Het Land v
Door Schade en Schande.
Vergiftigingsgevallen en
Lijkverbranding.
FEUILLETON.
Dit blad verschijnt WOENSDAG en
Abonnementsprijs: per 3 ma
franco por post zonder prijs verhooging
nummers 6 cent.
Hoewel het lij kverbrandings-vraag
stuk niet een der laatste jaren is, i
het toch juist eerst in den laatsten tij
meer bekend geworden.
Er is iets vóór lijkverbranding t
zeggen.
En ook wel iets er tegen.
Zoo oordeelden wij tot voor kort er
over.
En anderen juist eender.
Wat het tegen betreft: wij vermoed
den dat bij lijkverbranding later niet
geconstateerd zou kunnen worden of
de persoon misschien ook zou kunnen
zijn vergiftigd, zoodat in zulke gevallen
de oorzaak van den dood dan nooit
aan het licht zou komen.
Dat was voor ons een groot bezwaar
tegen de lijkverbranding.
Bij anderen gold ditzelfde bezwaar.
Doch dit bezwaar is eigenlijk geen
bezwaar, het bestond, omdat we niet
beter wisten, slechts in onze verbeelding.
De heer dr. Van Lissa, algemeen
secretaris der vereeniging voor facul-
tieve lijkverbranding, is thans in de
pers recht gaan zetten, wat ten dezen
scheet stond.
In betrekking tot de Abbenbroeksche
vergiftigingszaak kwam in verschillen
de bladen o.a. het volgende voor: „Dan
heeft deze zaak ook nog dit geleerd
wanneer de lijkverbranding ook in on
vaderland tot stand is gekomen en een|
lijk als van Westerveld ware verbrand
geworden, dan zou de oorzaak van de
dood nooit aan het licht zijn gekome
en dan zou de moordenaar nooit ach
terhaald zijn."
En nu schrijft dr. Van Lissa hier
omtrent het volgende
Tegen begraving bestaan precies de
zelfde bezwaren als tegen verbranding.
Tegenover het ééne geval hier (het ge
val te Abbenbroek), waar morphine
gevonden werd, staan tallooze andere,
waar dit niet gelukte. Het is een aan
deskundigen bekend feit dat het terug
vinden van alcaloïden, zelfs na korten
tijd verblijf van het lijk in de aarde,
tot de zeldzaamheden behoorten het
constateeren van een doodelijke hoe
veelheid is een allergrootste uitzonde
ring, gelijk ook in het geval Wester
veld maar een 25 milligram zijn terug
gevonden. Men neemt aan dat er veel
meer is geweest, maar dat dit meerdere
is verminderd door rotting, bij de sectie
ALICE EN CLAUDE ASKEW.
23)
„Vervloekt!" mompelde Hornby, „ik heb
een gevoel als een schooljongen, die door
zijn meester op een kwajongensstreek be
trapt wordt. En bij wijze van straf krijg ik
zeker mijn afscheid."
Het deed hem leed, omdat hij slechts een
verstandige kleine list gebruikt hadmaa
hij wist, dat hij geen weerstand zou kunne
bieden aan de macht van Squire Holt, indie
deze hem werkelijk wilde tegenwerken.
De auto hield stil en de Squire sprong
er uit.
„Wat beteekent dat, Launeelot?" vroeg
hy, zonder de metgezellen van zijn zoon
met een blik te verwaardigen.
Doch Launeelot kon geen antwoord geven.
Hij staarde voor zich uit en bewoog de
lippen, zonder geluid voort te brengen.
Hornby wilde iets zeggen, doch werd ruw
in de rede gevallen.
„Hou je mond je behoeft mij niet te
vertellen dat mijn zoon dronken is, en ik
kan zelf wel zien, welke makkers hij kiest.
Als hij in staat is, een verklaring te geven,
dan zal ik die van hemzelf wel vernemen."
Dokter Hornby was verontwaardigd, doch
zweeg. De jachtopzichter daarentegen voelde
zich sterk in zijn trouw aan zijn vroegeren
heer.
„Er wordt verteld, Squire," verklaarde
hjj, „dat de Jamessen mijnheer Launeelot
DOOR