Bet Land van Heusden en Allena, de Langstraat en de Bommelerwaard.
Fortuin en Geluk.
Door Schade en Schande.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
No. 3301. ff7oensdag 13 October.
FEUILLETON.
unb van alte^
1913.
VOOB
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 0.75,
franco per post zender prijs verhooging. Afzonderlijke
nummers 5 cent.
Advertentiën van 16 regels 50 ct. Elke regel
meer T1/» °t- Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag
middag 12 uur ingewacht.
Naar het zeggeD van ervarene me
despelers in het kansspd, hetwelk de
Nederlandsche staat zijn burgers eenige
malen per jaar aanbiedt, is deze week
er eene van meer dan gewone spanning
geweest. Weliswaar was de hoogste
prijs reeds „uitgekomen", doch daar
nevens waren buiten den tweeden hoofd
prijs, nog meerdere hooge prijzen „er
in" gebleven en dies stond de kans voor
hen, die nog medespeelden, buitenge
woon gunstig; technisch gesproken
stond de loterij deze week „mooi". De
belangstelling der nog niet door de
wisselvalligheden van de lotbus aan het
kansspel, voor déze reis, onttrokkenen,
spitst zich dan op de laatste 2 3
dagen scherp toegeen wonder, waarom
zou niet juist hén een dier prijzen kunnen
toevallen, waar toch elk dezer een van
hen toevallen méèt. Want wanneer voor
de laatste maal de beide lotbussen, van
prijs en van nummer, hun wenteling
gedaan hebben, dan zijn tevens alle
prijzen maar ook alle nieten op
de nummers gevallen, die Fortuna daar
toe voorbeschikt had. De oude Romei
nen, men weet het, stelden deze lotbe-
Bchikster meestal voor met een rad, dat
wenteltmaar ginds in den Haag wen
telen niet zinnebeeldig, maar zeer
reëel de bussen van fortuin, uit wier
inhoud de gouden, maar o zoo wissel
vallige gaven, doch ook niet minder de
nieten, naar alle oorden worden rond
gestrooid.
Wie dan voor luttel gelds, het tien-
of honderd- of duizendvoudige daarvan
terug krijgt, wie „er uitkomt" met een
prijsje of een prijs of ook den hoogsten
prijs, hij wordt gelukkig geheeten
immers het Geluk diende hem
Inderdaad het geluk?
Staat het dan zoo onomstootelijk vast,
dat het rad van het fortuin, in een
ommezien dezen of genen, waarlijk
niets minder dan het geluk vermag te
brengen Is het een wiskundige waar
heid, dat ieder onzer, wien „geluk"
diende, hetzij dan in de loterij van den
Nederlandschen Staat of in die der
dagelijksche wisselvalligheden met al
hare onberekenbare kansen van wel
slagen of tegenspoed in handel en wan
del, dat die allen het geluk van
ALICE EN CLAUDE ASKEW.
6)
Hoe weinig oog Squire John anders ook
voor zulke dingen had, hij kon niet ont
kennen, dat er een kenmerkende gelijkenis
bestond tusschen Launcelot en den man,
dien Launcelot's moeder had liefgehad.
De gelijkenis zat hoofdzakelijk in de oogen.
Bij beiden waren de oogen schuin geplaatst,
wat aan het gelaat een uitdrukking gaf, die
het van elk ander gezicht onderscheidde.
Launcelot was donker, evenals de man van
het portret, teer en gevoelig, slank en bij
zonder goed gebouwd, en had eigenaardig
kleine handen en voeten. Hoe kon hij donker
zijn, hij, een Holt? Al de Holts waren sinds
onheugelijke tijden blond geweest, van het
Saksische type.
