie sterven moet."
„Domna, gij kent het vergif, dat een snel-
len dood geeft. Gij zult het mij geven, gij
zult mij dat vergif geven, ik wil het, ik
smeek u er om
De oude vrouw bleef zwijgen.
„Gij zult het mij geven" herhaalde Yerina.
1 „Ik heb er eens van gehad, maar ik heb er
niet meer vanDe knoet is verschrik
kelijker dan het vergif! Ik wil niet dat mijn
vleesch een doorploegd land wordt, ik wil
het ook niet van mijne dochter zien O,
DomnaDomna
„Ssthet vergif is zachter dan de knoet
en het is sterker dan de wet."
„Gij zult het mij geven?"
„Wachthet uur is nog niet gekomen."
XVI.
Wat was er van Oliana geworden Alleen
te midden van de velden en van den nacht
door de sneeuw als door een beweegbare
golf omhuld, liep zij door den wind voort
gedreven. De wervelwinden gingen door de
ruimte, het verwijderd gebrul der wolven
vermengde zich met het naargeestig geluid
van den storm.
1 De dood scheen op de vleugels van den
orkaan te komen, de hemel, de aarde riepen
den dood uit; het doode, bleeke gelaat van
zijn spook kwam op uit de aarde en uit
de hemelen. En de vrouw, zonder verdedi
ging, was alleenhare ziel, geheel verdeeld
bouw van het koninkrijk Pruisen in
1866. De Koning van Hannover was
de wettige erfgenaam van den troon
van Brunswijk, maar sedert 1866 had
men in Brunswijk „een voorloopige
regeling van de regeering" getroffen,
voor het geval dat de troon vrij kwam.
Deze regeling had ten doel de Welfen
zoolang van den troon van Brunswijk
te houden als dezen hun aanspraak op
het koningschap van Hannover niet
opgaven. De kwestie werd acuut in
October 1884. Toen stierf hertog Willem
van Brunswijk kinderloos als laatste van
zijn geslacht. De wettige erfgenaam van
den troon, de zoon van den laatsten
koning van Hannover, kon toen echter
niet souverein hertog van Brunswijk
en Duitsch bondsvorst worden, omdat
hij de inlijving van Hannover niet er
kende en bovendien als Engelsch prins
onder den titel van hertog van Cum
berland lid van het Engelsche Hooger-
huis was.
Na den dood van den prins-regent
Albert in 1906 heeft de hertog van
Cumberland Dog een poging gedaan om
zijn recht op Brunswijk te doen gelden.
Hij bood toen den keizer aan voor zich
zelf en zijn oudsten zoon afstand te doen
van Brunswijk, mits zijn tweede zoon
Ernst August dan hertog van Brunswijk
worden kon.
Tegelijkertijd verklaarde hij echter,
dat hij van zijn aanspraken op den troon
van Hannover niet kon afzien; 12 Ja
nuari 1907 bepaalde de bondsraad met
algemeene stemmen (waarbij Brunswijk
blanco stemde) dat geen lid van het
Huis Cumberland in Brunswijk zou
kunnen regeeren, zoolang nog één lid
van dit huis aanspraak op Hannover
maakte.
Een later bericht luidt:
In een bijzondere editie van den
Reichsanzeiger wordt de Maandag te
Karlsruhe tot stand gekomen verloving
van prinses Victoria Louisa van Pruisen
met prins Ernst August, hertog van
Brunswijk-Lüneburg, bekend gemaakt.
Te Houston, in den staat Mississippi,
is dezer dagen voor het gerechtsgebouw
een neger gelyncht, die verdacht werd
van den moord, gepleegd op een blanke
vrouw. De ongelukkige werd op den
brandstapel gebrachten het vuurtje
werd aangestoken door den broeder van
de vermoorde. Gelukkig maakte de
vader van de gedoode vrouw spoedig
een eind aan het afschuwelijke schouw
spel, door den neger dood te schieten.
Een dag of wat te voren was een andere
neger gelyncht, ook al op de verden
king dat hij de pleger van den moord was.
De mannen, die bij de lynchpartij
van liefde en schrik, begaf zich in een
laatsten strijd.
De natuur, onmeedoogend en wreed, de
menschen, nog wreeder dan de natuur, alles
was tegen haar, alles streed tegen haar.
Door den wind voortgedreven, liep Oliana
steeds verder. Zij, die den weg naar den
Serednü-Alp zoo goed kende, zou zij hem
op dit uur terugvinden? Geen menschelijke
voetstap op dit witte kleed, dat zij koorts
achtig en gejaagd betrad; een dikke sluier
zweelde boven de aarde en iedere rukwind
weerklonk als een donderslag; iedere woe
dende windstoot scheen een trillende en
sombere snaar.
Oliana liep altijd verder. „Mijn ziel zal
mij den weg doen vinden", sprak zij bij
zichzelve. „Mijne oogen zien niets meer. O,
mijn God, waarvoor hebt Gij den doodge
maakt?"
Snelle lichtflitsen kwamen in haar oogen;
zij voelde het vuur onder haar schedel,
brandende koorts op hare lippen.
„Ik moet er komen, het moet, het moet
Een vaag voorgevoel waarschuwde haar, dat
in dezen buiten gewonen nacht Petro zijne
schuilplaats in den Serednü-Alp niet had
verlaten.
„Ik zal hem terugvindenwe zullen
vluchten."
En haar ziel geleidde haarhet uur
van den dood was nog niet gekomen.
Plotseling stond Oliana stil. „Oiets daar
ginds in de verte", mompelde zij. „Iets
zwarts als een wolk Het is het woud
ja, het is het woud."
Een oogenblik verscheurde de wind den
kristallen sluier.
„Nu ziet men, men ziet!Het is zwart,
het is groot, het is het bosch
i
•4 W
Rutheensche Roman.
(Wordt vervolgd.)