Lady Betty was ook blond geweest; zij
had althans kastanjebruine vlechten en een
witte gelaatskleur. In vele opzichten leek
Launcelot op haar; ieder, die Lady Betty
ot haar portret ooit gezien had, zou in hem
dadelijk het kind van zijn moeder herkend
hebben. Dat had Squire John vaak genoeg
moeten hooren, en het ergerde hem. Want
behalve al het andere, eischte de familie
traditie, dat elke oudste zoon onvoorwaar
delijk de eigenaardige kenmerken van de
Holts moest vertoonen.
Dat een man als Squire John, eenvoudig,
eerlijk en koppig als een muilezel wanneer
hij eenmaal iets in zijn hoofd had, zich
geplaatst zag in zulk een moeilijke, teere
positie, was een der spotternijen, waarmede
het lot zich soms schijnt te vermaken. En
dat die positie, eenmaal aanvaard, zooals
buitenaf maar voor het aannemen heb
ben en op te sluiten in kabinet of brand
kast, ten einde zich waarachtig geluk
kige men8chen te weten? Wij zouden,
elk in onze omgeving, wel andere voor
beelden kunnen noemen van hen, die
eenmaal een grooten prijs uit de staats-
of uit 's levensloterij ontvingen, en daar-
nó tevergeefs hebben gewenscht, nóg te
mogen zijD, die zij waren vóór het zoo
genaamd geluk hun deel werd. Zoo
het sterke beenen moeten zijn, die de
weelde dragen, nog sterkere zijn ver-
eiscbt, om bestand te zijn tegen wat
men met een verkeerd woord, een on
verwacht geluk noemt, waar een plot
seling fortuinlijk zijn de eenige juiste
uitdrukking is.
Een buitenkansje te krijgen, een for
tuintje te hebben in het leven, er zijn
weinigen die nimmer zoo iets ontvingen.
Maar veel zeldzamer zijn de voorbeel
den, waarbij een groot fortuin, een groot
lot uit „de levensloterij" getrokken
werden toch nógschaarschor dan deze,
zijn de voorbeelden, dat er ook waarlijk
geluk sproot uit zulk een plotselingen
keer. Want fortuinlijk zijn en gelukkig
zijn hebben zoo vaak weinig met elkan
der gemeen, en Fortuna's gunst is te
zeer velen tot vloek geweest, dan dat
haar gaven gezegd mogen worden steeds
allen tot zegen te zijn. Het ware geluk
trad voorzeker menige woning binnen,
welker drempel nimmer de fortuin over
schreed; want: fortuin en geluk zijn
twee.
De eerste, zeker, kan uit de lotbus
ieder onzer in den schoot vallen; daar
valt zoo min iets dón- als óf te doen,
te verwikken noch te verwegen. Te
dikwyls echter wordt iemand een ge
lukskind, een fortuinlijk mensch ge
noemd, die feitelijk niet anders is dan
iemand, die zich aan te passen weet
aan hetgeen hem het meest dienstig is.
Menig winkelier, dien het goed gaat,
menig koopman wiens zaken floreeren,
menig staatsman wiens beleid geprezen
wordt, wordt daarbij een gelukskind
genoemd, wien het van alle kanten mee
liep. Maar meer nauwkeurig beschouwd,
blijkt die winkelier, of koopman of staats
man, veelal een flink mensch tevens,
een gewikst handelaar, een handig di
plomaat, toegerust met werkzame han
den en scherpe oogen. Terwijl hij, die
een ongeluksvogel heet, iemand wien
het moest gebeuren, slechts den grondslag
zou vormen van nieuwe verwikkelingen in
de toekomst, sprak vanzelf.
Werkelijk bleef Squire John geen keus.
Hoe hij er zelf over mocht denken, de wet
erkende Launcelot als zijn zoon, en als zijn
oudste zoon moest Launcelot het landgoed
Chalton Coombe erven. Aan de bewoor
dingen van Squire Mark's testament viel
niets te veranderen, ofschoon het was opge
steld in de vaste overtuiging, dat Launcelot
nimmer den volwassen leeftijd zou bereiken.
Er schoot dus niets over, dan het onver
mijdelijke te aanvaarden, en op die wijze
althans de eer der familie onbesmet bewaren.
Zoo goed mogelijk begroef Squire John het
geheim in zijn hart, ofschoon er oogen-
blikken waren, dat hij in zijn toorn dingen
uitte, die zijn toehoorders verbijsterden en
tot nadenken brachten. Gelukkig nam nooit
iemand iets wat de Squire in een booze bui
zeide, ernstig op.
De toestand werd heel wat lastiger, toen
John Holt achttien maanden na den dood
van Lady Betty hertrouwde met een vrouw,
die in alle opzichten de goedkeuring van den
veeleischenden ouden Squire zou hebben
verworven, indien hij haar had mogen zien.
Deze dame werd de moeder van een krach-
tigen gezonden knaap, die, volgens den
wensch van zijn overleden grootvader, Mark
werd gedoopt. En Mark was een echte Holt,
reeds als zuigeling. In hem zou de lange,
onafgebroken lijn van de Holts een waar-
digen vertegenwoordiger gevonden hebben.
Doch Launcelot stond hem in den weg,
Launcelot, de erfgenaam volgens de wet,
zooal niet volgens recht.
Het was Squire John moeilijk euvel te
duiden dat hij al zijn liefde aan zijn tweeden
zoon schonk, terwijl hij zich vergenoegde
met „zijn plicht te doen", zooals hij het
noemde, tegenover zijn oudsten, doch voor
Launcelot waren de gevolgen treurig. Want
Launcelot was uiterst gevoelig van aard, en
bemerkte heel spoedig, dat de betrekking,
alles tegenloopt, op de keper beschouwd,
dikwijls een onhandig meosch zal blij
ken, een man die te hoog greep in ver
houding tot zijn krachten en niet de
klippen voorzag, waarop zijn averecht-
sche berekeningen zonder mankeeren
moesten stranden. Men noeme dezulken
geen fortuinlijke of onfortuinlijke, want
waar oorzaak en gevolg zoo duidelijk
aanwijsbaar zijn, daar heerscht fortuin
niet meer onbegrensd en gevoelt For
tuna zich onttroond.
Maar om de tweede, om het geluk
te winnen, daaraan kan, zoo niet alles,
toch zeer veel worden gedaan. Hier
baat wel degelijk weloverlegde arbeid;
want men kan zoo goed zijn geluk
methodisch helpen opbouwen, elk naar
de mate zijner krachten, als de nijvere
tempelbouwers van weleer, steen bij
steen bijdroegen tot eindelijk het ge
heel dóór stond. Al zijn niet voor ieders
oog te aanschouwen de tempels van het
geluk, die binnenskamers worden ge
sticht in de harmonie van het gezin
al zijn het geen steenen wanden die
aansluiten de harmonie met het leven,
die in elks gemoed kan worden aange
kweekt, zij zijn er niet minder ware
tempels, zij het ook onstoffelijke, om,
moeizaam opgebouwd en waarvan de
bewoners de wijding van het geluk
ontvangen.
Maar, met de staatsloterij heeft dit
geluk al zeer weinig van doen.
Buitenland.
Donderdag heeft weer een verschrik
kelijke scheepsramp plaats gehad. Het
Engelsche stoomschip Volturno, van de
Uranium-maatschappij, 2 October van
Rotterdam naar New-York vertrokken,
is in de Atlantische Oceaan door brand
vernield. Aan boord waren 657 men-
schen, namelijk 564 landverhuizers en
93 leden van de bemanning. Er moeten
volgens de jongste becijferingen van de
657 opvarenden slechts 523 gered zijn,
zoodat 134 personen, waarvan 65 leden
der bemanning, het leven in de vlam
men of in de golven verloren zouden
hebben. Een belangrijk aantal, hoewel
het ver achter blijft bij het getal van
1605 personen, dat den lÖden April van
het vorige jaar met de Titanic in de
diepte verdwenen is.
De scheepsbrand en de woedende gol
ven gaven deze ramp een ernstig ka
rakter. Toch is het schip, dank zij mis-
waarin hij tot zijn vader stond, niet was
zooals zij behoorde te zijn. Hij had den
oproerigen aard van zijn moeder, en de wijze
waarop die zich uitte was niet bevorderlijk
voor de goede harmonie.
Toch deed de Squire werkelijk zijn best
om rechtvaardig te zijn. De tradities van
de Holts stonden voor hem gelijk met wet
ten, en de allereerste daarvan was, dat de
oudste zoon met meer eerbied behandeld
moest worden dan de andere kinderen. De
erfgenaam moest als zoodanig zijn plaats
innemen. Zoo bevond de Squire zich in een
lastige positie, want tot dusverre had de
erfgenaam der Holts altijd den vereischten
standaard van volmaaktheid bereikt, doch
Launcelot toonde hoegenaamd geen lust,
om naar die volmaaktheid te streven. Hij
hield niet van paardrijden of jagen, of van
eenige beweging in de open lucht, ofschoon
hij het er tamelijk wel afbracht, wanneer
hij er toe gedwongen werd. Evenmin toonde
hij belangstelling in landbouw, en wat er
verder op het landgoed te doen viel; en dit
waren natuurlijk onmisbare kundigheden
voor den aanstaanden heer van Chalton
Coombe.
In .plaats daarvan had hij reeds vroeg
smaak voor de kunst, en zonder ooit les te
hebben gehad, schilderde hij tafereelen en
portretten die altijd iets oorspronkelijks
hadden met een heimelijken humor,
waarvoor John Holt in het geheel niet
vatbaar was. Hg hield ook van lezen en
kon uren achtereen doorbrengen in de groote
bibliotheek, een vertrek, dat weinig gebruikt
werd, ofschoon er met zorg een fraaie ver
zameling boeken bijeengebracht was, die de
planken moesten vullen 9n met hun mooie
banden versieren. Dit was het eenige,
waarom de stichter der bibliotheek, de
grootvader van Squire John, zich bekom
merd had, en zeker had na hem geen Holt
ooit een boek ervan opgeslagen.
Het was altijd een verlichting voor John
Holt, wanneer zijn oudste zoon naar school
schien den strijd, dien de bemanning
tegen het vuur heeft aangebonden, bui
tengewoon lang drijvende gebleven, en
alleen aan deze omstandigheid is het te
danken geweest, dat men het overgroot-
ste gedeelte van de opvarenden, nadat
de zee kalmer was geworden, heeft
kunnen redden.
De draadlooze telegrafie heeft daarbij
weer een groote rol gespeeld. Donder
dagmorgen om 6 uur had het eerste
brandalarm aan boord geklonken en 6
uur later was de met een draadloos
telegram gewaarschuwde Carmania reeds
ter plaatse, terwijl in het geheel niet
minder dan 11 schepen op de hulpseinen
naar de plaats van het onheil zijn ge
stoomd.
De toegesnelde schepen konden echter
voorloopig niet veel meer doen dan
toezien en afwachten. Toen de Carmania
in zicht kwam, moeten reeds vijf red
dingsbooten met schipbreukelingen een
prooi van de zee geweest zijn. De Car
mania en de Grosser Kurfürst hebben
getracht naar 't brandende schip booten
uit te zenden, welke pogingen in den
aanvang evenwel niet geslaagd zijn. In
de reddingsboot, die onder bevel van
den eersten officier van de Carmania
was gestreken, braken al de riemen op
drie na in de handen van de roeiers en
met moeite keerde men weer tot het
Cunard-schip terug, üe eenige drenke
ling, die door de Carmania uit het water
is opgepikt, de Duitscher Trintepohl,
werd gered, doordat hij met een zoek
licht ontdekt werd en een matroos zich
toen met een reddingslijn te water waag
de. Andere kreten werden gehoord, doch
niemand werd gezien. Reddingsboeien,
met een licht voorzien, werden echter
uitgeworpen.
Van één reddingsboot werden de in
zittenden ten getale van 5 personen
door de Grosser Kurfürst geredde boot
zonk, onmiddellijk daarna. Nog twee
booten vol met menschen, schijnen on
middellijk bij het strijken verbrijzeld
of gezonken te zijn. Althans, de zee
werd na de laatste redding, Vrijdag
morgen, naar deze twee booten afgezocht,
doch men bespeurde niets.
Ongeveer om 9 uur 's avonds baanden
de vlammen zich in het middenschip
van uit de machinekamer en de bunkers
een weg naar boven. Van de Volturno
werden vuurpijlen opgelaten, maar het
was onmogelijk hulp te bieden.
Omstreeks middernacht kwam er een
straaltje hoop, toen de vlammen op hun
weg van de hoogte van het achterschip
niet belangrijk meer schonen te vorderen.
Bovendien bedaarde de Noordwester-
was, want dan kon hij zich naar hartelust
wijden aan zijn beide andere kinderen,
Mark, die reeds genoemd werd, en Jessica,
die ongeveer vijftien maanden na haar
broertje werd geboren.
De kleine Mark was de oogappel van zijn
vader. Van zijn vroegste jeugd af was hij
thuis in 't zadel, en hij schoot bijna zoo goed
als de Squire. Geen wonder, dat John Holt
liet blijken, dat hij hem de voorkeur gaf,
en Launcelot, overgevoelig en zenuwachtig,
was dagelijks aan vernederingen blootge
steld. Mark toonde reeds vroeg minachting
voor zijn trageren oudsten broeder, zoodat
er een vermoeiende strijd ontstond op Chal
ton Coombe, die nog verergd werd door
de ruwe opmerkingen van den Squire, en
door de zwakke pogingen om vrede te stich
ten van Agnes Holt, de moeder, in wier
oogen Mark, haar prachtige jongen, geen
kwaad kon doen.
Met zijn stiefzusje, Jessica, kon Launcelot
beter opschieten. Zij was een stevige, ge
zonde meid, met het eenvoudige karakter
van de Holts, en misschien deed juist het
verschil tusschen Launcelot en de anderen
zijn meer gecompliceerde aanleg haar
met meer toegevendheid oordeelen over zijn
zoogenaamde tekortkomingen.
De meests vrouwen hielden van Lance
lot. Onwillekeurig bewonderden zij zijn
bleek, niet overgezond uiterlijk, zijn teere,
verfijnde trekken, zijn glanzig zwart haar.
En dan had hij onweerstaanbare oogen,
groot en fluweelzacht, ondanks hun vreem
den stand, en het was moeilijk hun juiste
kleur te bepalen, donkerblauw, mauve, of
violet. Soms schenen zij zelfs zwart.
Nu en dan, wanneer hij opgewonden of
driftig was, wat vaak genoeg voorkwam,
konden die oogen vreemd stralen; en dan
lag er een eigenaardige uitdrukking in.
„De oogen van den knaap bevallen mij
niet erg", merkte eens een dokter op, die
meer zag dan een ander. „Ik heb net zoo
gezien in Betlehem Hospital. Eenonstand-
storm en een dageraad brak aan, die
de overblijvende opvarenden van het
nog steeds brandende schip met nieuwe
verwachtingen begroet moeten hebben.
Door een kleine vloot van sloepen wer
den zij toen van het wrak gehaald.
Een draadloos telegram van de Car
mania behelst, dat volgens verklaringen
van den geredden Duitscher Trintepohl
geen der reddingsbooten van de Volturno
er in geslaagd is weg te komen. Alle
zijn verbrijzeld of gezonken.
Trintepohl vertelde, dat Donderdag
morgen om 6 uur het brandalarm klonk.
Allen werden gewekt en naar dek ge
zonden. De reddinggordels werden uit
gereikt en om 10 uur gaf men bevel de
reddingsbooten te strijken. Een groote
paniek en verwarring ontstond. De Engel
sche scheepsofficieren hielden zich uit
stekend en bevalen vrouwen en kinderen
voor te laten gaan, doch de bemanning,
bestaande uit Duitschers en Belgen, ge
droeg zich treurig en het meerendeel
van de inzittenden der eerste reddings
boot waren leden van de bemanning.
De stokers kwamen eveneens naar
boven snellen en weigerden te keeren.
De kapitein dreef hen met den revolver
weer naar beneden, doch het om zien
grijpende vuur maakte het spoedig nood
zakelijk de machinekamer te verlaten.
Toen de eerste boot te water was ge
laten, werd zij tegen den scheepswand
geslingerd en verbrijzeld.
De tweede boot, waarin eveneens meer
mannen dan vrouwen en kinderen ge
zeten waren, onderging met allen het
zelfde lot. Beide waren booten van het
middenschip.
Drie andere werden aan den achter
steven gestreken, doch de touwen braken
bij het vieren van de booten en de per
sonen, die er een plaats in hadden ver
overd, verdronken eveneens. De kapi
tein, dit ziende, sneed de touwen van
de overblijvende reddingsbooten door,
om verdere pogingen tot te water lating
te verhinderen.
Toen de Carmania in zicht kwam be
gaf de kapitein, die gedwongen was ge
worden de brug te verlaten, zich naar
het achterschip. Hij liet alle vrouwen
en kinderen aan een kant staan, de
mannen aan den anderen.
Om 6 uur (in den middag) ongeveer
begonnen de dekken van dit gedeelte
van het schip zeer warm te worden en
zij werden sedert al heeter en heeter,
maar wij letten er nauwelijks op, ver
klaarde Trintepohl. Toen men hem tot
de ontdekking bracht, dat de zool van
zijn schoen half doorgebrand was, zeide
Trintepohl:
vastig karakter; daar kunt ge op rekenen.
Menschen met zulke oogen verrichten iets
verhevens, of iets heel buitengewoons, of be
gaan afschuwelijke misdaden. Alleen wat
alledaagsch is, behoeft men nooit van hen
te verwachten.
Launcelot merkte weldra op, dat hij in
zijn eigen huis de harmonie verstoorde, en
uit ondeugendheid begon hij dit nog meer
te doen. Alles kwam voort uit gebrek aan
liefde. De knaap bezat goede eigenschappen
genoeg, maar niemand gaf zich ooit de
moeite die te ontdekken of tot ontwikkeling
te brengen. Meer dan aan iets anders, had
hij behoefte aan de zorg van een moeder.
Hij was zich volkomen bewust, dat hij
geheel anders was dan de andere familie
leden, hij meende dus, dat hij op zijn over
leden moeder moest gelijken; en wanneer
de tergende woorden: „jij bent geen Holt",
tegen hem gericht werden, zooals dikwijls
gebeurde, dan zag hij hierin evengoed een
beleediging voor haar als voor zichzelf. En
dan werd hij woedend, want de nagedach
tenis aan zijn moeder, al had hij haar nooit
gekend, was hem heilig, en hij kon maar
niet begrijpen, waarom zij belasterd werd,
waarom er gezinspeeld werd op dingen die
hij toen nog niet kon begrijpen. Dit alias
wond hem op tot razernijhij zamelde de
bitterheid op en koesterde die, totdat zij in
machteloos verzet overging.
Het bleef een voortdurend verdriet voor
hem, dat hij zijn mooie moeder slechts kende
van haar portret, dat nog altijd hing in h^t
vertrekje, dat haar boudoir was geweest, en
nu bijna nooit gebruikt werd, daar de
tegenwoordige mevrouw Holt jaloersch was
op John's eerste liefde, hoe kort die dan
ook geweest mocht zijn. Haar eigen portret
had een plaats in de groote eetzaal, en even
als de vrouw zelf, had het iets over zich,
alsaf het bestemd was om daar te blijven.
DOOR
Wordt vervolgd.)